Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Op grond van de artt. 8 EVRM, 1:377a lid 1 BW en 9 lid 3 IVRK moet het contact tussen de vader en het kind, dat 2,5 jaar verbroken is geweest, weer geleidelijk worden opgebouwd. De rechtbank ziet geen contra-indicaties voor contactherstel als bedoeld in art. 1:377a lid 1 BW. De bezwaren bestaan alleen in de perceptie van de moeder. Gelet op de artt. 8 EVRM, 7 en 8 IVRK en 1:247 BW dient de moeder voorafgaand aan het contactherstel, onder regie van de gezinsvoogd, statusvoorlichting te geven aan het kind. Het belang van het kind bij het kennen van zijn afstamming met het oog op de omgang prevaleert boven het recht van de moeder te bepalen op welk moment het kind die informatie zal krijgen. Het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten wordt afgewezen.

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team familierecht

Zittingsplaats Arnhem

Zaakgegevens: C/05/245470 / ES RK 13-510

Datum uitspraak: 19 juli 2016

beschikking na echtscheiding

in de zaak van

[verzoekster] (nader te noemen: de vrouw),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. J.W.C. Giebels te Nijmegen,

tegen

[verweerder] (nader te noemen: de man),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. S. van Oers te Nijmegen.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

Het eerdere verloop blijkt uit de beschikking van deze rechtbank van

5 november 2015.

1.2.

Het verdere verloop blijkt uit:

het verslag van de bijzondere curator van 14 januari 2016;

het F9-formulier, namens de vrouw, ingekomen op 12 mei 2016;

een brief van voormalig gezinsvoogd mw. [S] van 25 april 2016 overgelegd ter zitting door huidig gezinsvoogd mw. [T] .

1.3.

De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 19 mei 2016. Daarbij waren aanwezig:

de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

de man, bijgestaan door zijn advocaat;

de gezinsvoogd mw. [T] van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam.

1.4.

De bijzondere curator heeft de rechtbank laten weten dat zij door een ongeval niet ter zitting kan verschijnen.

2 De verdere beoordeling

2.1.

In voormelde beschikking van 5 november 2015 is het verzoek van de vrouw om haar met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten en het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen aangehouden. Tevens heeft de rechtbank mevrouw drs. Y. J. de Best benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] . Daarbij heeft de rechtbank de bijzondere curator verzocht te adviseren over de volgende vragen:

Is het in het belang van [de minderjarige] dat hij wordt geïnformeerd over wie zijn vader is?

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: wanneer en op welke wijze zou dat moeten gebeuren, gelet op zijn leeftijd en verleden? Hoe kunnen ouders hieraan bijdragen? Is daarvoor hulpverlening of ondersteuning nodig voor [de minderjarige] , moeder en/of vader?

Is het in het belang van [de minderjarige] dat het contact met zijn vader wordt hersteld?

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: Op welke wijze kan het contact worden opgestart, rekening houdende met de belangen van zowel [de minderjarige] , als vader en moeder?

Acht de bijzondere curator het in het belang van [de minderjarige] dat aan de vrouw het eenhoofdig gezag toekomt?

2.2.

Bij beschikking van 26 januari 2016 van deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 28 januari 2017.

2.3.

De bijzondere curator heeft gesproken met de vrouw, de man en de voormalige gezinsvoogd en heeft een ontmoeting met [de minderjarige] gehad. Naar aanleiding van deze gesprekken concludeert de bijzondere curator het volgende. [de minderjarige] moet op korte termijn, op een bij zijn leeftijd passende wijze, worden geïnformeerd over het bestaan van de man als zijn biologische vader. De omgang met de man dient te worden gestart, waarbij de huidige gezinsvoogd samen met een gespecialiseerde deskundige betrokken zal moeten worden bij de introductie van de man in het leven van [de minderjarige] . De vrouw en de man moeten beiden opvoedondersteuning en begeleiding krijgen, waarbij aan de vrouw inzicht gegeven moet worden in het belang van omgang van de man in het leven van [de minderjarige] . De omgang tussen de man en [de minderjarige] dient geleidelijk en eerst begeleid plaats te vinden en er zal uiteindelijk toegewerkt moeten worden naar een omgangsregeling waarbij [de minderjarige] en de man eenmaal per veertien dagen een weekend en de helft van de feestdagen en vakanties met elkaar zullen doorbrengen. De vrouw dient het contact tussen de man en [de minderjarige] niet tegen te werken. Indien dit wel het geval is, dienen er maatregelen te worden getroffen die de vrouw raken. Het gezamenlijk gezag moet in stand blijven en de man moet worden betrokken bij het nemen van ingrijpende beslissingen rond het leven van [de minderjarige] .

2.4.

De vrouw is het niet eens met de aanbevelingen die door de bijzondere curator worden gedaan. Zij is van mening dat daarbij zowel de belangen van [de minderjarige] als haar eigen belangen nauwelijks in acht zijn genomen en daarin het belang van de man leidend is. Het contact tussen de vrouw en de man is zeer verstoord. De vrouw wil geen enkele vorm van contact met de man, omdat zij dit niet aankan. Ook heeft de vrouw geen vertrouwen in de man. Volgens de vrouw kan aan zowel de omgang van de man met [de minderjarige] als het gezamenlijk gezag in de praktijk geen uitvoering worden gegeven zonder dat dit leidt tot schade bij [de minderjarige] . Omdat de man en de vrouw niets met elkaar te maken willen hebben en niet in staat zijn met elkaar te communiceren is het niet mogelijk om gezamenlijk overleg te hebben over belangrijke beslissingen die ten aanzien van [de minderjarige] genomen moeten worden en hierover gezamenlijk te beslissen, aldus de vrouw. Gezien de periode die is verstreken en het feit dat de man en de vrouw zelfs tijdens hun relatie niet met elkaar konden communiceren, is niet te verwachten dat deze situatie op korte termijn zal veranderen. Voor de vrouw staat dan ook vast dat bij behoud van gezamenlijk gezag [de minderjarige] klem en verloren zal raken en is anderszins gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] . De vrouw is van mening dat wanneer [de minderjarige] de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt en geacht kan worden beter in staat te zijn zaken te overzien en voor zijn eigen belang kan opkomen, er mogelijk ruimte is voor contactherstel met de man. Ervan uitgaande dat het niet komt tot contactherstel, is het enkel informeren over de identiteit van de man te abstract en zal naar de mening van de vrouw onvoldoende beklijven.

2.5.

De man staat achter de aanbevelingen van de bijzondere curator. De man staat open voor begeleiding op elke manier en heeft geen moeite met het geleidelijk opbouwen van de omgang met toezicht en ondersteuning van deskundigen. De man hecht nadrukkelijk aan het behouden van het gezag over [de minderjarige] . Hij geeft aan zorgen te hebben over de geestelijke gesteldheid van de vrouw zoals die blijkt uit de door haar overgelegde rapportage van Kairos. De man wil invloed kunnen uitoefenen op beslissingen die er voor [de minderjarige] genomen moeten worden en een duidelijke rol spelen in het leven van [de minderjarige] , maar vooralsnog wil hij geen contact met de vrouw.

2.6.

De vorige gezinsvoogd heeft bij brief van 25 april 2016 aangegeven dat het eerste contact met de man het best kan plaatsvinden over een half jaar. In de tussenliggende periode kan een start gemaakt worden met de begeleiding van de vrouw om haar inzicht te geven in het belang van omgang van de man in het leven van haar zoon en kan [de minderjarige] geïnformeerd worden over het bestaan van zijn biologische vader. De huidige gezinsvoogd heeft voorts ter zitting aangegeven dat het van belang is dat de vrouw voor haar en haar gezin hulpverlening accepteert. De vrouw is thans goed bezig, zij stelt samen met haar hulpverlener een zorgplan op. Afgesproken is dat de vrouw de gezinsvoogd iedere maand op de hoogte brengt van hoe het gaat. De gezinsvoogd acht voorlichting van [de minderjarige] over wie zijn vader is, in het belang van [de minderjarige] , evenals het herstel van contact met zijn vader. De gezinsvoogd is bereid daarin een constructieve rol te spelen, waarbij wel tijd moet worden genomen voor de psychische begeleiding van de vrouw hierbij. Zij acht voorlichting van [de minderjarige] over zijn vader over een paar maanden wenselijk, zodat de vrouw ook de tijd heeft om daar geestelijk naar toe te groeien en daar psychische begeleiding bij te krijgen.

Ten aanzien van de zorgregeling

2.7.

De rechtbank stelt voorop dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag hebben over [de minderjarige] . Uitgangspunt is dat [de minderjarige] recht heeft op omgang met allebei zijn ouders, in dit geval met zijn vader. Dit recht wordt gewaarborgd door de artt. 8 EVRM en 1:377a lid 1 BW, en wat het kind aangaat niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door art. 9 lid 3 IVRK. De rechter kan een ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in art. 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Werkt een ouder niet mee aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling, dan kan de rechter desverlangd een groot aantal maatregelen treffen om die ouder te bewegen tot naleving van zijn verplichtingen, die corresponderen met het recht op omgang van de andere ouder en het kind met elkaar. Ingevolge HR 17 januari 2014 ECLI:NL:HR:2014 dient de rechter zich hierbij actief op te stellen.

Uit het recht op private life, in het bijzonder het recht op persoonlijke identiteit, vloeit eveneens voort dat een kind het recht heeft te weten van wie het afstamt (EHRM 20 december 2007, 23890/02, EHRC 2008/34). Dat recht is tevens gewaarborgd in de artt. 7 en 8 IVRK. Art. 1:247 lid 1 BW bepaalt dat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder omvat zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het minderjarig kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid (lid 2). Tot de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk welzijn en de persoonlijke ontwikkeling van het kind behoort het geven van informatie over zijn afstamming (‘statusvoorlichting’). In beginsel is het aan de gezaghebbende ouder(s) voorbehouden het daartoe geschikte moment te bepalen. Daarbij dient evenwel het belang van het kind voorop te staan. Ouderlijk gezag is immers weliswaar een aan de ouders toekomend ‘recht’, maar dit recht is gegeven in het belang van het kind en kan daarom niet los worden gezien van de verplichting dat belang te dienen (HR 25 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2714, NJ 1999/379).

Het belang van het kind kan meebrengen dat het met het oog op effectuering van het recht op omgang met zijn biologische vader te horen krijgt dat degene met wie hij omgang zal hebben zijn vader is. Ingevolge HR 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:452 kan de rechter in dat geval bepalen dat het kind voorafgaand aan een volgend moment van omgang statusvoorlichting zal krijgen. In zoverre prevaleert in dat geval het rechterlijk oordeel omtrent hetgeen het belang van het kind bij het kennen van zijn afstamming met het oog op de omgang meebrengt, boven het recht van de ouders te bepalen op welk moment het kind die informatie zal krijgen.

2.8.

De rechtbank is van oordeel, gelet op de hierboven uiteengezette juridische kaders en de standpunten van de bijzondere curator en de gezinsvoogd, dat er omgang moet komen tussen [de minderjarige] en de man, omdat de ontzeggingsgronden van art. 1:377a BW in dit geval niet van toepassing zijn. In beginsel zijn geen belemmeringen aanwezig, noch bij het kind, noch bij de man. Bij de man is al geruime tijd geen sprake meer van drugsproblematiek en hij heeft zijn leven inmiddels op de rails gekregen. De problemen tussen de vrouw en de man dateren van 2,5 jaar geleden.

Het enkele feit dat de vrouw bezwaren heeft tegen de omgang kan geen grond zijn om de andere ouder en het kind op voorhand hun recht op omgang met elkaar te ontzeggen. Daarvoor is noodzakelijk dat de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ertoe kan leiden dat [de minderjarige] klem komt te zitten of verloren raakt tussen de beide ouders als de omgang zou worden afgedwongen, met als gevolg dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor zijn geestelijke of lichamelijke ontwikkeling, of anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Dit is geenszins naar objectieve maatstaven aannemelijk geworden. De bezwaren bestaan alleen in de perceptie van de vrouw en komen er op neer dat de vrouw het herstel van het contact tussen [de minderjarige] en de man niet aankan.

2.9.

De rechtbank constateert ten aanzien van de psychische gesteldheid van de vrouw dat blijkens het door haar overgelegde rapport van Kairos bij de vrouw sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline persoonlijkheidstrekken, agressieregulatieproblematiek en een achterdocht naar hulpverlening. De psychische hulp aan de vrouw door Kairos is gestopt omdat de vrouw naar een andere regio is verhuisd.De rechtbank is van oordeel dat het feit dat er sprake is van forse problematiek bij de vrouw er niet op voorhand toe kan leiden dat [de minderjarige] niet verteld mag worden wie zijn biologische vader is en dat er ook geen omgang tussen [de minderjarige] en de man kan zijn.

De vrouw geeft er voorts geen blijk van dat zij zich realiseert wat het langdurig verzwijgen van het bestaan van zijn biologische vader op termijn voor het geestelijk welzijn en de persoonlijke ontwikkeling van [de minderjarige] kan betekenen. De vrouw heeft immers de man volledig uit het leven van [de minderjarige] gebannen en ziet geen enkele rol voor de man als vader van [de minderjarige] weggelegd. Ter zitting is gebleken dat de vrouw naar [de minderjarige] en de buitenwacht het doet voor komen dat haar huidige echtgenoot, [naam] , de vader van [de minderjarige] is. Tevens wordt de wettelijke geslachtsnaam van [de minderjarige] (namelijk [geslachtsnaam man] , naar de man) niet gebruikt, maar gaat [de minderjarige] in de praktijk onder een andere achternaam door het leven. [de minderjarige] weet niet beter dan dat [de huidige echtgenoot van de vrouw] zijn vader is. De vrouw verzet zich heftig tegen statusvoorlichting aan [de minderjarige] . Zij is van mening dat dit beter over een jaar of 10 kan gebeuren “als [de minderjarige] oud en wijs genoeg is”.

De rechtbank acht de handelwijze van de vrouw niet in het belang van [de minderjarige] en gaat, gelet op het vorenstaande, aan de bezwaren van de vrouw voorbij. De rechtbank zal gelasten dat [de minderjarige] korte tijd voorafgaand aan het herstel van het contact met de man voorgelicht dient te worden over zijn afstamming. Zoals ter zitting met partijen besproken zal de gezinsvoogd hierin de regie nemen en zal zij na overleg met de vrouw, de man en de bijzondere curator bepalen hoe en wanneer dit zal geschieden. De gezinsvoogd heeft desgevraagd aangegeven dat de herfstvakantie van oktober dit jaar een goed moment is, omdat [de minderjarige] in die week de rust en tijd heeft om een en ander te verwerken terwijl de vrouw nog een paar maanden de tijd heeft om zich hierop voor te bereiden en hierbij psychische begeleiding te krijgen. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat de voorlichting aan [de minderjarige] vóór 1 november 2016 dient plaats te vinden. De gezinsvoogd kan zo nodig hierbij een gespecialiseerde gedragsdeskundige inschakelen. Een eerste contact met de man dient kort daarna, bij voorkeur binnen 1 week, onder begeleiding plaats te vinden. Daarna kan het contact geleidelijk en regelmatig onder regie van de gezinsvoogd verder worden opgebouwd. In dat verband hecht de rechtbank er aan op te merken dat het contact met de man geen afbreuk hoeft te doen aan de rol en de betekenis die [de huidige echtgenoot van de vrouw] heeft in het leven van [de minderjarige] .

De rechtbank verwacht van de vrouw dat zij in de tussentijd haar draagvlak met hulpverlening daadwerkelijk gaat vergroten op zodanige wijze dat zij in staat is het contact van [de minderjarige] met de man te ondersteunen. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat haar psychische begeleiding weer opgestart wordt met behulp van haar begeleider, de heer [N] van Zorggroep Achterhoek, zodat de vrouw hierbij professioneel kan worden ondersteund.

De rechtbank zal ieder verdere beslissing aanhouden en verzoekt partijen, de gezinsvoogd en de bijzondere curator de rechtbank voor 15 december 2016 te informeren over de stand van zaken.

Ten aanzien van het verzoek om eenhoofdig gezag

2.10

De rechtbank is met de bijzondere curator van oordeel dat omzetting van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag voor de vrouw op dit moment niet aan de orde is. Er is onvoldoende grond voor het oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare termijn voldoende verbetering in komt of dat gezagswijziging anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. De man stelt zich coöperatief op en wil op geen enkele manier beslissingen tegenhouden die in het belang van [de minderjarige] zijn, zodat er aan de zijde van de man contra-indicaties zijn. De enkele weerstand van de vrouw naar de man is onvoldoende reden voor een ander oordeel. Van de vrouw wordt thans verwacht dat zij stappen gaat zetten om de omgang tussen de man en [de minderjarige] mogelijk te maken en het toekennen van eenhoofdig gezag aan de vrouw draagt daar niet aan bij en is derhalve niet in het belang van [de minderjarige] .

3 De beslissing

De rechtbank

3.1.

bepaalt dat het contact tussen de man en [de minderjarige] vanaf 1 november 2016 geleidelijk en op regelmatige basis wordt opgebouwd en dat [de minderjarige] daaraan voorafgaand voorgelicht wordt over zijn afstamming, een en ander nader te regelen door de gezinsvoogd zoals in rechtsoverweging 2.9 omschreven;

3.2.

verzoekt partijen, de bijzondere curator en de gezinsvoogd om de rechtbank te informeren over de statusvoorlichting van [de minderjarige] en het verloop van het contact tussen de man en [de minderjarige] voor 15 december 2016;

3.3.

houdt de beslissing over de zorgregeling aan;

3.4.

wijst het verzoek van de vrouw om toekenning van het eenhoofdig gezag af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn, rechter, in tegenwoordigheid van I. Hodzic als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature