Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank heeft een ambtenaar van de Dienst Landelijke Gebieden en de feitelijk beheerder van een voormalige steenfabriek veroordeeld tot werkstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen.

De rechtbank achtte bewezen dat de mannen hadden nagelaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat een voormalige steenfabriek werd betreden. In deze steenfabriek was asbest aangetroffen. Met name in de ovenruimte was sprake van een ernstige asbestbesmetting. Nadat was vastgesteld dat er vermoedelijk een asbestbesmetting in de fabriek was, zijn beide mannen hiervan op de hoogte gesteld. In plaats van maatregelen te treffen heeft nog een voor het publiek toegankelijk evenement plaatsgevonden in de ovenruimte, waarbij meer dan 400 personen aanwezig waren. Ook vonden er onderhouds- en beveiligingswerkzaamheden plaats op het terrein en in de fabriek. Daarbij werden alle ruimtes betreden.

De rechtbank was van oordeel dat op beide mannen een rechtsplicht rustte om maatregelen te treffen, zodat de fabriek niet meer toegankelijk was. Op de ene man lag een rechtsplicht omdat de instantie waarvoor de man werkte formeel de beheerder was van de voormalige steenfabriek en het bijbehorende terrein. De man zat in een projectgroep en had vanuit zijn functie veel bemoeienis met de dagelijkse gang van zaken van het terrein en de fabriek.

Op de andere man lag een rechtsplicht omdat hij feitelijk het beheer voerde op het terrein en in de fabriek.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Arnhem

Parketnummer : 05/982005-14

Datum uitspraak : 20 oktober 2016

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie bij het Functioneel Parket Zwolle

tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]

wonende te [adres 1]

raadsvrouw: mr. N. Smeets, advocaat te Den Haag.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen

van 3 december 2015 en 6 oktober 2016.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 december 2015 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:

hij in of omstreeks de periode van september 2011 tot en met 2 november 2011,

in de gemeente Neder-Betuwe, in de (voormalige) steenfabriek aan de

Waalbanddijk te Dodewaard, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,

opzettelijk en wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten asbest en/of

asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht en/of

heeft doen of laten brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare

gezondheid en/of levensgevaar voor bezoekers en/of andere personen te duchten

was, immers heeft (hebben) hij, verdachte en/of zijn mededader(s),

- toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd dat op 2 november 2011 een

manifestatie, te weten de [naam 1] , werd gehouden in een of meer ruimten (te

weten in of nabij de (vlam) oven(ruimte)) in die (voormalige) steenfabriek,

waarin zich in slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden

(beschadigd asbestkoord), bij welke gelegenheid asbest en/of asbestvezels in

de lucht vrij is/zijn gekomen, althans in de lucht vrij kon/konden komen,

waardoor bezoekers van die manifestatie en/of andere personen in die

ruimte(n) werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of

asbestvezels, terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de

asbest en/of de asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige

ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde

buikvlies- en longvlieskanker) - en/of

- toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd dat in de periode van

september 2011 tot en met 1 november 2011 meerdere personen (onder meer voor

het uitvoeren van werkzaamheden) zich in een of meer ruimten (te weten in of

nabij de (vlam) oven(ruimte)) in die (voormalige) steenfabriek, waarin zich

in slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden (beschadigd

asbestkoord) hebben bevonden, bij welke gelegenheid/gelegenheden asbest en/of

asbestvezels in de lucht vrij is/zijn gekomen, althans in de lucht vrij

kon/konden komen, waardoor die personen in die ruimte(n) werden en/of konden

worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels, terwijl bij het inademen

van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de asbestvezels kunnen

doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals

longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker);

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

het aan zijn, verdachtes schuld en/of aan zijn, verdachtes mededader(s) schuld, althans

aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat in of omstreeks de

periode van september 2011 tot en met 2 november 2011, in de gemeente

Neder-Betuwe, in de (voormalige) steenfabriek aan de Waalbanddijk te

Dodewaard, wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten asbest en/of

asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht werd(en) gebracht,

terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor

bezoekers en/of andere personen te duchten was, immers heeft (hebben) hij,

verdachte en/of zijn mededader(s),

- toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd dat op 2 november 2011

een manifestatie, te weten de [naam 1] , werd gehouden in een of meer ruimten (te

weten in of nabij de (vlam) oven(ruimte)) in die (voormalige) steenfabriek,

waarin zich in slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden

(beschadigd asbestkoord), bij welke gelegenheid asbest en/of asbestvezels in

de lucht vrij is/zijn gekomen, althans in de lucht vrij kon/konden komen,

waardoor bezoekers van die manifestatie en/of andere personen in die

ruimte(n) werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of

asbestvezels, terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de

asbest en/of de asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige

ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde

buikvlies- en longvlieskanker) - en/of

- toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd dat in de periode van

september 2011 tot en met 1 november 2011 meerdere personen (onder meer voor

het uitvoeren van werkzaamheden)zich in een of meer ruimten (te weten in of

nabij de (vlam) oven(ruimte)) in die (voormalige) steenfabriek, waarin zich in

slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden (beschadigd

asbestkoord) hebben bevonden, bij welke bij welke gelegenheid/gelegenheden

asbest en/of asbestvezels in de lucht vrij is/zijn gekomen, althans in de

lucht vrij kon/konden komen, waardoor die personen in die ruimte(n) werden

en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels, terwijl bij

het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de

asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen

veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en

longvlieskanker).

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

De Dienst Landelijk Gebied regio Oost (hierna: [naam 11] ) heeft op 20 september 2011 opdracht gegeven aan [naam 5] Onderzoek en Advies (hierna: [naam 5] ) voor een asbestinventarisatie van [naam 2], gevestigd op het adres [adres 2] . In de periode van 23 september 2011 tot en met 1 december 2011 hebben [naam 3] en [naam 4] van [naam 5] een asbestinventarisatie type A gedaan.

Naar aanleiding hiervan heeft [naam 6] (hierna: [naam 6] ) een NEN2991-onderzoek gedaan. Daarbij zijn onder meer kleefmonsters genomen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting heeft zij uitvoerig de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe betoogd dat de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) commissiedelicten zijn, die een actieve handeling van verdachte vergen. Onder bepaalde omstandigheden kan ook een omissie voldoende zijn om tot veroordeling voor een commissiedelict te komen. Volgens de raadsvrouw is daarvoor nodig dat er sprake is van een rechtsplicht op grond waarvan dient te worden ingegrepen. De raadsvrouw meent dat er ten aanzien van verdachte geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van zo’n rechtsplicht. De raadsvrouw heeft dit als volgt nader uitgelegd. Niet kan worden bewezen dat verdachte zelf asbest in de lucht heeft gebracht. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte in de ten laste gelegde periode op [naam 2] is geweest. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte het feit heeft doen plegen, nu in dat geval sprake zou moeten zijn van een willoze en straffeloze feitelijke dader. Ten slotte is er geen bewijs dat verdachte asbest in de lucht heeft laten brengen en dat hij niet heeft ingegrepen. In dit verband heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat het beheer van [naam 2] was opgedragen aan [naam 7] en dat het beheer feitelijk werd uitgevoerd door medeverdachte [medeverdachte] . De communicatie met [medeverdachte] liep via [naam 8] en later via de heer [naam 10] , collega van verdachte bij [naam 11] . Verdachte heeft [medeverdachte] geen opdrachten gegeven, was niet zijn leidinggevende en had ook geen rol in de afspraken tussen [naam 7] en kasteelfeesten.nl. Met het asbestinventarisatie-onderzoek heeft verdachte geen bemoeienis gehad. De onderzoekers van [naam 5] hebben met hem geen rechtstreeks contact gehad. Wel heeft verdachte op 23 september 2011 in cc een e-mail ontvangen over het vervolgonderzoek dat nodig zou zijn. Volgens de raadsvrouw is onduidelijk waarom verdachte die e-mail heeft ontvangen. Zij meent ook dat het logisch is dat verdachte niets heeft gedaan, omdat uit het bericht blijkt dat [naam 5] maatregelen had getroffen. De enige actie die was vereist, was het opdracht geven tot het uitvoeren van een NEN2991-onderzoek. Die opdracht lag echter bij milieu-consulent [naam 9] , aldus de raadsvrouw. Ook de e-mail van [naam 9] van 27 september 2011 noopte niet tot nadere acties van verdachte. Het asbestbedrijf vond het een behapbare situatie en de beheerder was op de hoogte, zodat verdachte er volgens de raadsvrouw vanuit kon gaan dat de beheerder ervoor zou zorgen dat niemand de ruimtes zou betreden die met lint waren afgezet. Verdachte had dus geen reden te vermoeden dat mensen werden blootgesteld aan een mogelijke asbestbesmetting. De raadsvrouw concludeert dat niet blijkt dat verdachte zou hebben geweten dat er een aanmerkelijke kans was dat de geplande bijeenkomst zou plaatsvinden in een met asbest besmet deel van [naam 2] . Hij heeft ook geen rekening hoeven houden met die mogelijkheid, omdat de beheerder op de hoogte was gesteld door [naam 5] en er linten hingen. Evenmin heeft verdachte er rekening mee hoeven houden dat bewoners of werklieden werden blootgesteld aan asbest. Verdachte was niet hun aanspreekpunt en gaf geen opdrachten. Van voorwaardelijke opzet, dan wel een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid is dan ook geen sprake.

Beoordeling door de rechtbank

Aanwezigheid asbest en verspreiding en gevaar voor de gezondheid

Op 28 oktober 2010 is voormalige steenfabriek [naam 2] door [naam 12] verkocht aan [naam 13] (hierna: [naam 13] ), een publiekrechtelijk vormgegeven bestuursorgaan. [naam 13] heeft geen personeel. Het werk wordt gedaan door medewerkers van [naam 11] en door onafhankelijke (lokale) taxateurs.

Na aanschaf van [naam 2] is het beheer ervan uitgevoerd door [naam 11] . Verdachte maakte deel uit van het projectteam met de provincie wat betreft [naam 2] . Hij en zijn collega [naam 10] waren belast met de dagelijkse gang van zaken rond [naam 2] .

Voorafgaand aan de verkoop van [naam 2] door [naam 14] aan [naam 13] heeft een taxatie plaatsgevonden in opdracht van [naam 11] , waarbij verdachte als contactpersoon is genoemd. In het taxatierapport is onder het kopje ‘Waardering’ onder 4.2 onder meer opgenomen: “Naast het voorgaande dient de relatieve hoge post voor onderhoud als reservering voor asbestsanering.”

[naam 11] heeft op 20 september 2011 opdracht gegeven aan [naam 5] voor een asbestinventarisatie van [naam 2] . In de periode van 23 september 2011 tot en met 1 december 2011 hebben [naam 3] en [naam 4] van [naam 5] een asbestinventarisatie type A gedaan.

Uit het asbestinventarisatierapport komt naar voren dat op meerdere plaatsen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. Zo bleken meerdere daken afgewerkt te zijn met hechtgebonden asbesthoudende golfplaten en is rondom vrijwel alle vlamovens niet-hechtgebonden asbestverdacht materiaal, asbestvezels, aangetroffen. Ook is rondom alle openingen op de vlamovens niet-hechtgebonden asbestkoord aangetroffen.

Naar aanleiding van de bevindingen van [naam 5] heeft [naam 6] een NEN2991-onderzoek gedaan. Daarbij zijn onder meer 100 kleefmonsters genomen. Van de 100 kleefmonsters zijn op 35 monsters zeer veel Chrysotiel asbestvezels aangetroffen. 32 van deze 35 monsters zijn genomen in de ovenruimte. In het rapport van [naam 6] wordt onder meer geconcludeerd dat de ovenruimte inclusief de doorgang als asbestbesmet dient te worden beschouwd en afgesloten dient te blijven. Als noodzakelijke beheersmaatregel is aangegeven dat het pand als geheel afgesloten diende te blijven en herkenbaar diende te worden gemaakt als met asbestbesmet gebied, tot nadat de benodigde saneringswerkzaamheden zouden zijn uitgevoerd door een SC-530 gecertificeerd bedrijf. Betreding werd slechts mogelijk geacht met behulp van volledige persoonlijke beschermingsmiddelen inclusief adembescherming en volgelaatsmasker, en decontaminatie-mogelijkheid, niet alleen ter voorkoming van ongecontroleerde blootstelling aan asbestvezels via de lucht, maar ook ter voorkoming van verdere verspreiding van de aanwezige asbestbesmettingen.

[naam 15] , destijds vanuit [naam 6] projectleider bij de asbestinventarisatie, heeft verklaard dat in de vlamoven een deel van de ramen kapot was. In het gebouw tochtte het verschrikkelijk. Volgens [naam 15] liepen personen die zonder persoonlijke beschermingsmiddelen de ruimte zouden betreden het risico asbestvezels in te ademen en asbestvezels onder hun schoenen of aan hun kleding mee te nemen, waardoor de besmetting zich verder zou kunnen verspreiden. Op de vraag hoe groot zij de kans achtte dat er een asbestconcentratie in de lucht zou ontstaan die boven de wettelijke grenswaarde zoals bedoeld in het arbobesluit zou uitkomen, indien een groot feest in de ovenruimte zou worden georganiseerd, waarbij gedacht moest worden aan 300 à 400 mensen, heeft [naam 15] geantwoord dat die kans 98% was. Volgens [naam 15] kon er bijna garantie worden gegeven dat mensen in dat geval zijn blootgesteld aan asbestvezels.

[naam 16] , organisator van de [naam 1] , heeft verklaard dat de [naam 1] op 2 november 2011 heeft plaatsgevonden in de voormalige steenfabriek in Dodewaard. De beurs werd gehouden in de hal met de ovens. Voor de [naam 1] waren ter decoratie zwarte doeken tegen de wanden bevestigd, aan de rand van de ovens waren lampen geplaatst die de ovens verlichtten en op de vloer was vloerbedekking gelegd. De standjes stonden langs de ovens en de bezoekers liepen daar tussen door. Het buffet dat tijdens de [naam 1] werd georganiseerd, werd bezocht door 350 personen. In totaal zijn ongeveer 470 personen bij de [naam 1] geweest. Daarnaast waren die dag ongeveer tien personeelsleden aanwezig.

Uit het dossier komt verder naar voren dat er in de ten laste gelegde periode ook werkzaamheden hebben plaatsgevonden in [naam 2] .

[naam 17] heeft in dit verband verklaard dat hij in augustus 2011 contact heeft gehad met verdachte. Verdachte vertelde dat er ophef op [naam 2] was, omdat inbrekers koper hadden gestolen. Hij zei dat het zo niet verder kon. [naam 17] heeft toen aangeboden het terrein te bewaken. Hij denkt dat hij in september 2011 alle avonden op [naam 2] is geweest en daarna twee dagen in de week, de ene keer overdag en de andere keer ’s nachts. Hij liep onder meer ieder half uur tot een uur het terrein rond en de fabriek door. Hij heeft overal in de fabriek gelopen waar hij kon komen. Hij heeft de werkzaamheden verricht in de periode van september 2011 tot 1 januari 2012. Wat betreft de [naam 1] , die een dag van tevoren was opgebouwd, heeft hij de hele nacht als bewaker in de ovenhal gezeten.

[naam 18] heeft verklaard dat hij sinds omstreeks oktober 2011 in een woning van [naam 11] gelegen aan de [adres 2] woont. Nadat hij de woning had betrokken, heeft hij werkzaamheden verricht op het terrein van de steenfabriek en in de steenfabriek. Deze werkzaamheden zijn begonnen in oktober/november 2011 en bestonden uit het dichttimmeren van de ramen van de steenfabriek en uit beveiligingswerkzaamheden. Volgens [naam 18] is hij in alle ruimtes van de fabriek geweest. Hij bedoelt daarmee onder andere de hal met de vlamovens, de opslag droog, de werkplaats, de drogerij en de zolders van de steenfabriek.

[naam 19] heeft verklaard dat hij regelmatig werkzaamheden heeft verricht in de voormalige steenfabriek [naam 2] . Op 12 oktober 2011 heeft hij in de kantine van [naam 2] een reparatie uitgevoerd.

Tussenconclusie

De rechtbank leidt uit voornoemde rapporten af, dat er veel niet-hechtgebonden asbest/asbestvezels is/zijn gevonden in- en rondom de ovenruimte. Er is sprake van een asbestbesmetting in een zodanige ernstige mate dat de ruimte niet kon worden betreden zonder persoonlijke beschermingsmiddelen en decontaminatiemogelijkheid. Bovendien leidt de rechtbank uit voormelde bewijsmiddelen af dat, indien geen persoonlijke beschermingsmiddelen zouden worden gebruikt, personen niet alleen werden blootgesteld aan asbestvezels via de lucht, maar ook dat de asbestbesmetting verder zou worden verspreid. De rechtbank concludeert verder dat de bewijsmiddelen erop wijzen dat in de ten laste gelegde periode werkzaamheden hebben plaatsgevonden in de steenfabriek, onder meer in de ovenruimte. Daarnaast heeft op 2 november 2011 een voor publiek toegankelijk evenement (een [naam 1] ) plaatsgevonden, die is bezocht door ruim 400 personen.

De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat asbest een stof is die gevaarlijk is voor de veiligheid en/of gezondheid van personen. Hoewel achteraf niet of moeilijk precies is vast te stellen of mensen inderdaad in een zodanige mate en duur aan een te hoge concentratie asbestvezels hebben blootgestaan dat zij een asbestgerelateerde ziekte zullen ontwikkelen, kan op basis van de rapporten [naam 5] en [naam 6] en de verklaring van [naam 15] wel worden bewezen dat personen die de ovenruimte zonder persoonlijke beschermingsmiddelen hebben betreden, aan een aanmerkelijke, niet te verwaarlozen asbestvezelconcentratie in de lucht zijn blootgesteld. De medische wetenschap leert dat asbest als het ware als een depot in het lichaam blijft en dat de vezels niet afbreken en nauwelijks uit het lichaam verdwijnen. Al dan niet samen met een eerdere of latere blootstelling kan een kritische waarde worden overschreden, waardoor asbestgerelateerde ziektes zich kunnen ontwikkelen. Gelet daarop en gezien het feit dat bij een asbestgerelateerde ziekte als bijvoorbeeld een maligne mesothelioom, waarvan bekend is dat er naar de huidige stand van medische kennis geen genezende behandeling mogelijk is, dient het binnenkrijgen van (een) niet te verwaarlozen hoeveelhe(i)d(en) asbestvezels per definitie als ‘ernstige schade voor de gezondheid’ dan wel ‘levensgevaar’ te worden aangemerkt.

De toepasselijkheid van artikel 173a dan wel 173b Sr

De rechtbank dient nu te beoordelen of asbest op of in de bodem en/of in de lucht is gebracht, zoals bedoeld in artikel 173a en 173 b Sr. Daarvoor is van belang vast te stellen wat onder bodem en lucht in het kader van de artikelen 173a en 173b Sr dient te worden verstaan.

De rechtbank overweegt allereerst dat de artikelen 173a en 173b Sr de volksgezondheid beogen te beschermen. Dat wil zeggen dat mensen worden beschermd tegen gezondheidsbedreigende milieuverontreiniging in het algemeen en dat het leven wordt beschermd tegen gevaarlijke (ontplofbare) stoffen in het bijzonder.

De Memorie van Toelichting (19 020 nr. 3 pagina 8) vermeldt ten aanzien van de artikelen 173a en 173b Sr het volgende:

“Het lijkt thans wenselijk, los van een van de deelgebieden van de milieuwetgeving, overkoepelende bepalingen in te voeren die ernstige vormen van milieuverontreiniging strafbaar stellen. Deze bepalingen komen er op neer dat het opzettelijk of op nalatige wijze een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengen, wordt strafbaar gesteld, indien hierdoor gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten is. Indien bovendien hierdoor iemand sterft, kan een zwaardere straf worden opgelegd. Bij de formulering van de thans voorgelegde bepalingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de eerdere, reeds genoemde bepalingen die tegelijk met bijzondere milieuwetten in het Wetboek van Strafrecht zijn ingevoerd. Slechts is getracht thans de bepalingen zodanig te formuleren dat elke vorm van verontreiniging van het milieu waardoor gevaar voor de openbare gezondheid te duchten is, daaronder wordt gevat.”

De rechtbank overweegt dat voor het begrip bodem ingevolge de jurisprudentie moet worden aangesloten bij de milieuwetgeving. In de onderhavige zaak is asbest aangetroffen op de vloer van onder meer de ovenruimte. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vloer niet worden gelijkgesteld met de bodem.

Ten aanzien van het “in de lucht brengen” overweegt de rechtbank als volgt.

Als een inrichting, zoals de voormalige steenfabriek [naam 2] , in bedrijf is, gelden de voorschriften zoals verbonden aan de voor de inrichting geldende vergunningen. Deze vergunningen zien onder andere op de verschillende - sectorale - milieubelangen die bescherming behoeven tegen het in werking zijn van de inrichting. Overtreding van de voorschriften is strafbaar. Niet alleen het milieu - in verschillende sectoren - maar ook bij de inrichting betrokken personen en omwonenden en omstanders worden op deze manier beschermd. Werknemers van de inrichting worden bovendien beschermd door de arbowetgeving.

Met de ontmanteling van de steenfabriek zijn de geldende vergunningen komen te vervallen. [naam 11] heeft het beheer van de leegstaande gebouwen op zich genomen.

De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat in een van de gebouwen een voor het publiek toegankelijk evenement heeft plaatsgevonden. Ook hebben verschillende personen werkzaamheden uitgevoerd. Er was op de betreffende plekken sprake van een ernstige asbestbesmetting in de lucht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de wind vrij spel had omdat een groot aantal ramen in dat gebouw kapot was, zoals [naam 15] heeft verklaard. Door de sluiting van de inrichting en door vervolgens het terrein en de betreffende gebouwen open te stellen voor derden, is het karakter van de gebouwen en het terrein en daarmee ook het karakter van de lucht in de gebouwen naar het oordeel van de rechtbank veranderd. Er is geen sprake meer van een in werking zijnde inrichting, met alle publiekrechtelijke (milieu) waarborgen van dien, maar van een publieke ruimte. De lucht in de betreffende gebouwen is daarmee aan te merken als lucht, die op basis van de artikelen 173a en 173b Sr bescherming verdient. Ook de mensen die met deze lucht in aanraking komen, verdienen op basis van dat artikel bescherming. Een ander oordeel laat zich, aldus de rechtbank, mede gelet op het belang dat de artikelen 173a en 173b Sr beogen te beschermen en mede gelet op de Memorie van Toelichting, ook moeilijk denken. De lucht in een inrichting die vol in bedrijf is, zou in dat geval immers volledig beschermd zijn, en het enkel vervallen van de vergunningplicht zou tot gevolg hebben dat de beheerder van een ontmantelde inrichting, in dit geval [naam 11] , zich aan de mate van verontreiniging van de lucht en de mogelijke gevaren voor degenen die met deze lucht in aanraking komen, niets gelegen zou hoeven te laten liggen.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de lucht in de gebouwen van de voormalige steenfabriek [naam 2] is aan te merken als lucht die onder de werking van de artikelen 173a en 173b Sr valt.

Rechtsplicht maatregelen te treffen

Nu uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van een ernstige asbestbesmetting in de voormalige bedrijfsruimten, er in de ten laste gelegde periode een voor publiek toegankelijk evenement en werkzaamheden hebben plaatsgevonden, meerdere personen in aanmerkelijke mate zijn blootgesteld aan asbest en daardoor gevaar voor hun gezondheid hebben gelopen, en het handelen dan wel nalaten kan worden gebracht onder de werking van artikel 173a en /of artikel 173b Sr , dient de rechtbank de betrokkenheid van verdachte daarbij te beoordelen.

De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij het in de tenlastelegging opgenomen ‘doen plegen’ niet opvat als de deelnemingsvorm waarbij de uitvoerder/dader straffeloos is/zou moeten zijn.

Op het moment dat de inventarisatie plaatsvond, is [naam 9] , een door [naam 11] ingehuurde milieuspecialist, telefonisch daarvan in kennis gesteld door [naam 4] (onderzoeker van [naam 5] ). Op 23 september 2011 heeft [naam 9] een e-mail gestuurd aan [naam 20] en verdachte, beiden werkzaam bij [naam 11] . Daarin is geschreven: “ [naam 5] belde me met de mededeling dat in het hallencomplex asbestkoord is gevonden (een risicovolle vorm van asbest). Volgens de protocollen moet [naam 5] na een dergelijke waarneming het onderzoek stopzetten en een luchtonderzoek doen (emissiebepaling volgens NEN2991). De ruimten waar het asbestkoord is gevonden zijn door [naam 5] afgezet met waarschuwingslint en mogen tot nader order niet worden betreden. De beheerder is op de hoogte.” Verder is in de e-mail aangegeven dat een prijsopgave is gevraagd voor het NEN2991-onderzoek.

Op 27 september 2011 heeft [naam 9] een e-mail verstuurd naar [naam 20] en verdachte waarin hij aangeeft dat hij aan het eind van de dag een offerte voor een vervolgonderzoek van [naam 5] krijgt. [naam 9] geeft verder aan dat het onderzoek erop is gericht om vast te stellen of en zo ja waar de besmetting met asbest is opgetreden en op welke wijze het kan worden opgeruimd. Verdachte reageert dezelfde dag. In een e-mail aan [naam 9] en [naam 20] schrijft hij, dat hij overleg heeft gehad met [naam 21] en dat ze er spijt van hebben dat ze het zo enthousiast hebben opgepakt. Verdachte constateert dat ze er nu al problemen bij gaan krijgen, dat ze het vervolg van het asbestonderzoek nu dus maar moeten laten en dat ze zich moeten richten op de onderzoeken die te maken hebben met de directe realisatie van de bedrijfsbestemming. [naam 9] reageert dezelfde dag op deze e-mail. In een e-mail aan verdachte en [naam 20] zegt hij de stap van verdachte niet goed te begrijpen. Volgens [naam 9] moeten de panden, met de kennis die ze nu hebben, worden afgesloten met waarschuwingslinten en waarschuwingsborden tot verder onderzoek en eventuele asbestverwijdering is afgerond.

[naam 22] , medewerker van [naam 5] , en [naam 4] hebben op 27 oktober 2011 op het kantoor van [naam 11] een gesprek gehad over de consequenties van de aangetroffen besmetting van steenoven [naam 2] . Bij dit gesprek waren [naam 9] en verdachte aanwezig. In het gesprek is uitleg gegeven van de resultaten en van consequenties van de bevindingen rond de emissie van asbestvezels. [naam 22] en [naam 4] hebben onder meer aangegeven welke maatregelen van kracht dienden te zijn, totdat de uitkomsten van het vervolgonderzoek bekend zouden zijn, waarbij moest worden gedacht aan zaken als het afsluiten van de steenoven voor personen zonder adembeschermingsmiddelen.

Op 28 oktober 2011 heeft [naam 9] een memo aan verdachte gestuurd over asbest in gebouwen van [naam 2] . In de memo worden de eerste resultaten van het onderzoek van [naam 5] kort weergegeven. Vervolgens is er een kopje getiteld ‘Hoe nu verder?’ Onder dit kopje geeft [naam 9] weer dat zijn advies is om met de kennis die [naam 11] nu heeft, handelend op te treden. Niets doen brengt volgens hem risico’s van verschillende aard met zich mee. Als een van de risico’s heeft [naam 9] genoemd dat bekend is dat het pand met grote regelmaat wordt betreden door (on)bevoegden. Als deskundige overheidspartij mag [naam 11] deze personen niet willens en wetens blootstellen aan een potentieel gezondheidsrisico. [naam 9] concludeert dat niets doen tot een onbeheersbare situatie leidt.

Op 1 november 2011 heeft verdachte een e-mail gestuurd aan [medeverdachte] en aan [naam 10] , waarin hij zegt dat er de volgende dag volgens hem een bijeenkomst is en dat er voor een vermogen aan goederen staat. Verdachte stelt dat er terecht bewaking is en dat [medeverdachte] dat regelt. Hij hoopt dat de daarmee samenhangende kosten direct worden doorberekend aan de organisator ‘kasteelfeesten’.

Dezelfde dag stuurt verdachte een e-mail met als bijlage een notitie over het asbest op [naam 2] en hoe hiermee om te gaan, aan [naam 23] . In de e-mail zegt verdachte de notitie te sturen om haar bij te praten en in verband met de besluitvorming over vervolgstappen.

Op 3 november 2011 stuurt verdachte een e-mail met bijlage aan [medeverdachte] en aan [naam 24] . In de e-mail zegt verdachte rekening te houden met de asbestbevindingen bij de uitgifte van de gebouwen. Hij zegt verder dat de vervuilde plekken niet meer mogen worden uitgegeven tot nader orde.

Uit de e-mailwisselingen, zoals hiervoor vermeld, en de memo gestuurd aan verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte bij [naam 11] een centrale rol vervulde ten aanzien van [naam 2] .

Verdachte heeft verklaard dat hij zich vooral bezig hield met de aankoop van het terrein en de planologisch noodzakelijke maatregelen om de geplande bedrijfsverplaatsing te realiseren; niet zozeer met de dagelijkse gang van zaken op het bedrijfsterrein na de aankoop. De rechtbank concludeert echter dat zijn bemoeienis met de voormalige steenfabriek aanzienlijk verder ging dan dat. De hiervoor aangehaalde e-mails tonen aan dat hij zich ook bezig hield met de activiteiten op het terrein. Verder heeft [naam 17] , die ter plaatse werkzaamheden heeft verricht voor [naam 11] , verklaard dat verdachte zijn contactpersoon was bij [naam 11] . Zo heeft verdachte ook de gemeente Neder-Betuwe (zij het pas op 9 november 2011) per e-mail op de hoogte gesteld van de asbestverontreiniging. Feitelijk had verdachte bemoeienis met [naam 2] en onderhield hij daartoe contacten met [medeverdachte] ten aanzien van het feitelijk beheer. Nu verdachte kort na de inventarisatie op 23 september 2011 door [naam 9] in kennis is gesteld van de vermoedelijke asbestbesmetting concludeert de rechtbank dat hij volledig op de hoogte was.

De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of verdachte de (rechts)plicht had maatregelen te treffen om te voorkomen dat mensen het terrein zouden betreden.

Verdachte was tijdens de ten laste gelegde periode werkzaam als ambtenaar bij [naam 11] . Hij vervulde ten aanzien van [naam 2] een centrale rol en kende het hele dossier. Naar het oordeel van de rechtbank brengen zijn functie en zijn kennis de rechtsplicht tot ingrijpen mee. Met de kennis die hij al vanaf 23 september 2011 had over de vermoedelijke asbestbesmetting, had hij kunnen en moeten voorkomen dat mensen (de besmette gedeelten van) het fabrieksgebouw van [naam 2] zouden betreden. Dit heeft hij nagelaten. Hij was ervan op de hoogte dat mensen bevoegd en onbevoegd het pand betraden en hij was ervan op de hoogte dat er op 2 november 2011 een bijeenkomst was georganiseerd waarbij veel publiek aanwezig zou zijn. Dat hij geen leidinggevende positie had binnen [naam 11] , heeft niet tot gevolg dat op hem geen rechtsplicht rustte. Als drager van specifieke kennis over de toestand en de mogelijke gevaren binnen [naam 2] had verdachte moeten handelen. Zeker nu hij ook wist dat er binnen [naam 11] niemand anders zo goed op de hoogte was als hij èn dezelfde, centrale rol vervulde. Hoewel hij wist van de risico’s en van het advies het pand af te sluiten, heeft hij pas op 15 december 2011 aan de projectleider [naam 23] aandacht gevraagd voor de vraag of het nodig was de ruimte af te sluiten. In zijn e-mail schreef verdachte onder meer: “iedereen die er wandelt loopt risico, maar moeten we hierin veel investeren?” Eerder, in ieder geval vóór het evenement op 2 november 2011, heeft verdachte daartoe niets ondernomen en evenmin zijn leidinggevende in kennis gesteld en verzocht passende maatregelen te treffen. Evenmin heeft verdachte zich op de hoogte gesteld van de door [naam 5] genomen maatregelen ter plaatse. Dat [naam 5] waarschuwingslinten had opgehangen, ontsloeg verdachte niet van de plicht zelf te bezien of aanvullende maatregelen nodig waren.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet alleen sprake is van medeplegen, maar ook minstgenomen van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft door na te laten maatregelen te treffen om te voorkomen dat mensen de (ovenruimte van de) [naam 2] zouden betreden, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat personen die zich in de fabriek begaven ten gevolge van zijn nalaten het risico liepen op een asbestbesmetting.

De rechtbank acht, al het voorgaande in aanmerking nemend, het primair tenlastegelegde bewezen. Zij verwerpt de door de raadsvrouw naar voren gebrachte verweren.

3 Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

hij in of omstreeks de periode van september 2011 tot en met 2 november 2011, in de gemeente Neder-Betuwe, in de (voormalige) steenfabriek aan de Waalbandijk te Dodewaard, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten asbest en/of asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht en/of heeft doen of laten brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor bezoekers en/of andere personen te duchten was, immers heeft (hebben) hij, verdachte en/of zijn mededader(s),

- toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd dat op 2 november 2011 een manifestatie, te weten de [naam 1] , werd gehouden in een of meer ruimten (te weten in of nabij de (vlam) oven(ruimte)) in die (voormalige) steenfabriek, waarin zich in slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden (beschadigd asbestkoord), bij welke gelegenheid asbest en/of asbestvezels in de lucht vrij is/zijn gekomen, althans in de lucht vrij kon/konden komen,

waardoor bezoekers van die manifestatie en/of andere personen in die ruimte(n) werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels, terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker) - en/of

- toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd dat in de periode van september 2011 tot en met 1 november 2011 meerdere personen (onder meer voor het uitvoeren van werkzaamheden) zich in een of meer ruimten (te weten in of nabij de (vlam) oven(ruimte)) in die (voormalige) steenfabriek, waarin zich in slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden (beschadigd asbestkoord) hebben bevonden, bij welke gelegenheid/gelegenheden asbest en/of

asbestvezels in de lucht vrij is/zijn gekomen, althans in de lucht vrij kon/konden komen, waardoor die personen in die ruimte(n) werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels, terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals

longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker).

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.

Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Opzettelijk en wederrechtelijk een stof in de lucht brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.

5 De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6 De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 30 juni 2016.

De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte geen maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat personen zouden worden blootgesteld aan het risico van een asbestbesmetting. Verdachte was ervan op de hoogte dat er sprake was van een mogelijk ernstige asbestbesmetting en dat personen, bevoegd dan wel onbevoegd, het terrein en de voormalige fabrieksgebouwen betraden. Ook was hij ervan op de hoogte dat op 2 november 2011 een publieksevenement zou plaatsvinden in één van de voormalige fabrieksgebouwen. Hij heeft echter niets gedaan om te voorkomen dat het terrein en de gebouwen zouden worden betreden. Door zijn nalaten zijn meer dan 400 personen die dit evenement bezochten en de personen die onderhouds- en/of beveiligingswerkzaamheden verrichtten blootgesteld aan het risico van een asbestbesmetting. Op termijn kan dit ernstige nadelige gevolgen hebben voor hun gezondheid. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zijn ogen heeft gesloten voor de ernst van de aangetroffen (vermoedelijke) asbestbesmetting en de afhandeling daarvan. Gezien zijn functie van ambtenaar bij de [naam 11] , zijn positie binnen het projectteam en zijn wetenschap van de asbestverontreiniging, had hij anders moeten handelen en rustte op hem de plicht om bezoekers en werklieden te informeren en te beschermen. Blijkens zijn e-mailbericht van 27 september 2011 richtte hij zijn aandacht echter kennelijk liever op de onderzoeken die te maken hadden met de directe realisatie van de nieuwe bedrijfsbestemming. Ook mocht kennelijk niet bij de pers bekend worden dat er een (vermoedelijke) asbestbesmetting was aangetroffen in [naam 2] . In zijn e-mail van 9 november 2011 schrijft verdachte aan [medeverdachte] over een ‘ongelukkig bericht in verband met de asbestverontreiniging’. Verdachte heeft [medeverdachte] gevraagd in geval van vragen te zeggen dat het evenement in een ander gedeelte was. Ook moest [medeverdachte] ervoor zorgen dat hij op de hoogte was van persberichten. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verdachte de asbestproblematiek wilde wegmoffelen en uit de pers wilde houden. Vanuit de opdracht die hij als lid van de projectgroep voor de herontwikkeling van [naam 2] heeft gekregen, kan de rechtbank nog wel enig begrip opbrengen voor de gedrevenheid van verdachte. Die opdracht ontslaat hem als ambtenaar echter niet van de plicht om te handelen vanuit het algemeen belang van de volksgezondheid en de bescherming die onwetende bezoekers en werklieden verdienen. En het was verdachte die wèl over de relevante informatie beschikte en het in zijn macht had om het bevoegd gezag, dan wel zijn leidinggevenden ertoe te bewegen in actie te komen en het evenement van 2 november 2011 en de overige activiteiten te verbieden. Als directe contactpersoon van de beheerder van [naam 2] had verdachte dat overigens mogelijk ook zelf kunnen doen. Verdachte kan ook worden verweten dat hij, nadat hij kennis had genomen van de (vermoedelijke) asbestbesmetting, niet de moeite heeft genomen zich ter plaatse op de hoogte te stellen van de maatregelen die [naam 5] had getroffen. Dat [naam 5] linten had opgehangen, ontsloeg verdachte er niet van zelf te bezien of aanvullende maatregelen noodzakelijk waren en om te controleren hoe de beheerder hiermee omging. Pas na het evenement van 2 november 2011 heeft hij doorgegeven dat er geen personen meer in de fabriek mochten komen. Verdachte heeft door zijn nalaten de ernst van de geconstateerde (vermoedelijke) asbestbesmetting gebagatelliseerd en daarmee bewust de gezondheid van vele mensen genegeerd.

De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Het is de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden dat verdachte zwaar onder de zaak gebukt gaat en dat hij een fulltime baan als ambtenaar heeft. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de redelijke termijn door het Openbaar Ministerie niet in acht is genomen. Ook kijkt de rechtbank naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Deze omstandigheden zijn voor de rechtbank aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen zoals door de officier van justitie is gevorderd, hoewel die op zichzelf wel gerechtvaardigd zou zijn.

De rechtbank acht een werkstraf van 240 uur passend en geboden. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 6 maanden. Deze straf is hoger dan de straf die de rechtbank aan de medeverdachte zal opleggen, omdat de rechtbank van oordeel is dat het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt ernstiger is dan het verwijt dat de medeverdachte kan worden gemaakt. Als ambtenaar en als lid van de projectgroep had verdachte veel bemoeienis met het reilen en zeilen rondom [naam 2] . Verdachte had daarbij het belang van de gezondheid van mensen niet op het spel mogen zetten.

8 De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 173a van het Wetboek van Strafrecht.

9 De beslissing

De rechtbank:

 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;

 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;

 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;

bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;

stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;

veroordeelt verdachte tot een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. W.A. Holland en mr. F.J.H. Hovens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2016.

De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 20131210.1044, gesloten op 10 december 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.

Brief van 20 september 2011 van [naam 11] aan [naam 5] Onderzoek en Advies, geen paginanummer.

Rapport “Volledig asbestinventarisatierapport type A” van 7 december 2011, p. 700.

NEN2991-rapport van 25 november 2011, p. 816.

Proces-verbaal van bevindingen, p. 282.

Proces-verbaal: algemeen relaas van onderzoek, p. 9.

Proces-verbaal van verhoor van de als verdachte gehoorde [naam 10] , p. 117.

Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 1590.

Taxatierapport, p. 676, 682.

Rapport ‘Volledig asbestinventarisatierapport type A’ van 7 december 2011, p. 700.

Rapport ‘Volledig asbestinventarisatierapport type A’ van 7 december 2011, p. 712-713 en 718.

NEN2991-rapport van 25 november 2011, p. 816, 818-819.

Proces-verbaal van getuige [naam 15] , p. 1357, 1359.

Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 16] , p. 1384-1385.

Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 17] , p. 1434.

Proces-verbaal van verhoor van 18 februari 2016 van getuige [naam 17] bij de rechter-commissaris.

Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 18] , p. 1421-1422.

Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 19] , p. 1474.

Proces-verbaal: algemeen relaas van onderzoek, p. 7.

Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 9] , p. 1595-1596.

E-mail, p. 1602.

E-mails, p. 1603

Proces-verbaal aanvullende verklaring van getuige [naam 22] , p. 1352.

Memo, p. 1604-1605.

E-mail, p. 1211.

E-mail, p. 1213.

E-mail. P. 1212.

Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 17] , p. 1434.

E-mail, p. 1556.

E-mail, p. 1227.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature