U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bedreigende uitlatingen van eiser, toezichthouder, richting zijn leidinggevende en een collega. Sprake van ernstig plichtsverzuim. Oplegging van de disciplinaire straf van voorwaardelijk, ongevraagd ontslag is, gelet op de ernst van het plichtsverzuim, niet onevenredig te achten.

Dat geldt in beginsel ook voor de disciplinaire straf van plaatsing in een andere functie, met vermindering van de bezoldiging, echter met dien verstande dat eiser onevenredig getroffen is door de combinatie van plaatsing op de functie van garagebeheerder/terreinbeheerder op een transferium, dus min of meer buiten de gemeentelijke organisatie, zonder tijdshorizon.

In dit verband is van belang dat eiser tot het thans aan de orde zijnde plichtsverzuim goed had gefunctioneerd en dat niet eerder sprake is geweest van incidenten.

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: 15/3559

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H.G.M. van den Boomen-Meeuwissen),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen te Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser disciplinaire maatregelen opgelegd in de vorm van een voorwaardelijk, ongevraagd ontslag met een proeftijd van drie jaren en plaatsing in een andere functie met verlaging van de bezoldiging.

Bij besluit van 18 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.F. Widdershoven, Bureau Juridische Zaken, en drs. S. Ruta, afdelingshoofd Mobiliteit.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.

Eiser is per 1 augustus 2008 door verweerder aangesteld als integraal toezichthouder bij de gemeente Nijmegen.

Op 7 februari 2014 werd aan het afdelingshoofd Mobiliteit, drs. S. Ruta, een drietal verklaringen overgelegd inzake ernstige bedreigingen die door eiser zouden zijn gedaan ten aanzien van zijn leidinggevende, [naam 1] , en een collega, [naam 2] .

Op verzoek van Ruta werd op 18 februari 2014 een onderzoek ingesteld naar de vermeende bedreigingen door een interne onderzoekscommissie, bestaande uit M. Vaartjes, coördinator integriteit en tevens adjunct Hoofd Juridische Zaken en J. Canters, senior adviseur P&O.

De onderzoekscommissie bracht op 14 juli 2014 rapport uit. Zij kwam tot de conclusie dat het aannemelijk is dat eiser de vermeende uitlatingen heeft gedaan, maar dat onvoldoende is aangetoond dat sprake was van doodsbedreigingen in de zin van artikel 285, eerste lid, Wetboek van Strafrecht. Niettemin was naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake van een ernstige misdraging.

2. Bij besluit van 18 februari 2014 is eiser, hangende het onderzoek, geschorst op grond van artikel 8:15:1, eerste lid, onder d, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Nijmegen (AGN), voor de duur van vier weken. Tevens is eiser de toegang tot het werk ontzegd; zijn toegangsbadge en inlogcodes zijn geblokkeerd. Bij besluiten van 14 maart 2014 en 13 mei 2014 is de schorsing verlengd, tot het moment dat het onderzoek zou zijn afgerond.

3. Bij brief van 17 oktober 2014 heeft verweerder aan eiser bericht dat hij voornemens was om eiser disciplinair te straffen vanwege het door verweerder als zeer ernstig aangemerkte plichtsverzuim.

4. Nadat eiser in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze te geven op dit voornemen, heeft verweerder bij besluit van 3 december 2014 (het primaire besluit) met toepassing van artikel 8:13 jo. artikel 16:1:2, derde lid, van de AGN aan eiser de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag opgelegd, met een voorwaardelijk karakter van drie jaren. Voorts heeft verweerder eiser met toepassing van artikel 16:1:2, tweede lid, van de AGN van af 15 december 2014 geplaatst op de functie van garagebeheerder /terreinbeheerder op het transferium Ovatonde bij de afdeling Mobiliteit voor onbepaalde tijd, waarbij eisers bezoldiging met één schaal is verlaagd.

Verweerder heeft aan dit besluit, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat aannemelijk is dat eiser doodsbedreigingen heeft gedaan aan het adres van zijn leidinggevende [naam 1] en zijn collega [naam 2] . Dit is volgens verweerder aan te merken als zeer ernstig plichtsverzuim. Gelet op eisers functie als toezichthouder (BOA) en gezien de vrees die zijn uitlatingen hebben opgewekt bij de betrokken medewerkers, acht verweerder de opgelegde straffen passend.

5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit.

Eiser is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat het is gebaseerd op belastende verklaringen die ofwel onvoldoende objectief zijn (de verklaringen van [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] , ofwel onvoldoende concludent (de verklaringen van [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , met name daar waar het gaat om het bestaan van een vragenspel).

Voorts is eiser van mening dat verweerder onjuist heeft gehandeld door een interne onderzoekscommissie een onderzoek te laten doen. Verweerder beschikt immers over een klachtencommissie ongewenst gedrag, die is bedoeld voor kwesties als deze. Het door de interne onderzoekscommissie uitgevoerde onderzoek is ondeugdelijk, want niet objectief.

Eiser heeft aangevoerd dat de beschuldigingen in strijd zijn met elke logica; hij had geen enkele reden om [naam 1] of [naam 2] te bedreigen.

Tot slot heeft eiser aangevoerd dat de opgelegde disciplinaire straffen onevenredig zijn. Hij is nu geplaatst op een functie waar verder geen medewerkers van de gemeente Nijmegen werkzaam zijn, maar enkel medewerkers met een beperking die werkzaam zijn voor externe organisaties. Door deze plaatsing is eiser ook nog zijn BOA-status kwijtgeraakt.

6. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich niet richt tegen de onder 2 vermelde schorsingsbesluiten, nu hiertegen geen gronden zijn ingebracht. Het beroep richt zich derhalve uitsluitend tegen de opgelegde disciplinaire maatregelen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

7.1.

Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting is voldoende komen vast te staan dat eiser bedreigende uitlatingen heeft gedaan in de richting van zijn leidinggevende [naam 1] en zijn collega [naam 2] , door in twee afzonderlijke gesprekken met collega’s woorden te bezigen als ‘ik denk er zelfs aan om met een 9 mm de afdeling op te komen en hem af te schieten’, ‘ik heb wel eens de gedachte gehad om hem dood te rijden’ en ‘had ik maar van de regering een pistool en twee kogels, dan kon ik twee mensen door het hoofd schieten als ze op de knieën zitten’.

Uit de door de betrokken collega’s, [naam 4] en [naam 3] , afgelegde verklaringen blijkt dat eiser met ‘hem’ zijn leidinggevende [naam 1] bedoelde en met ‘twee mensen’ laatstgenoemde en [naam 2] .

De rechtbank heeft overigens geen aanleiding om deze verklaringen als onbruikbaar terzijde te leggen, nu de betrokken getuigen hun verklaringen gestand hebben gedaan ten overstaan van de onderzoekscommissie.

Niet aannemelijk is geworden dat eiser zijn uitlatingen heeft gedaan in het kader van een spelsituatie, nog daargelaten of daarmee het bedreigende karakter aan deze uitlatingen zou zijn komen te ontvallen.

7.2.

Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder procedureel correct heeft gehandeld door onmiddellijk na het bekend worden met de (toen nog: vermeende) bedreigingen een onderzoek in te stellen. Doortastendheid was geboden omdat de incidenten voor onrust op de werkvloer hadden gezorgd.

De rechtbank onderschrijft ook de keuze van verweerder om het onderzoek te laten doen door een interne onderzoekscommissie, nu aard en ernst van de zaak verder strekten dan ‘ongewenst gedrag’ zoals discriminatie, seksuele intimidatie, agressiegeweld of pestgedrag, zaken die bij de Klachtencommissie Ongewenst Gedrag kunnen worden gemeld.

Blijkens de verantwoording door de interne onderzoekscommissie in haar rapport van 14 juli 2014 is zij grondig tewerk gegaan en heeft zij hoor en wederhoor toegepast, zodat niet kan worden gezegd dat het onderzoek ondeugdelijk is geweest.

7.3

Gelet op het vorenstaande is verweerder terecht tot de conclusie gekomen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) plichtsverzuim, als bedoeld in artikel 16:1:1 van de AGN . Verweerder kon dan ook, met toepassing van artikel 16: 1:2 van de AGN aan eiser disciplinaire straffen opleggen.

De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van de disciplinaire straf van voorwaardelijk, ongevraagd ontslag, gelet op de ernst van het plichtsverzuim, niet onevenredig is te achten.

Dat geldt in beginsel ook voor de disciplinaire straf van plaatsing in een andere functie, met vermindering van de bezoldiging, echter met dien verstande dat de rechtbank van oordeel is dat eiser onevenredig getroffen is door de combinatie van plaatsing op de functie van garagebeheerder/terreinbeheerder op het transferium Ovatonde, dus min of meer buiten de gemeentelijke organisatie, zonder tijdshorizon.

De rechtbank merkt in dit verband op dat eiser tot het thans aan de orde zijnde plichtsverzuim goed had gefunctioneerd en dat niet eerder sprake is geweest van incidenten.

7.4

Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond, voorzover het is gericht tegen de plaatsing van eiser op de functie van garagebeheerder/terreinbeheerder op het transferium Ovatonde, voor onbepaalde tijd.

Voor het overige is het beroep ongegrond.

De rechtbank heeft nog onderzocht of het mogelijk is om in het kader van deze beroepsprocedure tot een oplossing te komen, al dan niet via een bestuurlijke lus. Zij beantwoordt deze vraag ontkennend; het ligt op de weg van partijen om in gezamenlijk overleg tot een passende oplossing te komen. De rechtbank heeft begrepen uit het verhandelde ter zitting dat partijen ook met elkaar in gesprek waren over een oplossing.

8. De rechtbank heeft er nota van genomen dat eiser heeft verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld om bij (gedeeltelijke) gegrondverklaring een verzoek om schadevergoeding in te dienen.

De rechtbank gaat voorbij aan dit verzoek, nu verweerder eerst een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en pas daarna kan worden bezien of eiser schade heeft geleden en, zo ja, of deze voor vergoeding in aanmerking komt.

9. Omdat de rechtbank het beroep (gedeeltelijk) gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.

Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992, - (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond, in zoverre het is gericht tegen plaatsing van eiser op de functie van garagebeheerder/terreinbeheerder op het transferium Ovatonde, voor onbepaalde tijd;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- gelast dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 167,- aan hem vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 992,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hamaker, voorzitter, mr. M.J.P. Heijmans en mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature