U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Precariobelasting. Eiseres is netbeheerder van elektriciteitsleidingen. Eigenaar is een 100% dochter van eiseres. Een rechtsvoorganger van eiseres heeft met een aantal rechtsvoorgangers van verweerder in de jaren ’20 en ’80 overeenkomsten gesloten ter zake van het hebben van elektriciteitsleidingen in gemeentegrond. Op grond van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2012 wordt niet geheven onder meer ter zake van het hebben van voorwerpen die op grond van een overeenkomst moeten worden gedoogd.

De dochter van eiseres wordt als rechtsopvolger onder algemene titel beschouwd. De verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten uit de jaren ’20 zijn na gemeentelijke herindelingen in 1955 en 1999 overgegaan op de gemeente. De gemeente moet derhalve op grond van de overeenkomsten de leidingen gedogen. Deze verplichting omvat slechts een deel van het grondgebied van de huidige gemeente en alleen op dat deel van het grondgebied bestaat een gedoogplicht. De rechtbank legt de overeenkomsten uit de jaren ’80 aldus uit dat deze betrekking hebben op hetzelfde gebied.

Een vergoeding van € 0 is geen vergoeding in de zin van de Verordening.

De gemeente is bevoegd precariobelasting te heffen voor leidingen in de gebieden die buiten de oorspronkelijke overeenkomsten vallen.

Tarief niet onevenredig of willekeurig, geen strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 13/6715

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 11 juni 2015

in de zaak tussen

[X] N.V., te [Z], eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Q], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag (aanslagnummer [000]) precariobelasting opgelegd van € 1.671.240.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 september 2013 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 oktober 2013, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014.

Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door mr. [A].

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Nadat partijen over en weer enkele keren hebben gereageerd, heeft de rechtbank partijen toestemming verzocht tot afdoening van de zaak zonder nadere mondelinge behandeling. Deze toestemming hebben zij verleend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 26 januari 2015 gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is netbeheerder van elektriciteitsleidingen in de gemeente [Q] (hierna: de gemeente). Deze leidingen bevinden zich deels in grond die eigendom is van de gemeente. Eigenaar van de leidingen is [B] N.V., een 100% dochter van eiseres.

2. De gemeente is ontstaan uit diverse fusies. De huidige gemeentegrenzen omvatten de plaatsen [Q], [R], [S], [T], [U], [V], [W], [q], [r], [s], [t], [u] en [v]. Tot 1999 bestond de gemeente [Q] alleen uit de plaats [Q]. [R] en [S] vormden tot 1955 de gemeente [R]. [T] en [U] waren toen zelfstandige gemeenten. De gemeenten [R], [T] en [U] vormden vanaf 1955 gezamenlijk de gemeente [R]. De plaatsen [V] en [W] vormden tot 1955 de gemeente [V]. De plaatsen [q], [r] en [s] vormden tot 1955 de gemeente [q]. De gemeenten [V], [q] en een deel van [w] vormden vanaf 1955 de gemeente [q]. [v] en [u] zijn na de [C] grenscorrectie vanaf 1 januari 1958 toegevoegd aan de gemeente [q]. Met ingang van 1 januari 1999 zijn de gemeenten [Q], [R] en [q] gefuseerd tot de gemeente.

3. Tot [1984] vond de exploitatie van elektriciteitsleidingen in het grondgebied dat thans de gemeente omvat plaats door de NV [D] (hierna: [D]). Blijkens akte van [1984] is de naam van [D] met ingang van die datum gewijzigd in N.V. [E]. Blijkens akte van [1990] is deze naam gewijzigd in N.V. [F].

4. Blijkens akte van fusie van [1993] zijn N.V. [F] en N.V. [G] opgegaan in N.V. [H]. Blijkens akte van fusie van [2001] is onder meer N.V. [H] opgegaan in N.V. [I].

5. Blijkens akte van [2011] is de naam van N.V. [I] gewijzigd in [B] N.V. (hierna: [B]).

6. Op 30 januari 1925 heeft [D] met B en W van de gemeente [Q] een overeenkomst gesloten. In artikel 4, eerste lid, van de overeenkomst is het volgende opgenomen:

“De Gemeente verleent door onderteekening dezer overeenkomst aan de Vennootschap voor zoodanigen duur als naar het oordeel der Vennootschap voor de uitoefening van haar bedryf noodig zal blyken kosteloos het recht werken tot geleiding, transformeering, verdeeling en levering van electriciteit en de daarmede in verband staande beveiligings- en ondersteuningswerken te hebben, aan te brengen, in stand te houden en te verwyderen in, op, aan, door of boven gemeentelyke gronden, wegen, wateren en andere eigendommen der Gemeente.”

7. In een overeenkomst, ondertekend door N.V. [E] op 16 april 1986 en door de gemeente [Q] op 24 maart 1987, is het volgende opgenomen:

“in aanmerking nemende dat:

- tussen de gemeente en de [D] op 9 maart 1925/12 maart 1925 een overeenkomst is gesloten tot overdracht van het elektriciteitsnet door de gemeente aan de [D], bij welke overeenkomst tevens aan de [D] vergunning is verleend, tot het aanbrengen enz. van elektriciteitswerken in enz. eigendommen der gemeente;

- partijen een nadere regeling met betrekking tot het aanbrengen enz. van bovengrondse en ondergrondse 10 kV- en laagspanningsleidingen in, enz. eigendommen der gemeente wensen te treffen, welke regeling geacht wordt deel uit te maken van voormelde overeenkomst,

komen overeen als volgt:

I De thans tussen partijen op grond van genoemde overeenkomst geldende regeling, betreffende het aanbrengen enz. van elektriciteitswerken in, enz. eigendommen der gemeente komt te vervallen voorzover het 10 kV- en laagspanningsleidingen betreft.

II In plaats van het te vervallen gedeelte van de regeling komt de volgende regeling:

1. De gemeente verleent hiermede de voor het in, op of boven gemeentelijke eigendommen, voorzover deze zich daartoe lenen, aanbrengen, leggen, hebben, onderhouden, verkleinen, verzwaren, vervangen, uitbreiden en wijzigen van de onder- en bovengrondse leidingen ten behoeve van en in verband met de levering van elektrische energie door de [D] met toebehoren en van aansluitleidingen met toebehoren, waarbij zowel de werkzaamheden als het toebehoren in de ruimste zin moeten worden genomen, vereiste burgerrechtelijke en publiekrechtelijke vergunningen, ontheffingen en toestemmingen (…)

3. De gemeente verbindt zich, indien krachtens enige gemeenteverordening rechten op het aanwezig zijn van leidingnet met toebehoren in, op of boven gemeentegronden, -wateren, enz. worden geheven, binnen redelijke tijd deze verordening zodanig te herzien dat na wijziging de [D] geen rechten zal zijn verschuldigd, dan wel de [D] jaarlijks een bedrag, gelijk aan de door haar betaalde rechten, uit te keren.

Het laatste geldt evenzo voor het geval in de toekomst een verordening als bovenbedoeld van kracht mocht worden. (…)”

8. Blijkens besluit van de gemeente [R] van [1924] is aan [D] kosteloos het recht verleend werken tot geleiding, transformering, verdeling en levering van elektriciteit of daarmee in verband staande beveiligings- en ondersteuningswerken te hebben, aan te brengen, in stand te houden, te wijzigen en te verwijderen in, op, aan, door of boven gemeentelijke gronden, wegen, wateren en andere eigendommen der gemeente. De raad van de gemeente [V] en de raad van de gemeente [q] hebben op onderscheidenlijk [1926] en [1929] in gelijke zin besloten. Met de gemeenten [R] en [q] zijn in 1986 dan wel 1987 overeenkomsten gesloten die gelijkluidend zijn aan de overeenkomst met de gemeente [Q] vermeld onder 7.

9. In de gemeente [Q] geldt voor het jaar 2012 de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2012 (hierna: de Verordening). De Verordening luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

“Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

1. De precariobelasting wordt geheven van degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.

Artikel 4 Vrijstellingen

De precariobelasting wordt niet geheven ter zake van het hebben van:

a. voorwerpen, waarvan de gemeente ter zake van het gebruik van de door de openbare dienst bestemde gemeentegrond waarop het voorwerp of de voorwerpen zich bevinden een recht heft op grond van artikel 229, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet , dan wel waarvoor een privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen en is betaald;

b. voorwerpen, waarvan de gemeente genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, met uitzondering van voorwerpen die in gebruik zijn bij een derde;

c. voorwerpen, welke op grond van een wettelijk voorschrift, een overeenkomst of anderszins rechtens moeten worden gedoogd;

(…)”

10. Op grond van de Tarieventabel, behorende bij de verordening precariobelasting 2012 bedraagt het tarief voor leidingen, kabels en buizen € 2,28 per strekkende meter per jaar.

Geschil

11. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag precariobelasting terecht en naar het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil:

- of de aanslag in strijd is met artikel 4 van de Verordening, gelet op de gesloten overeenkomsten;

- of het tarief onevenredig en/of willekeurig is;

- of de uitspraak op bezwaar in strijd is met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel;

- of recht bestaat op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Beoordeling van het geschil

12. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat zich een belastbaar feit heeft voorgedaan in de zin van artikel 2 van de Verordening. Eiseres is terecht aangemerkt als belastingplichtige, omdat zij als beheerder van de netwerken degene is ten behoeve van wie het elektriciteitsnetwerk onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond wordt gehouden. Eiseres beroept zich echter in de eerste plaats op de gesloten overeenkomsten, die aan heffing in de weg zouden staan.

13. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat de rechten van [D] zijn overgegaan op [B], gelet op de (juridische) fusies en naamswijzigingen, die zijn toegelicht met stukken. Een fusie is immers op grond van artikel 3:80, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek een vorm van verkrijging van goederen onder algemene titel. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres geen inzage heeft gegeven in splitsingen die hebben plaatsgevonden, waarbij mogelijk rechten aan andere ondernemingen zijn overgedragen. Nu echter het - kort gezegd - in eigendom hebben en beheren van elektriciteitsleidingen de activiteit van [B] is, acht de rechtbank het aannemelijk dat de daarmee samenhangende rechten jegens de gemeente op haar zijn overgegaan. [B] dient dan ook als rechtsopvolger onder algemene titel van [D] te worden beschouwd. Voor zover de gemeente gehouden is op grond van de overeenkomsten de aanwezigheid van de onderhavige elektriciteitsleidingen te gedogen, kan dan ook geen precariobelasting worden geheven. Daarbij is niet van belang in hoeverre eiseres zelf partij bij de desbetreffende overeenkomsten is. De verplichting tot gedogen opgenomen in artikel 4, aanhef en onder c, van de Verordening is in algemene bewoordingen gesteld en gekoppeld aan de voorwerpen die moeten worden gedoogd. Dit betreft een vrijstelling die ook voor de heffing van eiseres gevolgen heeft.

14. Voor de vraag naar de reikwijdte van de overeenkomsten is echter evenzeer van belang dat de gemeente enkele keren is heringedeeld. Er zijn overeenkomsten gesloten met de voormalige gemeenten [Q], [R], [V] en [q]. In 1986 en 1987 zijn aanvullende overeenkomsten gesloten met de gemeenten [Q], [R] en [q].

15. Partijen zijn het erover eens dat de gemeenten waarmee in de jaren ’20 overeenkomsten zijn gesloten de huidige plaatsen [Q], [R], [S], [V], [W], [q], [t], [r] en [s] omvatten.

16. Op de gemeentelijke herindeling van 1955 is de Wet tot gemeentelijke herindeling van de [ZZ] van toepassing ([J]). Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de ze wet zijn alle rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen der gemeenten, welker gebied krachtens deze wet geheel of gedeeltelijk overgaat naar een andere of een nieuwgevormde gemeente, betrekking hebbende op of gelegen in het overgaande gebied, te rekenen van 1 juli 1955 overgegaan op die andere of nieuwgevormde gemeente, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

17. Op de fusie in 1999 is de Wet algemene regels herindeling van toepassing. Op grond van de artikelen 44 en 45 van die wet - voor zover thans van belang - gaan als uitgangspunt op de datum van herindeling alle rechten en verplichtingen van een op te heffen gemeente over op de gemeente waaraan haar gebied wordt toegevoegd. Ten aanzien van de rechten en verplichtingen die verband houden met de voorziening van elektriciteit treedt bij opheffing van een gemeente de in de betrokken herindelingswet aan te wijzen gemeente voor die gemeente in de plaats, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

18. Naar het oordeel van de rechtbank zijn aldus de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten uit 1924, 1925, 1926 en 1929 overgegaan op de gemeente. Die verplichtingen bestonden uit het gedogen van elektrische leidingen op het grondgebied van die (oude) gemeenten. Naar het oordeel van de rechtbank kan een fusie van gemeenten er niet toe leiden dat méér verplichtingen overgaan of ontstaan dan zijn overeengekomen. Dit brengt mee dat de nieuwe gemeenten louter gehouden waren de leidingen te gedogen op die delen van het grondgebied van de gemeenten waarop de overeenkomsten betrekking hebben. Partijen zijn het erover eens dat deze geen betrekking hebben op [T], [U], [v] en [u].

19. Ter zake van de overeenkomsten uit 1986/1987 overweegt de rechtbank dat daaruit niet blijkt dat de betrokken partijen hebben beoogd de regelingen uit de jaren ’20 uit te breiden tot de overige plaatsen. Partijen zijn een nadere regeling overeengekomen ter zake van 10 kV- en laagspanningsleidingen, maar nu deze regelingen zijn overeengekomen in het licht van de bestaande overeenkomsten uit de jaren ’20, legt de rechtbank, bij gebreke van een uitdrukkelijke andersluidende bepaling, de overeenkomsten zo uit dat deze betrekking hebben op hetzelfde gebied als de overeenkomsten uit de jaren ’20. Daarbij betrekt de rechtbank tevens het feit dat voor de overige leidingen (hoogspanningsleidingen) de oude overeenkomsten ongewijzigd zijn blijven voortbestaan.

20. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat een privaatrechtelijke vergoeding van € 0 is overeengekomen en betaald voor het netwerk. Daarmee is een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening. Daargelaten dat deze afspraak slechts betrekking heeft op de leidingen die reeds op grond van artikel 4, aanhef en onder c, van de Verordening zijn vrijgesteld, moet uit de toevoeging van de woorden “en is betaald” in artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening worden afgeleid dat een vergoeding van nihil niet als een vergoeding in de zin van deze bepaling kan worden beschouwd. Ook langs deze weg is er derhalve geen grond voor vrijstelling van de overige leidingen.

21. Gelet op het voorgaande is verweerder bevoegd precariobelasting te heffen voor zover het leidingen in of op het grondgebied van de voormalige gemeenten [T] en [U] en de plaatsen [v] en [u] betreft. Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2014 aan de hand van nameting van de gegevens van eiseres aangegeven dat de totale lengte van de leidingen in deze vier gebieden tezamen 58.977 meter bedraagt. Eiseres heeft deze lengte niet betwist. Uitgaand van een tarief van € 2,28 per strekkende meter leidt dit tot een aanslag van € 134.467.

22. De rechtbank verwerpt de stelling van eiseres dat de precariotarieven onevenredig hoog zijn. De enkele niet nader onderbouwde stelling van eiseres over de hoogte van de heffing per adres kan niet leiden tot de gevolgtrekking dat de tariefstelling leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Ook acht de rechtbank een tarief van € 2,28 per strekkende meter op zichzelf niet disproportioneel of willekeurig, te meer nu dit tarief in lijn ligt met de tarieven in andere gemeenten, waarnaar verweerder in het verweerschrift heeft verwezen.

23. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar ten slotte niet in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder is bij de berekening van het aantal meters uitgegaan van de lengte die eiseres zelf heeft opgegeven. Het zorgvuldigheidsbeginsel strekt niet zo ver dat verweerder, indien daarvoor geen concrete aanwijzingen zijn, deze opgave uit zichzelf zou dienen te controleren. De grondslag voor de heffing is te vinden in de Verordening. Er is in beginsel sprake van een belastbaar feit en het is aan eiseres om haar beroep op een vrijstelling te onderbouwen. Ook is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd, nog daargelaten dat een gebrek in de motivering er niet toe kan leiden dat de aanslag komt te vervallen. Evenmin is er naar het oordeel van de rechtbank strijd met het rechtszekerheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel, nu voor het thans resterende deel van de aanslag nimmer het vertrouwen is gewekt dat geen precariobelasting geheven zou (kunnen) worden.

24. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en wordt de aanslag verminderd tot € 134.467.

25. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 734 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde € 490 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

vermindert de aanslag precariobelasting tot € 134.467;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 734;

gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 318 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en mr. R.A. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 juni 2015

de voorzitter is buiten staat

de uitspraak te ondertekenen

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature