Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verdachte wordt voor feit 1 vrijgesproken nu voor de verklaring van aangeefster dat verdachte haar tegen haar wil heeft betast en gezoend, geen steunbewijs voorhanden is. Het dossier bevat wel enkele verklaringen van personen aan wie aangeefster had verteld wat haar was overkomen, maar die verklaringen, die hun steun geheel vinden in het relaas van aangeefster, kunnen niet het steunbewijs bieden dat nodig is om te komen tot een wettige en overtuigende bewijsredenering, nu deze mededelingen afkomstig zijn uit dezelfde bron.

Verdachte wordt wel veroordeeld voor feit 2 primair. Hij heeft zich als volwassen man schuldig gemaakt aan ontucht met een destijds minderjarig meisje dat bij hem op het terrein een paard had gestald. De rechtbank legt op een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden en een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uren met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht. Daarnaast wordt verdachte verplicht om het slachtoffer een bedrag van € 682,82, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen.

Uitspraak



RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Zutphen

Meervoudige kamer

Parketnummer: 05/821652-13

Uitspraak d.d. 24 november 2014

Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],

wonende te [adres 1], [woonplaats].

Raadsvrouw: mr. W.E. van Veldhuizen, advocaat te Apeldoorn.

Onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 oktober 2014 en 10 november 2014.

De tenlastelegging

Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2010 tot 1 september 2011 te Nunspeet, in ieder geval in Nederland, door één of meer feitelijkheden, [slachtoffer 1] (geboortedatum [geboortedatum 2]), heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit betasten van de borsten en/of de billen van die [slachtoffer 1] en/of het zoenen op de mond van die [slachtoffer 1], en bestaande die één of meer feitelijkheden er in dat verdachte

- genoemde ontuchtige handelingen op onverhoedse wijze verrichtte en/of

- die [slachtoffer 1] vast heeft gepakt en/of in bedwang heeft gehouden en/of

- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale tekenen van protest/weerstand van die

[slachtoffer 1],

- terwijl verdachte door het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en die [slachtoffer 1] een fysiek

en/of geestelijk overwicht op die [slachtoffer 1] had;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2010 tot 1 september 2011 te Nunspeet, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 1], geboortedatum [geboortedatum 2], buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de billen en/of borsten van die [slachtoffer 1] en/of het zoenen op de mond van die [slachtoffer 1], terwijl die [slachtoffer 1] toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt;

2.

hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 4 december 2001 tot 4 december 2009 te Nunspeet, in ieder geval in Nederland, door één of meer feitelijkheden, [slachtoffer 2] (geboortedatum [geboortedatum 3]), heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit betasten van de borsten en/of de billen van die [slachtoffer 2], en bestaande die één of meer feitelijkheden er in dat verdachte

- genoemde ontuchtige handelingen op onverhoedse wijze heeft verricht en/of

- die [slachtoffer 2] vast heeft gepakt en/of in bedwang heeft gehouden en/of

- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale tekenen van protest/weerstand van die

[slachtoffer 2],

- terwijl verdachte door het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en die [slachtoffer 2] een fysiek

en/of geestelijk overwicht op die [slachtoffer 2] had;

althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:

hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 4 december 2001 tot

4 december 2002 te Nunspeet, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboortedatum [geboortedatum 3]), buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit betasten van de borsten en/of de billen van die [slachtoffer 2], terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt.

Taal- en/of schrijffouten

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde nu verdachte dit feit ten stelligste ontkent. In het dossier bevindt zich voorts geen bewijs dat de aangifte ondersteunt, aldus de raadsvrouw.

De rechtbank overweegt het volgende.

Op 25 juni 2013 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en een zedenrechercheur van politie. Op 23 juli 2013 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte. Zij heeft verklaard dat verdachte meerdere keren haar borsten en billen zou hebben betast en dat hij haar op haar mond zou hebben gezoend. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkennende verklaringen over de ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 1] afgelegd. Hij heeft wel verklaard dat hij haar één keer heeft aangeraakt door haar een schouderklopje te gegeven.

De rechtbank constateert dat voor de verklaring van aangeefster dat verdachte haar tegen haar wil heeft betast en gezoend, geen steunbewijs voorhanden is. Dat de door aangeefster afgelegde verklaringen over de soort van ontuchtige handelingen en de wijze waarop verdachte haar heeft benaderd overkomsten hebben met de verklaringen die zijn afgelegd door aangeefster [slachtoffer 2] ten aanzien van feit 2 kunnen niet als steunbewijs in de vorm van schakelbewijs worden gebruikt. Hoewel dit gegeven (de verklaring van [slachtoffer 2]) niet in het voordeel van verdachte spreekt en niet is uit te sluiten dat het is gegaan zoals aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de ondubbelzinnige conclusie worden gekomen dat verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd. Het dossier bevat wel enkele verklaringen van personen aan wie aangeefster had verteld wat haar was overkomen, maar die verklaringen, die hun steun geheel vinden in het relaas van aangeefster, kunnen niet het steunbewijs bieden dat nodig is om te komen tot een wettige en overtuigende bewijsredenering, nu deze mededelingen afkomstig zijn uit dezelfde bron.

De rechtbank heeft daarom uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Aanleiding van het onderzoek

Op 14 augustus 2013 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden tussen [slachtoffer 2] en een zedenrechercheur. In dat gesprek heeft [slachtoffer 2] aangegeven dat verdachte ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd. Vervolgens werd op 23 september 2013 door [slachtoffer 2] aangifte tegen verdachte gedaan van seksueel misbruik. In dat verband is verdachte op 28 oktober 2013 aangehouden en in verzekering gesteld. Op 29 oktober 2013 werd verdachte in vrijheid gesteld.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.

Standpunt van de verdachte / de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.

Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zeer beperkte verstandelijke vermogens en een slechte fysieke gesteldheid heeft, zodat geen sprake kan zijn van een fysiek en geestelijk overwicht als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring niet als een bekennende verklaring mag worden gezien nu de antwoorden van verdachte niet aansluiten bij de door de politie gestelde vragen. De raadsvrouw wijt dit aan de slechthorendheid van verdachte en zijn verstandelijke beperking. Verdachte heeft wel erkend dat zijn handen/armen de borsten van [slachtoffer 2] een keer kunnen hebben aangeraakt toen hij [slachtoffer 2] heeft geholpen om op het rijzadel van haar paard te komen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Aangeefster [slachtoffer 2] heeft -zakelijk weergegeven- verklaard dat zij vanaf haar veertiende tot haar eenentwintigste jaar haar paard had gestald bij verdachte die woonde aan de [adres 2] in Nunspeet. Verdachte heeft meerdere malen een arm om haar heengeslagen en zijn hand op haar been en billen gelegd. De meest ernstige betasting heeft plaatsgevonden op haar vijftiende jaar. Verdachte kwam in de stal achter haar staan, pakte haar vast en ging met zijn hand in haar broek over haar onderbroek heen. Zij wilde hem wegduwen, maar dat lukte niet, omdat hij een grote, sterke man was. Verdachte bleef haar billen vasthouden en haar tegen zich aandrukken en voor haar staan, zodat zij hem niet kon wegduwen. Verdachte ging ook met zijn hand over haar borst over haar kleding heen en aaide haar borsten. Verdachte had meerdere keren aan [slachtoffer 2] gevraagd of zij seks met hem wilde hebben.

Verdachte heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij de borsten van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt. Hij had [slachtoffer 2] ongeveer twintig keer aangeraakt. Hij had in de stal een keer voor haar gestaan en toen zou hij wel tegen haar borsten kunnen zijn gekomen, want hij was veel groter dan [slachtoffer 2]. Als [slachtoffer 2] op haar fiets stapte dan gaf verdachte haar een duwtje. Verdachte kreeg een prettig gevoel als hij de borsten van [slachtoffer 2] had aangeraakt. Hij had [slachtoffer 2] niet moeten aanraken. Hij had veel dingen bij [slachtoffer 2] gedaan waarvan hij spijt had.

Getuige [getuige], de vader van aangeefster, heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij eens ([slachtoffer 2] zal toen 16 of 17 zijn geweest) verdachte heeft geconfronteerd met het beweerdelijk betasten van aangeefster. Verdachte bekende door te gaan zitten en te knikken en te zeggen “ja, ja, ja”. Hij bevestigde dat het was gebeurd. Hij beloofde het niet meer te doen.

De rechtbank is van oordeel dat zij -anders dan de raadsvrouw- geen redenen heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bij de politie afgelegde verklaring van verdachte. De rechtbank neemt allereerst in aanmerking dat in het reclasseringsrapport van 16 mei 2014 naar voren is gebracht dat verdachte een eenvoudige manier van denken heeft, waarbij hij zich niet gemakkelijk verplaatst in het perspectief van een ander. Het gedrag van verdachte moet als “ontwijkend” worden uitgelegd, aldus de reclassering. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van verdachte wellicht op onderdelen als onsamenhangend of niet ter zake doende kunnen worden opgevat, maar dat zijn verklaring over de ontuchtige handelingen die hij bij aangeefster [slachtoffer 2] zou hebben gepleegd, overeenkomen met de verklaringen die aangeefster hierover heeft afgelegd. De verklaringen van aangeefster worden bovendien op onderdelen ondersteund door verklaringen van getuigen en ander in het dossier voorhanden zijnde bewijs. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte ten volle aan het bewijs kan bijdragen.

De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat er geen sprake is van een fysiek en geestelijk overwicht van verdachte op aangeefster [slachtoffer 2]. De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. De rechtbank stelt voorop dat in dit geval sprake was van een zeer groot leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer 2], wat op zichzelf reeds een lichamelijk en geestelijk overwicht van de verdachte op het slachtoffer meebracht. Bovendien had verdachte een paardenstal, waarin het paard van [slachtoffer 2] was gestald. Terwijl [slachtoffer 2] haar paard in de stal verzorgde, heeft verdachte haar benaderd en betast. In de kleine zadelruimte bleef verdachte dicht bij [slachtoffer 2] staan, waardoor zij niet kon wegkomen. [slachtoffer 2] had haar paard in de stal van verdachte gestald, waardoor zij afhankelijk was van verdachte. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van zijn uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht alsmede van de afhankelijk positie waarin [slachtoffer 2] verkeerde.

Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:

2 primair

hij (op tijdstippen) in de periode van 4 december 2001 tot 4 december 2009 te Nunspeet, door één of meer feitelijkheden, [slachtoffer 2] (geboortedatum [geboortedatum 3]), heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit betasten van de borsten en de billen van die [slachtoffer 2], en bestaande die één of meer feitelijkheden er in dat verdachte

- genoemde ontuchtige handelingen op onverhoedse wijze heeft verricht en

- die [slachtoffer 2] vast heeft gepakt en

- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale tekenen van protest/weerstand van die

[slachtoffer 2],

- terwijl verdachte door het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en die [slachtoffer 2] een fysiek

en geestelijk overwicht op die [slachtoffer 2] had.

Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

Feit 2 primair: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dient naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarde te worden opgelegd van een verbod om op zijn terrein pony’s te stallen dan wel pony’s te doen verzorgen door minderjarige meisjes.

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie niet dient te worden gevolgd nu zij vrijspraak van het tenlastegelegde heeft bepleit. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is. Zij heeft bepleit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf.

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich als volwassen man schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een destijds

minderjarig meisje dat bij hem op het terrein een paard had gestald. Verdachte heeft aldus het door het meisje en haar ouders in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd en een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn slachtoffer, die vanwege haar relatie tot verdachte in een kwetsbare positie verkeerde en niet in afdoende mate in staat was om aan het handelen van verdachte weerstand te bieden. Deze gedragingen kunnen, naar de ervaring leert, voor de slachtoffers ernstige psychische gevolgen hebben. Dat de gedragingen voor het slachtoffer nadelige psychische gevolgen hebben gehad en nog altijd hebben, is onder meer gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer. Bij het handelen als bewezenverklaard kan verdachte slechts het oog hebben gehad op bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, waarbij hij zich in het geheel niet heeft bekommerd om de schade die hij daarbij bij zijn minderjarige slachtoffer en haar omgeving zou kunnen aanrichten.

De rechtbank is gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit van oordeel dat verdachte in beginsel een vrijheidsbenemende sanctie dient te worden opgelegd.

De rechtbank ziet, gelet op de hiernavolgende omstandigheden, echter af van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de reeds door verdachte in verzekering doorgebrachte tijd.

De rechtbank heeft uitdrukkelijk rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder in aanraking met justitie is geweest.

De rechtbank houdt verder bij de strafoplegging rekening met de inhoud van het reclasseringsadvies van 16 mei 2014. Uit dit advies komt onder meer het volgende naar voren:

“Het gedrag van betrokkene moet als “ontwijkend” worden uitgelegd, waarbij hij alle verantwoordelijkheid richting de slachtoffers naast zich neerlegt. Hij heeft misbruik gemaakt van de mogelijkheden die hij had om de meisjes op zijn terrein te isoleren, terwijl ze bij hem kwamen om hun hobby uit te oefenen. Omdat betrokkene inmiddels op leeftijd is, fysiek weinig mobiel is, nu geen minderjarigen meer op zijn land krijgt om paarden te verzorgen en omdat zijn vrouw nu alert zal zijn op hoe hij omgaat met minderjarigen, is de kans op recidive (indien schuldig) aanzienlijk kleiner geworden. Een plan van aanpak achten wij daarom ook niet noodzakelijk. We denken dat het beter is dat betrokkene in dat geval middels een straf wordt gecorrigeerd. Een deels voorwaardelijk straf met een proeftijd kan als waarschuwing de kans op herhaling nog verder terugdringen.”

Geadviseerd wordt de zaak af te doen zonder het opleggen van verplicht reclasseringscontact. Een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke straf is mogelijk .

De rechtbank merkt op dat zij een lagere straf oplegt dan door de officier van justitie is gevorderd nu zij tot een andere bewezenverklaring komt. De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat rekening met de omstandigheden dat het misbruik van het destijds minderjarige meisje zich lang geleden heeft afgespeeld en dat verdachte inmiddels is verhuisd naar een seniorenwoning en alleen nog een klein stukje grond heeft waarop nog wel een paard staat, maar dat paard is van een meerderjarige.

Alles overwegende acht de rechtbank het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf – te weten een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden – op zijn plaats. De rechtbank legt op een proeftijd van twee jaren. Dit dient er toe om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw inlaat met dit soort praktijken. De rechtbank ziet gelet op de leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat hij geen stal meer op zijn eigen terrein heeft, geen aanleiding om een verbod om paarden te stallen dan wel te laten verzorgen op zijn terrein door minderjarige meisjes op te leggen. De rechtbank ziet wel aanleiding om een werkstraf op te leggen, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, bij niet of niet volledig te verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht.

Vordering tot schadevergoeding

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.407,82 (€ 407,82 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoeding, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met toewijzing van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard nu zij integrale vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 500,- kan worden toegewezen als vergoeding voor immateriële schade. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding heeft zij zich, voor wat de verzochte porto- en reiskosten betreft, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De therapiekosten dienen te worden afgewezen nu het causaal verband ontbreekt, aldus de raadsvrouw.

Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.

De ervaring leert dat een slachtoffer door het handelen zoals wettig en overtuigend bewezen is geacht, immateriële schade lijdt. Zulks blijkt ook uit de aangifte, het schade-onderbouwingsformulier en de schriftelijke slachtofferverklaring van de benadeelde partij. Uit de toelichting op haar vordering is naar voren gekomen welke psychische gevolgen de gedragingen van verdachte op de benadeelde partij hebben gehad. Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, staat voor de rechtbank derhalve vast. De rechtbank zal een bedrag van € 500,-- toewijzen als vergoeding voor de immateriële schade. Daarbij heeft de rechtbank de ernst en de intensiteit van de ontuchtige handelingen in aanmerking genomen en heeft zij mede gelet op min of meer soortgelijke gevallen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering nu de beoordeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Ten aanzien van de materiële schade acht de rechtbank de gevorderde porto- en reiskosten niet zijn weersproken, zodat deze eveneens voor toewijzing in aanmerking komen. De verzochte vergoeding van therapiekosten wordt niet toegewezen nu niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van causaal verband en deze kosten bovendien onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard voor dit deel van de vordering.

De vordering van de benadeelde partij wordt derhalve toegewezen voor een bedrag van € 682,82 (€ 500,- + € 50,- + € 132,82), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2009.

De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk.

Schadevergoedingsmaatregel

Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14 a, 14b, 14c, 22 c, 22d, 27, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing

De rechtbank:

 verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;

 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:

Feit 2 primair: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;

 verklaart verdachte strafbaar;

 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;

 bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

 veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:

een werkstraf gedurende 60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;

 beveelt dat voor de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;

 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 682,82 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2009, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Slingerland-[slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 682,82 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2009, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 13 (dertien) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;

 bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.

Aldus gewezen door mr. Kleinrensink, voorzitter, mr. Gerbranda en mr. Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2014.

Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0610 2013079212-17, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, gesloten en ondertekend op 4 november 2013 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier en bevoegd zedenrechercheur van politie.

Proces-verbaal van aangifte door aangeefster [slachtoffer 2], p. 63-66.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 45 en p. 47.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 53-54.

Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], p. 70.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature