Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Vraag of er sprake is van paulianeus handelen en/of bestuursaansprakelijkheid;

Gestelde feiten en omstandigheden worden voorhands bewezen geacht;

Gedaagde wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/238530 / HA ZA 13-43

Vonnis van 7 augustus 2013

in de zaak van

[curator] , handelend in haar hoedanigheid van curator in de faillissementen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [eiser](voorheen genaamd ), [eiser] (voorheen genaamd ), [eiser] B.V. (voorheen genaamd [eiser]) en [eiser] (voorheen genaamd ),

wonende te Zeist,

eiseres in conventie,

verweerster in voorwaardelijke reconventie,

advocaat mr. B. Drenth te Amersfoort,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagden] ,

gevestigd te Bennekom,

2. [gedaagden],

wonende te Bennekom,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagden] ,

gevestigd te Veenendaal,

4. de naamloze vennootschap

[gedaagden] ,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagden in conventie,

eiseressen in voorwaardelijke reconventie,

advocaat mr. D. Steffens te Utrecht.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘de curator’ enerzijds en als ‘[gedaagden]’, ‘[gedaagden]’, ‘[gedaagden]’ (afzonderlijk) of [gedaagden] (gezamenlijk) en ‘[gedaagden]’ anderzijds.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 24 april 2013

- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende wijziging van eis en akte overlegging producties in conventie met producties.

het verkort proces-verbaal van comparitie van 2 juli 2013

het faxbericht van de curator van 15 juli 2013 dat partijen niet tot een minnelijke oplossing zijn gekomen met verzoek om vonnis.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] (hierna: ‘[eiser]’), [eiser] (hierna: ‘[eiser]’), [eiser] (hierna: ‘[eiser]’) en [eiser] (hierna: ‘[eiser]’) hielden zich, kort gezegd, bezig met uitzend- en detacheringswerkzaamheden.

2.2.

[gedaagden] was statutair bestuurder en enig aandeelhouder van genoemde vennootschappen. [gedaagden] was op haar beurt statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagden].

2.3.

Bij de stukken bevindt zich een stuk dat als opschrift draagt ‘rekening-courantovereenkomst met kredietfaciliteiten’ (hierna: ‘de RC-overeenkomst’) en waarin onder meer is vermeld dat het is opgesteld en overeengekomen op 20 december 2008 tussen [gedaagden] als kredietgever en onder meer [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] als kredietnemers.

2.4.

In artikel 6 van de RC-overeenkomst is de volgende bepaling opgenomen:

Zolang kredietnemer het krediet genoemd onder artikel 1, of het resterende gedeelte daarvan, met rente en eventuele kosten niet aan kredietgever volledig heeft afgelost, verplicht kredietnemer zich om op eerste afroep de aan kredietnemer toebehorende roerende zaken en vorderingen ter zekerheid te verpanden aan kredietgever. Verpanding zal alsdan plaatsvinden middels een afzonderlijke pandakte.

2.5.

Bij de stukken bevindt zich voorts een pandovereenkomst, opgesteld en overeengekomen op 12 september 2011 tussen [gedaagden] als pandhouder en onder meer [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] als pandgevers.

2.6.

Artikel 1 van de ze pandovereenkomst luidt als volgt:

Tot meerdere zekerheid voor de betaling of de teruggave van al hetgeen Pandgever blijkens haar administratie aan Pandhouder nu of te eniger tijd schuldig mocht zijn of worden, geeft Pandgever aan Pandhouder in pand, gelijk Pandhouder in pand aanneemt:

aan Pandgever toebehorende roerende zaken, alsmede huidige en toekomstige vorderingen van Pandgever op derden, hierna te noemen Schuldenaar, ter grootte van alle roerende activa en uitstaande vorderingen op derden, waaronder debiteuren, blijkend uit de boekhouding en onderliggende brondocumenten.

2.7.

De RC-overeenkomst en de pandovereenkomst zijn op 14 september 2011 door de Belastingdienst geregistreerd.

2.8.

Op 14 september 2011 zijn G-rekeningen voor [gedaagden] (hierna: ‘[gedaagden]’) en [gedaagden] aangevraagd. De aanvragen zijn door de Belastingdienst gehonoreerd.

2.9.

Op 23 september 2011 is door [gedaagden] voor [eiser], [eiser] en [eiser] bij de Belastingdienst melding van betalingsonmacht gedaan.

2.10.

Bij de stukken bevindt zich verder een pandakte van 13 oktober 2011 tussen [gedaagden] als pandhouder en onder meer [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] als pandgevers. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

Tot meerdere zekerheid voor de betaling of de teruggave van al hetgeen Pandgever aan Pandhouder nu of te eniger tijd schuldig mocht zijn of worden, geeft Pandgever, zoals overeengekomen in de desbetreffende pandovereenkomst en rekening-courantovereenkomst d.d. 2 december 2008, aan Pandhouder in pand, gelijk Pandhouder in pand aanneemt:

Huidige en toekomstige vorderingen van Pandgever op derden, ter grootte van alle uitstaande vorderingen op derden, waaronder debiteuren, blijkend uit de boekhouding en onderliggende brondocumenten en welke vorderingen door Pandgever niet eerder aan derden in pand zijn gegeven, anders dan de verpanding aan [gedaagden] volgens kredietovereenkomst gedagtekend respectievelijk 24/1/2000 en 31/1/2000.

Pandgever verpandt voorts tot gelijke zekerheid aan Pandhouder alle fysieke en elektronische gegevensdragers zoals haar administratie, correspondentie en overige zaken, hierna te noemen gegevensdragers, waaruit de aan Pandhouder verpande rechten/vorderingen blijken.

2.11.

Voornoemde pandakte is op 14 oktober 2011 door de Belastingdienst geregistreerd.

2.12.

Eveneens op 14 oktober 2011 zijn de statutaire namen van [eiser], [eiser], [eiser] en S.J. Matching gewijzigd in respectievelijk [eiser](hierna: ‘[eiser]’), [eiser] (hierna: ‘[eiser]’), [eiser] B.V. (hierna: ‘[eiser]’) en [eiser] (hierna: ‘[eiser]’).

2.13.

In de periode vanaf 1 januari tot 11 augustus 2011 is door [eiser] een bedrag van in totaal € 57.643,60 aan [gedaagden] betaald en in de periode vanaf 11 augustus tot en met 17 oktober 2011 een totaalbedrag van € 66.045,40. In 2011 is door [gedaagden] (in privé) in totaal een bedrag van € 60.000,00 in [eiser] gestort. Vanuit [gedaagden] is op 6 januari 2011 een bedrag van € 12.500,00 in [eiser] gestort.

2.14.

Op 18 oktober 2011 zijn [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] op eigen aangifte van 17 oktober 2011 in staat van faillissement verklaard. In alle faillissementen is de curator benoemd tot curator.

2.15.

De curator en [gedaagden] hebben getracht te komen tot een doorstart van de failliete onderneming. De tussen hen daarover gevoerde onderhandelingen hebben niet tot resultaat geleid.

2.16.

[eiser] en [eiser] hadden per faillissementsdatum een post openstaande debiteuren van respectievelijk € 262.295,79 en € 55.783,93.

2.17.

De vordering die [gedaagden] als eerste pandhouder in het faillissement van [eiser] heeft ingediend bedraagt € 42.275,70. [gedaagden] heeft in het faillissement van [eiser] een vordering van circa € 110.000,00 ingediend

2.18.

Na het faillissement van [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser] zijn de pandhouders, [gedaagden] en [gedaagden], als separatist overgegaan tot inning van de verpande debiteurenvorderingen.

2.19.

Per brief van 24 november 2011 heeft de curator de verpanding aan [gedaagden] als hiervoor onder 2.6. en 2.10. bedoeld vernietigd.

3 Het geschil

in conventie 3.1.

De curator vordert –  na diverse wijzigingen van eis en samengevat weergegeven –, uitvoerbaar bij voorraad:

primair

[gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk, uit hoofde van de vorderingen ex artikel 2:248 BW , respectievelijk de artikelen 2:9 en 6:162 BW, te veroordelen om, zonder dat hen een beroep toekomt op verrekening, te voldoen het bedrag van de schulden van [eiser] en [eiser], voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan (het boedeltekort);

[gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om bij wijze van voorschot, zonder dat hen een beroep toekomt op verrekening, te voldoen aan de boedel van [eiser] een bedrag van € 500.000,00 althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2011, althans de datum van dagvaarding;

[gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om bij wijze van voorschot, zonder dat hen een beroep toekomt op verrekening, te voldoen aan de boedel van [eiser] een bedrag van € 45.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2011, althans de datum van dagvaarding;

subsidiair

4. Voor recht te verklaren dat (i) de verpanding van roerende zaken door [eiser] en [eiser] (alsmede [eiser] en [eiser]) aan [gedaagden] zoals opgenomen in de op 12 september 2011 gedateerde en op 14 september 2011 geregistreerde pandakte alsmede de op 14 oktober 2011 geregistreerde pandlijsten en (ii) de betalingen die in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 17 oktober 2011 zijn gedaan vanuit [eiser] en [eiser] aan [gedaagden] c.q. de daaraan ten grondslag liggende rechtshandelingen, rechtsgeldig zijn vernietigd, althans deze te vernietigen;

5. Voor recht te verklaren dat de verpandingen van bestaande en toekomstige vorderingen op debiteuren door [eiser] en [eiser] (alsmede [eiser] en [eiser]) aan [gedaagden] zoals opgenomen in de op 12 september 2011 gedateerde en op 14 september 2011 geregistreerde pandakte alsmede de op 14 oktober 2011 geregistreerde pandlijsten rechtsgeldig zijn vernietigd;

6. [gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot voldoening aan de boedel van [eiser] van een bedrag van € 5.552,82, althans [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.764,05 en [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 2.788,77 ter zake van door hen ontvangen, althans verrekende bedragen van boedeldebiteuren, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 november 2011, althans de datum van dagvaarding;

7. [gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot voldoening aan de boedel van [eiser] een bedrag van € 8.510,23 ter zake van door hen ontvangen althans verrekende bedragen van boedeldebiteuren, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de data van ontvangst, althans de datum van dagvaarding;

8. [gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot voldoening aan de boedel van [eiser] van een bedrag van € 1.025,98 ter zake van door hen ontvangen althans verrekende bedragen van boedeldebiteuren, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de data van ontvangst, althans de datum van dagvaarding;

9. [gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan de boedels van [eiser] en [eiser] van de als gevolg van de onder 4. en 6. bedoelde rechtshandelingen door hen geleden schade, nader op te maken bij staat;

10. [gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan de boedels van [eiser] en [eiser] van de als gevolg van de onder 9. bedoelde rechtshandelingen door hen geleden schade, nader op te maken bij staat;

11. [gedaagden] te veroordelen tot voldoening aan de boedel van [eiser] van een bedrag van € 17.027,56, ter zake van achtergehouden inventaris, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf faillissementsdatum, althans vanaf 5 december 2011, althans vanaf de datum van dagvaarding;

12. [gedaagden] en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de boedel van [eiser] respectievelijk [eiser] van de buitengerechtelijke kosten ad € 4.649,95 respectievelijk € 1.252,65. althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding;

13. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de beslag- en nakosten, alle kosten te vermeerderen met de wettelijke rente.

primair en subsidiair

14. Voor recht te verklaren dat [gedaagden] ongerechtvaardigd is verrijkt door de wijze van boekhouding, in het bijzonder betrekking hebbend op de Poolse activiteiten doordat de bruto omzet ten goede is gekomen aan [gedaagden] terwijl de sociale lasten en kosten die direct verband hielden met deze omzet zijn achtergebleven in [eiser] en/of [eiser];

14. [gedaagden] te veroordelen om aan de boedel van [eiser] respectievelijk [eiser] te voldoen het bedrag gelijk aan de door hen geleden schade als gevolg van de onder 8. bedoelde ongerechtvaardigde verrijking van in ieder geval € 35.926,32 respectievelijk € 612,85, restant nader op te maken bij staat;

14. [gedaagden] te veroordelen tot betaling aan de boedel van [eiser] respectievelijk [eiser] van de buitengerechtelijke kosten ad € 91,93 respectievelijk € 1.134,26, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.

3.2.

De door de curator aangevoerde grondslagen voor haar vorderingen worden hierna bij de beoordeling van het geschil weergegeven. [gedaagden] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in voorwaardelijke reconventie

3.4.

[gedaagden] vordert – samengevat weergegeven –, uitvoerbaar bij voorraad:

Voor recht te verklaren dat de curator alle ontvangen en te ontvangen bedragen van aan [gedaagden] en/of [gedaagden] verpande debiteuren onverwijld en zonder omslag van faillissementskosten aan [gedaagden] en [gedaagden] dient te voldoen;

De curator te veroordelen om de inning van debiteurenvorderingen binnen één dag na dit vonnis te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00, althans een door de rechtbank de bepalen dwangsom, per dag(-deel) dat de curator daaraan niet voldoet;

De curator te veroordelen om binnen drie werkdagen na dit vonnis aan [gedaagden] en [gedaagden] rekening en verantwoording af te leggen van de inning, in ieder geval door overlegging van een lijst, bankafschriften, correspondentie en andere stukken die [gedaagden] en [gedaagden] relevant achten, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag(-deel), althans een door de rechtbank de bepalen dwangsom, dat de curator daaraan niet voldoet;

Voor recht te verklaren dat de curator onrechtmatig heeft gehandeld door de aan [gedaagden] en [gedaagden] verpande debiteuren te innen en de inning van de pandhouders te frustreren en dat de curator gehouden is alle hierdoor door [gedaagden] en [gedaagden] geleden en te lijden schade te vergoeden;

De curator te veroordelen tot opheffing van alle door haar gelegde beslagen, in het bijzonder die als genoemd in de eis in reconventie, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag(-deel), althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, dat de curator daaraan niet voldoet;

De curator te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.5.

De door [gedaagden] aangevoerde grondslagen voor haar vorderingen worden hierna bij de beoordeling van het geschil weergegeven. De curator voert verweer.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

in conventie

4.1.

De rechtbank behandelt de primaire vordering gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid en de subsidiaire vordering gebaseerd op actio pauliana gezamenlijk, daar de curator zich ten aanzien van de eerstgenoemde vordering mede beroept op (de feitelijke grondslag van) de laatstgenoemde vordering.

4.2.

De curator heeft de verpanding van de vorderingen van de gefailleerde vennootschappen aan [gedaagden] buitengerechtelijk vernietigd. De curator grondt die vernietiging primair op de stelling dat de verpanding een onverplichte rechtshandeling is als bedoeld in artikel 42 Fw . De curator stelt dat geen sprake is van een rechtsgeldige verpanding omdat betwijfeld moet worden of de RC-overeenkomst wel werkelijk in 2008 is aangegaan en niet ten tijde van het opstellen van de pandaktes, welk moment weer kort voor het faillissement gelegen is. De curator stelt, kort gezegd, dat de RC-overeenkomst geantedateerd is.

4.3.

De rechtbank oordeelt als volgt. Het is, op grond van artikel 150 Rv , aan de curator om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de RC-overeenkomst niet werkelijk op 20 december 2008 maar, zoals zij stelt, op of omstreeks 12 september 2011 (van welke datum de eerste pandakte dateert) is aangegaan.

4.4.

De curator heeft er in dit verband op gewezen dat [gedaagden] namens [eiser] de RC-overeenkomst heeft getekend terwijl ze daartoe op 20 december 2008 niet bevoegd was, dat de RC-overeenkomst op zaterdag 20 december 2008, niet zijnde een normale werkdag, door [gedaagden] zou zijn ondertekend, dat de handtekening op de RC-overeenkomst afwijkt van andere van [gedaagden] bekende handtekeningen, dat de lay-out van de RC-overeenkomst sterk lijkt op die van de pandakten, dat in de RC-overeenkomst dezelfde fout staat als in de pandakte van 12 september 2011 (“sburo” ontbreekt bij [eiser]) alsmede dat in de jaarrekeningen 2008, 2009 en 2010 van de diverse vennootschappen in strijd met de toepasselijke regelgeving geen melding wordt gemaakt van de RC-overeenkomst. Deze door de curator gestelde feiten en omstandigheden worden door [gedaagden] op zichzelf niet betwist, maar door haar anders dan door de curator geduid.

4.5.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de zijdens de curator gestelde feiten en omstandigheden die op zich niet zijn weersproken, in onderling verband en samenhang beschouwd, voorshands bewezen moet worden geacht dat de RC-overeenkomst niet op 20 december 2008 maar op of omstreeks 12 september 2011 tot stand is gekomen. Hierbij speelt mede een rol dat de accountant van [gedaagden], ter verklaring van het feit dat de (verplichting tot verpanding op grond van de) RC-overeenkomst niet is vermeld in de jaarrekeningen, in de brief van 31 januari 2013 (productie 28 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke eis in reconventie) stelt dat destijds door hem nagelaten is de RC-overeenkomst (kennelijk bij [gedaagden]) op te vragen, terwijl volgens [gedaagden] – zo stelt zij in antwoord op de door curator gestelde vragen (productie 31 bij dagvaarding, vraag 7) – de accountant de RC-overeenkomst zelf heeft opgesteld. Verder is voor de rechtbank een belangrijk gegeven dat tussen partijen vaststaat dat [gedaagden] op 12 september 2011 wel bevoegd was om [eiser] te vertegenwoordigen maar niet op 20 december 2008, terwijl zij de RC-overeenkomst wel (ook) namens deze vennootschap heeft getekend.

4.6.

Gelet daarop zal [gedaagden] in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat de RC-overeenkomst (eerst) op of omstreeks 12 september 2011 is gesloten.

4.7.

Subsidiair, voor zover de verpanding op grond van de RC-overeenkomst een verplichte rechtshandeling zou zijn, heeft de curator gesteld dat – kort gezegd – sprake is van samenspanning, te weten begunstiging van [gedaagden] boven de andere crediteuren, welke begunstiging het gevolg was van overleg tussen haar en de gefailleerde vennootschappen (artikel 47 Fw). De curator stelt enerzijds dat de begunstiging van [gedaagden] is gelegen in de verpanding aan haar door de gefailleerde vennootschappen van hun debiteuren en anderzijds in de betalingen die door de gefailleerde vennootschappen aan [gedaagden] zijn gedaan in de periode vanaf 1 augustus tot en met 17 oktober 2011.

4.8.

De rechtbank zal spoedshalve reeds nu ook over deze stellingen van de curator oordelen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de curator ook in dezen de stelplicht en de bewijslast draagt.

4.9.

Zoals hiervoor onder 2.2. uiteengezet, was [gedaagden] statutair bestuurder en enig aandeelhouder van de gefailleerde vennootschappen en was [gedaagden] op haar beurt statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagden]. Het bestuur van alle vennootschappen in het concern viel derhalve ‘in één hand’.

4.10.

Voorts geldt dat [gedaagden] door de verpanding zekerheid heeft verkregen voor haar volledige vordering op de gefailleerde vennootschappen en voor die volledige vordering voorrang boven overige crediteuren (behoudens eerste pandhouder [gedaagden]). Met betrekking tot de betalingen aan [gedaagden], weergegeven onder 2.13., geldt dat onweersproken is gesteld dat deze sterk zijn opgevoerd (naar de curator stelt met een factor vijf) in de periode voor het faillissement.

4.11.

Daarnaast heeft de curator gemotiveerd gesteld dat [gedaagden] de faillissementen heeft zien aankomen en dat de verpanding en de betalingen (dus) in dat licht moeten worden bezien. De curator heeft er in dat kader op gewezen dat op 14 september 2011 G-rekeningen voor [gedaagden] en [gedaagden] zijn aangevraagd, op 23 september 2011 voor alle gefailleerde vennootschappen bij de Belastingdienst melding van betalingsonmacht is gedaan en op 14 oktober 2011 naamswijzigingen van de gefailleerde vennootschappen zijn doorgevoerd. Op 17 oktober 2011 zijn de eigen aangiftes faillissement ingediend bij de rechtbank.

4.12.

De onder 4.9., 4.10. en 4.11. opgesomde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat voorshands moet worden aangenomen dat sprake is geweest van overleg tussen de gefailleerde vennootschappen en [gedaagden] in de zin van artikel 47 Fw met betrekking tot zowel de verpanding als de in de periode van 1 augustus tot en met 17 oktober 2011 gedane betalingen, alsmede dat die verpanding en betalingen ten doel hadden [gedaagden] te begunstigen boven de overige schuldeisers en de curator daarom deze (rechts-)handelingen kon vernietigen. [gedaagden] zal – conform de jurisprudentie op dat punt (HR 7 maart 2003, JOR 2003/102, hof Arnhem 15 september 2009 JOR 2010/112, hof Amsterdam 19 juli 2011, JOR 2012/53) – in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren op deze beide punten.

Slotsom

4.13.

[gedaagden] wordt in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren als hiervoor bedoeld.

4.14.

Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.

4.15.

Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld zestig minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.

4.16.

De stelling van de curator dat [gedaagden] en [gedaagden] aansprakelijk zijn op grond van artikel 2:248 BW danwel de artikelen 2: 9 /6:162 BW wordt, zoals hiervoor onder 4.1. overwogen, onderbouwd door feiten en omstandigheden die tevens ten grondslag liggen aan de stelling dat sprake is van paulianeus handelen. Omdat op dat punt tegenbewijs is opgedragen, wordt de beoordeling en de beslissing met betrekking tot de gestelde bestuurdersaansprakelijkheid aangehouden.

4.17.

Ook voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.

in voorwaardelijke reconventie

4.18.

De vordering in reconventie is grotendeels afhankelijk van het oordeel over de vordering in conventie. Gelet daarop wordt ook in reconventie iedere beslissing aangehouden.

5 De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1.

laat [gedaagden] toe tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat de hiervoor onder 2.3. bedoelde RC-overeenkomst niet op 20 december 2008, de datum waarop deze is gedateerd, is gesloten, doch op of omstreeks 12 september 2011,

5.2.

laat [gedaagden] toe tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat de verpanding op 14 september 2011 en 14 oktober 2011 het gevolg was van overleg tussen de op 18 oktober 2011 gefailleerde pandgevende vennootschappen en [gedaagden] als pandhouder dat ten doel had [gedaagden] te begunstigen boven andere schuldeisers,

5.3.

laat [gedaagden] toe tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat de betalingen die door de op 18 oktober 2011 gefailleerde vennootschappen aan [gedaagden] zijn gedaan in de periode van 1 augustus tot en met 17 oktober 2011 het gevolg waren van overleg tussen die vennootschappen en [gedaagden] en dat die betalingen ten doel hadden [gedaagden] te begunstigen boven andere schuldeisers,

5.4.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 21 augustus 2013 voor uitlating door [gedaagden] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,

5.5.

bepaalt dat [gedaagden], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,

5.6.

bepaalt dat [gedaagden], indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2013 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,

5.7.

bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2-4,

5.8.

bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,

5.9.

houdt iedere verdere beslissing aan,

in reconventie

5.10.

houdt iedere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2013.

Coll.: MvL


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature