Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Arbeidsrecht. Ziekmelding. Geen arbeidsongeschiktheid maar arbeidsconflict. Loonbetaling wordt gestaakt. Discussie over opstarten mediation . Vordering loondoorbetaling wordt toegewezen ex art. 7:628 BW.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaakgegevens 879988 \ VV EXPL 13-20084 \ BE \ 340 \ be

uitspraak van

vonnis in kort geding

in de zaak van

[eiser 1]

wonende te [woonplaats]

eisende partij

gemachtigde mr. H.C.W. Geffroy

tegen

de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.

gevestigd te [woonplaats]

gedaagde partij

gemachtigde mr. T.M.J. Smits

Partijen worden hierna [eiser 2] en [gedaagde] genoemd.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 5 juni 2013 met producties

de producties van beide partijen

de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 19 juni 2013 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [eiser 2] van de gemachtigde van [gedaagde].

2 De feiten

2.1.

[eiser 2] is op 1 mei 2012 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van hoofd (financiële) administratie. De arbeidsovereenkomst is per 31 december 2012 verlengd voor een periode van acht maanden. Het bruto salaris van [eiser 2] bedraagt € 2.774,- per maand exclusief vakantietoeslag. [drecteur van gedaagde] is de directeur (en eigenaar) van [gedaagde]. [interim directeur van gedaagde] was in 2012 en tot begin 2013 interim directeur van [gedaagde].

2.2.

Op 1 maart 2013 heeft [eiser 2] zich ziek gemeld bij [gedaagde]. Op 15 maart 2013 heeft [eiser 2] de bedrijfsarts bezocht. Bij brief van 20 maart 2013 heeft de bedrijfsarts [eiser 2] en [gedaagde] – onder meer – medegedeeld dat hij tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van een arbeidsconflict. “Problematiek die het gevolg van een conflict kan niet door het medisch circuit opgelost worden. Ik heb daarom afgelopen maandag dhr. [drecteur van gedaagde] geadviseerd om dhr. [eiser 2] even een week de tijd te gunnen wat op verhaal te komen en vervolgens samen met elkaar het gesprek aan te gaan en afspraken te maken omtrent de vraag hoe nu verder te gaan.”

2.3.

Bij brief van 22 maart 2013 heeft de gemachtigde van [eiser 2] aan [gedaagde] onder meer bericht: “In januari 2013 bent u op het bedrijf teruggekeerd. Sedert uw terugkeer kleineert u cliënt en bejegent u hem onheus. De vele voorbeelden hiervan heeft cliënt voor mij op schrift gezet. Om de kwestie niet nog verder te laten escaleren voeg ik de brief van cliënt nu niet bij. De situatie is inmiddels zodanig ernstig dat cliënt in een overspannen situatie is geraakt. Op dit moment moet hij er niet aan denken om zijn werkzaamheden te hervatten. Cliënt is onder de situatie zeer emotioneel.

Omdat cliënt graag wil werken, heeft het zijn nadrukkelijke voorkeur de werkzaamheden uitvoeren vanuit huis en de contacten via de heer [interim directeur van gedaagde] te laten verkopen. Cliënt wil daarover met u en de heer [interim directeur van gedaagde] het gesprek aangaan.

Ik heb ook kennisgenomen van de rapportage van de bedrijfsarts (…) In verband met het ernstige arbeidsconflict mede gelet op het advies van de arboarts, stel ik namens cliënt voor om zo spoedig mogelijk een mediator in te schakelen, zodat een passen oplossing kan worden gevonden.

In verband met de situatie en de daarmee gepaard gaande emoties verzoek u nadrukkelijk om zich voortaan uitsluitend tot ondergetekende te richten. U kunt mij vanzelfsprekend bellen voor overleg.”

2.4.

Bij brief van 25 maart 2013 heeft [gedaagde] [eiser 2] bericht: “Jij bent deze ochtend nog niet op jouw werk bij [gedaagde] verschenen, hoewel de Arbodienst je beter heeft verklaard met ingang van vandaag. Ik zal deze dag, voorlopig, als vakantiedag registreren, maar ga ervan uit dat je woensdag gewoon aanwezig zult zijn, anders is het natuurlijk gewoon ongeoorloofd afwezig zijn.”

2.5.

Bij brief van 25 maart 2013 heeft de gemachtigde van [eiser 2] een brief gezonden aan mediator [mediator]: “De werkgever heeft mij zojuist gebeld en mij medegedeeld open te staan voor mediation . De werkgever heeft mij verzocht om een mediator te zoeken. Het is om die reden dat ik u aanschrijft. De heer [drecteur van gedaagde] van de Firma [gedaagde] beoogt nog deze week een mediationgesprek te voeren.”

2.6.

Bij brief van 27 maart 2013 heeft de gemachtigde van [eiser 2] geprotesteerd tegen het als vakantiedag registreren van 25 maart 2013, gesteld dat [eiser 2] ziek is en dat, zolang het conflict niet uit de wereld is geholpen, van opnemen van vakantiedagen geen sprake kan zijn. Tevens is bericht dat het gesprek met [interim directeur van gedaagde] werd afgewacht.

2.7.

Bij brief van 29 maart 2013 heeft [gedaagde] ([drecteur van gedaagde]) [eiser 2] bericht: “De overeenstemming die jij hebt bereikt met [medewerker van gedaagde], is door jouw advocaat blijkbaar terzijde geschoven, gezien de reactie die ik van [medewerker van gedaagde] mocht ontvangen. Dit betekent dat er geen overeenstemming is bereikt en je dus gewoon zult moeten komen werken. Ik verwacht je dan ook woensdag 3 april bij [gedaagde] om 8.45 uur. Ben je er niet, dat is dit natuurlijk gewoon wederom ongeoorloofd afwezig zijn. (..)”

2.8.

Bij brief van 2 april 2013 heeft de gemachtigde gereageerd op de brief van 29 maart 2013: “(…) Ik heb u eerder verzocht om vanwege de arbeidsongeschiktheid van cliënt en de spanningen die er bij hem zijn, uitsluitend ondergetekende aan te schrijven. Hiermee herhaal ik dat verzoek. Eerder heb ik u ook medegedeeld dat cliënt ziek is. Ik heb u ingelicht over de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid. (…) benadruk ik ook de wenselijkheid om een mediationtraject te doorlopen. Het is u bekend dat de mediator van het kantoor Medrecht u hiervoor inmiddels heeft benaderd. Ondanks herhaalde pogingen om u te bereiken, hebt u de mediator tot op heden niet teruggebeld. Ik verzoek u nogmaals daartoe over te gaan, zodat op de kortst mogelijke termijn een bespreking onder begeleiding van een mediator kan plaatsvinden. (…)”

2.9.

Bij brief van 5 april 2013 heeft [gedaagde] [eiser 2] bericht: “Jij bent deze week niet komen werken ondanks mijn verzoek vorige week en jouw betermelding sinds 18 maart jl. De consequenties hiervan zijn geheel voor jouw rekening.”

2.10.

Bij brief van 6 april 2013 heeft [gedaagde] [eiser 2] bericht: “Het lijkt me een goed idee, dat jij zelf met jouw mediator belt, de heer [mediator]. Ik heb begrepen dat je hem nog nooit gesproken hebt. Kan volgens deze mijnheer in uur geregeld zijn, als beide partijen willen. (…)”

2.11.

Bij e-mail van 11 april 2013 heeft [gedaagde] de gemachtigde van [eiser 2] bericht: “Ik heb inmiddels 2 andere mediators gesproken en die zijn het met de visie van de heer [mediator] eens, dat een mediator alleen kan optreden als hij volledige zeggenschap heeft van betrokkenen. Zoals ik dus al aan de heer [eiser 2] heb laten weten, heeft mediation geen zin, als een overeengekomen deal vervolgens door u moet worden goedgekeurd. Uw vraag aan mij om deze week met de heer [mediator] contact op te nemen, kan ik dus niet uitvoeren. Ik heb de heer [mediator] immers al uitvoerig gesproken. De heer [eiser 2] moet de mediator zelf bellen en bijv. hem telefonisch volmacht geven, en/of gewoon een afspraak maken ter kennismaking. Dan kan er een meeting plaats vinden. Dat is de route bij mediation. Verder heeft u kunnen lezen dat ik de heer [eiser 2] heb geadviseerd, als alternatief zelf, een mediator te zoeken, die hij goed kent (…)”

2.12.

De gemachtigde van [eiser 2] heeft hierop bij e-mail van dezelfde dag (14.49 uur) gereageerd: “Hoewel ik uw standpunt niet deel, zal ik cliënt vragen contact met de heer [mediator] op te nemen. Ik heb er geen behoefte aan om de zaak op de spits te drijven. Dat mijn client een eventuele schikking ter beoordeling aan mij wenst voor te leggen is volstrekt normaal en betreft een fenomeen waarmee iedere mediator dagelijks mee wordt geconfronteerd.”

2.13.

Bij e-mail van 11 april 2013 heeft [mediator] aan [gedaagde], [eiser 2] en diens gemachtigde bericht: “(…) Om partijen te kunnen ondersteunen kan de heer [drecteur van gedaagde] de op 26 maart aan hem verzonden offerte accepteren. Vervolgens zal ons secretariaat alle benodigde informatie aan partijen sturen en kan een bijeenkomst ingepalmd worden. (…) Wanneer partijen inschatten dat het voor de besluitvorming belangrijk is juridisch adviseur(s) aan te laten schuiven dan staat het partijen vrij dat van tevoren aan te geven bij ons secretariaat. Bij arbeidsmediations komt het regelmatig voor dat juridisch adviseurs op de achtergrond of de voorgrond betrokken zijn. (…) Bij accordering van de offerte zal ons secretariaat alle agenda’s afstemmen en een bijeenkomst beleggen.”

2.14.

Bij e-mail van 11 april 2013 (21.30 uur) van [eiser 2] aan diens gemachtigde is door hem bericht: “Ik heb deze middag nog contact gehad met de heer [mediator] en deze vroeg mij om cntact op te nemen met zijn secretariaat. Deze konden mij de status geven van het traject. Deze konden mij de status geven van het traject (…) Ze zouden offerte uitbrengen aan werkgever en dan kon mediation gestart worden (voor zover ik begrepen heb). Ik heb contact gezocht met zijn (van de heer [mediator]) secretariaat, maar deze waren in gesprek en heb daarop de voice mail ingesproken. Nu zie ik net een mail van de heer [mediator], waarvan ik niet zo heel veel begrijp. Daar ik niet echt thuis ben in deze materie raak ik het spoor een beetje bijster.”

2.15.

Bij e-mail van [mediator] aan [gedaagde] is bericht dat geen nader bericht is ontvangen na diens mails aan alle betrokkenen op 11 april 2013.

2.16.

Bij brief van 13 april 2013 heeft [gedaagde] [eiser 2] bericht: “Ik heb nog geen antwoord van jou gekregen op mijn brief van 6 april jl. dus of je nu wel of niet mediation wel en/of met wie. Heb wel inmiddels een brief van jouw advocaat gehad met suggesties, maar dat is een site way en onduidelijk. Ik hoor graag van je hoe nu verder.”

2.17.

Bij brief van 16 april 2013 heeft de gemachtigde van [eiser 2] op voornoemde brief van 13 april 2013 gereageerd: “(…) Ik geef u nogmaals nadrukkelijk in overweging om zo spoedig mogelijk de mediator in te schakelen, zodat de mediation eindelijk van start kan gaan. In uw brief geeft u aan dat ik kennelijk onduidelijk ben. Ik deel die mening niet. Ik heb u meermaals in overweging gegeven een mediator in te schakelen. (…) het enige dat behoeft te gebeuren is dat de eerste bespreking wordt ingepland. (…) De bal ligt nu bij u.””

2.18.

Bij e-mail van 22 april 2013 heeft de gemachtigde van [eiser 2] [gedaagde] ([drecteur van gedaagde]) bericht: “Wij voerden zojuist onze bespreking. U hebt mij medegedeeld de echtgenote van cliënt te zullen opbellen. Ik heb u nadrukkelijk medegedeeld dat cliënt zeer gespannen is door de situatie en dat dit een oplossing niet bevordert. U hebt aangegeven toch de echtgenote van cliënt te zullen bellen. Hiermee geef ik u nogmaals in overweging dit na te laten en het geschil door een professionele mediator te laten beslechten.”

2.19.

Bij brief van 23 april 2013 heeft de gemachtigde van [eiser 2] [gedaagde] bericht: “Hiermee kom ik terug op de bespreking die wij gister met elkaar voerden. (…) Mocht u het bovenstaand niet willen aanvaarden dan geef ik u nogmaals, doch nu wel voor de laatste keer in overweging om het geschil door middel van een professioneel mediator te laten beslechten. (…)”

2.20.

[eiser 2] heeft op 28 mei 2013 een deskundigenoordeel aangevraagd over zijn arbeids(on)geschiktheid bij het UWV. Bij brief van 17 juni 2013 heeft UWV [eiser 2] bericht dat, de gegevens overziend, de visie van de bedrijfsarts werd bevestigd: “Er is sprake van spanningklachten voortvloeiend uit een arbeidsconflict en niet van op zich zelf staande ziekte/gebrek. Het oplossen van de verstoorde arbeidsrelatie wordt geadviseerd. (…)”

3 De vordering en het verweer

3.1.

[eiser 2] vordert dat de rechtbank, bij wijze van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen binnen vijf dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan [eiser 2] te betalen het brutosalaris van € 2.774,50 per maand vanaf april 2013 alsmede het vakantiegeld tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, de wettelijke rente over het salaris vanaf de dag van de betalingsverplichting tot aan de dag van de voldoening, de wettelijke verhoging over de maandelijkse bruto salarisbetaling, te rekenen vanaf de dag van de betalingsverplichting tot aan de dag van de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

3.2.

[eiser 2] beroept zich daartoe op art. 7:628 lid 1 BW en stelt dat het arbeidsconflict het directe gevolg is van het kleineren en treiteren door [drecteur van gedaagde]. Dit heeft bij [eiser 2] geleid tot psychische en lichamelijk klachten. [eiser 2] heeft er na zijn ziekmelding alles aan gedaan om het arbeidsconflict op te lossen. Hij heeft het initiatief genomen om het geschil, onder meer door tussenkomst van [interim directeur van gedaagde] uit de wereld te helpen. Voorts heeft hij het initiatief genomen om het arbeidsconflict op te lossen door een mediator in te schakelen. Van [eiser 2] kan in de huidige situatie niet gevergd worden dat hij zijn werkzaamheden moet verrichten. Het minste wat [gedaagde] ([drecteur van gedaagde]) had kunnen doen is concreet in te gaan op het aanbod tot het doorlopen van een mediationprocedure om een daadwerkelijke oplossing te bereiken. Het niet willen betalen van het mediationtracjte heeft er toe geleid dat het er niet van is gekomen. [eiser 2] benadrukt verder dat van de kant van [gedaagde] geen enkele poging is ondernomen om het gesprek aan te gaan. [gedaagde] heeft uitsluitend [interim directeur van gedaagde] contact laten opnemen met [eiser 2] (en dienst gemachtigde).

3.3.

[gedaagde] voert gemotiveerd verweer waarop hierna nader wordt ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.

4.2.

In deze procedure moet worden beoordeeld of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kortgedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten, noch is er plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De kantonrechter baseert de beslissing daarom op stellingen die erkend of onweersproken zijn of die aannemelijk zijn geworden. Verder geldt dat de gevorderde voorzieningen strekken tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – aan toewijzing niet in de weg staat.

4.3.

Het gaat om de vraag of [eiser 2] recht op doorbetaling van zijn loon. Hij heeft zich op 1 maart 2013 ziek gemeld, maar tussen partijen staat vast dat hij niet arbeidsongeschikt is. [eiser 2] heeft sinds die ziekmelding niet meer voor [gedaagde] gewerkt. [eiser 2] stelt dat hij recht heeft op doorbetaling van zijn loon omdat hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van [gedaagde] behoort te komen (art. 7:628 BW).

4.4.

[eiser 2] heeft na het bericht van de bedrijfsarts van 20 maart 2013, twee voorstellen gedaan. Dit betreft de brief van 22 maart 2013 (r.ov. 2.3.). Het eerste voorstel hield in dat hij vanuit huis zou gaan werken en dat hij enkele contact zou hebben met dhr. [interim directeur van gedaagde] met wie hij naar eigen zeggen goed kon samenwerken. In die brief staat verder dat hij in verband daarmee een gesprek zou willen met [drecteur van gedaagde] en [interim directeur van gedaagde]. Het tweede voorstel hield in dat het arbeidsconflict door middel van mediation zou worden opgelost. Het eerste voorstel is verworpen. Het voorstel voor mediation is door [gedaagde] aanvaard. Dit blijkt uit de brief van de gemachtigde van [eiser 2] van 25 maart 2013 (r.ov. 2.5.) aan de mediatior, waarvan de inhoud niet door [gedaagde] is weersproken. [gedaagde] heeft [eiser 2] anderzijds bij brief van 25 maart 2013 opgeroepen voor zijn werk. Daarbij is niet aangegeven dat zal worden getracht het geschil door middel van mediation op te lossen.

Op 26/27 maart 2013 heeft de door [eiser 2] genoemde mediator een offerte aan [gedaagde] uitgebracht. Tevens is [interim directeur van gedaagde] op 27 maart 2013 bij [eiser 2] thuis op bezoek geweest. Partijen zijn het er niet over eens of dit op verzoek van beide partijen heeft plaatsgevonden of dat [interim directeur van gedaagde] op eenzijdig verzoek van [gedaagde] bij [eiser 2] is langs geweest. Partijen zijn het ook niet eens over de inhoud van het gesprek. Volgens [gedaagde] heeft [eiser 2] toen aangegeven dat hij niet meer bij [gedaagde] wilde werken en is over een beëindigingsregeling/overeenkomst gesproken. Volgens [eiser 2] is daarover niet gesproken en heeft hij na afloop van dat gesprek een voorstel voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontvangen. Hij kan zich niet herinneren of hij heeft gezegd tegen [interim directeur van gedaagde] dat hij niet meer bij [gedaagde] wilde werken. Tussen partijen staat wel vast dat het voorstel van [gedaagde] niet door [eiser 2] is aanvaard omdat [eiser 2], na overleg met zijn gemachtigde, bovenop het voorstel nog een maandsalaris wenste bij wijze van aanvulling van zijn WW-uitkering (gerekend tot het einde van het dienstverband per 1 september 2013).

[gedaagde] heeft vervolgens [eiser 2] bij brief bericht dat hij op woensdag 3 april 2013 bij [gedaagde] moest komen werden en dat sprake zou zijn van ‘ongeoorloofd afwezig’ indien hij niet zou verschijnen.

Vervolgens is er contact geweest tussen de gemachtigde van [eiser 2] en [gedaagde] over de in gang te zetten mediation. [gedaagde] heeft [eiser 2] er tevens bij brief van 5 april 2013 op gewezen dat hij niet is komen werken en dat de consequenties voor zijn rekening zijn. Een dag later heeft [gedaagde] bericht dat het haar een goed idee lijkt als [eiser 2] de mediator belt. [gedaagde] heeft de offerte van de mediator niet ondertekend. In het e-mail bericht van [gedaagde] van 11 april 2013 (r.ov. 2.11.) aan de gemachtigde van [eiser 2] staat dat mediation geen zin heeft als een overeengekomen deal vervolgens door de gemachtigde van [eiser 2] zou moeten worden goedgekeurd. Dit is echter – partijen zijn het hier ook over eens – een gebruikelijke gang van zaken. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat de e-mail niet helemaal juist is. [gedaagde] wilde graag meewerken aan mediation maar wenste niet dat de gemachtigde van [eiser 2] zelf zou reageren op de eventuele uitkomst (met name een beëindigingsovereenkomst) zoals hij deed bij een brief van 29 maart 2013 naar aanleiding van het voorstel van [gedaagde] na of tijdens het bezoek van [interim directeur van gedaagde] aan [eiser 2]. Er was daarbij geen (enkel) bezwaar tegen indien [eiser 2] over de uitkomst van de mediation ruggespraak zou houden met zijn gemachtigde.

4.5.

De kantonrechter is van oordeel dat – de hiervoor geschetste en onder 2. beschreven gebeurtenissen tussen 20 maart 2013 en eind april 2013 overziend – in hoge mate aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eiser 2] zijn werk niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van [gedaagde] behoort te komen. [gedaagde] diende er na het bericht van de bedrijfsarts van uit te gaan dat sprake was van een arbeidsconflict. Dat zij zelf (dat wil zeggen [drecteur van gedaagde]) geen conflict ervoer, doet daar niet aan af. Het lag derhalve op haar weg, als de werkgever, om het initiatief te nemen om dit conflict te bespreken en zich in te spannen dit op te lossen. Daarmee heeft [gedaagde] ook een begin gemaakt doordat [interim directeur van gedaagde], namens [gedaagde], op 27 maart 2013 met [eiser 2] is gaan praten. Tussen partijen staat vast dat daarbij niet (werkelijk) over het door [eiser 2] ervaren arbeidsconflict is gesproken, maar over een voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Toen daarover geen overeenstemming was bereikt, lag het (wederom) op de weg van [gedaagde] om het conflict inhoudelijk te bespreken. Tussen partijen staat vast dat – daarover bestond al overeenstemming op 25 maart 2013 – zou worden geprobeerd om het geschil door middel van mediation op te lossen. Die mediation is niet gestart. Uit hetgeen daarover ter zitting is besproken in samenhang met de tussen partijen gevoerde correspondentie (r.ov. 2.10. en 2.11.) moet de voorzieningenrechter afleiden dat sprake is geweest van een misverstand. Dit misverstand is veroorzaakt door [gedaagde]. Zij heeft immers in haar e-mail bericht van 11 april 2013 geweigerd de offerte te tekenen en daarbij onredelijke, in strijd met de aard van mediation zijnde, eis gesteld dat een volledige volmacht aan de mediator zou moeten worden gegeven. Dat [gedaagde] daarmee iets anders bedoelde komt voor haar rekening en risico. Voorzover in die e-mail gelezen zou moeten worden dat [eiser 2] een afspraak ter kennismaking zou moeten maken, geldt dat dit ook een onlogische en onnodige eis is.

Vervolgens lag het op de weg van [gedaagde] om op andere wijze met [eiser 2] over het arbeidsconflict te spreken. Het meest voor de handliggend is daarbij dat haar directeur [drecteur van gedaagde] het initiatief nam voor een gesprek. Dat heeft [gedaagde] echter nagelaten. Bij dit alles valt op dat [gedaagde] twee met elkaar in strijd zijnde en voor [eiser 2] verwarrende wegen bewandelde. Enerzijds werd met de gemachtigde van [eiser 2] en [eiser 2] zelf gecorrespondeerd over de te starten mediation die volgens [gedaagde] op korte termijn tot een beëindiging/oplossing van het geschil kon leiden. Anderzijds stuurde [gedaagde] brieven die waren gericht op directe werkhervatting zonder enige aandacht aan het in elk geval door [eiser 2] ervaren conflict te besteden (r.ov. 2.4, 2.7 en 2.9).

4.6.

[gedaagde] heeft er uitgebreid en gedocumenteerd op gewezen dat [eiser 2] disfunctioneerde alsook dat zeer waarschijnlijk sprake is geweest van samenspanning tussen hem en [interim directeur van gedaagde] ten koste van [gedaagde], althans haar directeur [drecteur van gedaagde]. Tevens heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser 2] voor een slechte sfeer en onrust zorgde binnen het bedrijf en dat hij waarschijnlijk reeds geruime tijd van te voren van plan is geweest om zich ziek te melden. [eiser 2] heeft zich daarom in meerdere opzichten als (zeer) slecht werknemer opgesteld.

Dit betoog brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. De vraag of [eiser 2] al dan niet goed functioneerde doet niets af aan de verplichtingen van [gedaagde] na het door [eiser 2] ervaren en door de bedrijfsarts bij [gedaagde] gemelde arbeidsconflict. Voor wat betreft de door [gedaagde] genoemde samenspanning en slecht werknemerschap van [eiser 2] in het algemeen geldt dat dit [gedaagde] eerst is gebleken bij de voorbereiding van de mondelinge behandeling van 19 juni 2013 en dus niet bekend was in maart/april 2013.

4.7.

De kantonrechter zal de gevorderde doorbetaling van het salaris toewijzen omdat, zoals overwogen, het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk is en voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Het risico van onmogelijkheid van terugbetaling is relatief beperkt en staat aan toewijzing niet in de weg.

De wettelijke verhoging wordt beperkt tot de betaling van het loon zelf en gemaximeerd op 30% (per maandsalaris).

De vordering tot betaling van het vakantiegeld wordt toegewezen met dien verstande dat ter zitting is gebleken dat een bedrag van € 950,- netto door [gedaagde] is betaald ter zake van vakantietoeslag over de periode van mei 2012 tot en met maart 2012.

4.8.

[gedaagde] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordeeld.

5 De beslissing

De kantonrechter

rechtdoende als voorzieningenrechter

5.1.

veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser 2] te betalen het brutosalaris van € 2.774,50 per maand vanaf april 2013 alsmede het vakantiegeld tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd (na aftrek van het reeds betaalde bedrag van € 950,- netto), de wettelijke rente over het salaris vanaf de dag van de betalingsverplichting tot aan de dag van de voldoening, de wettelijke verhoging over de maandelijkse bruto salarisbetaling, te rekenen vanaf de dag van de betalingsverplichting tot aan de dag van de voldoening met een maximum van (telkens, per maandsalaris) 30%;

5.2.

veroordeelt van [gedaagde] in de kosten van deze procedure;

5.3.

verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature