Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Wijziging overeengekomen kinderalimentatie bij co-ouderschap.

Uitspraak



RECHTBANK DORDRECHT

Sector civiel recht

zaaknummer: 92909 / FA RK 11-7836

beschikking van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2012

in de zaak van

[moeder],

wonende te [adres moeder],

verzoekster,

advocaat mr. M. de Winter (Barendrecht),

tegen

[vader],

wonende te [adres vader],

verweerder,

advocaat mr. F. Oirbans (Rotterdam).

Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.

1. Het procesverloop

1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:

- het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 12 mei 2011;

- het verweerschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 juni 2011;

- de brief, met bijlage van de man, ingekomen ter griffie op 5 juli 2011;

- de brief, met bijlagen van de vrouw, ingekomen ter griffie op 23 september 2011;

- de brief met bijlagen van de man, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2011;

1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 28 oktober 2011.

1.3. Ter terechtzitting zijn verschenen:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat, die pleitaantekeningen heeft overgelegd;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, die pleitaantekeningen heeft overgelegd.

2. De vaststaande feiten

Op de datum van de indiening van het verzoekschrift is uit de overgelegde stukken het navolgende gebleken.

2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. Aan die samenwoning is in 2006 een einde gekomen.

2.2. Tijdens die relatie is uit de vrouw geboren de thans nog minderjarige [minderjarige] op [geboortedatum mj] te [geboortedatumplaats] (hierna: [roepnaam mj]).

2.3. [roepnaam mj] is door de man erkend en partijen hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over [roepnaam mj].

2.4. [roepnaam mj] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.

3. Het verzoek en het verweer

Het verzoek

3.1. De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2011 ten behoeve van [roepnaam mj] een alimentatie dient te betalen van € 605,-- per maand, welke bijdrage jaarlijks wordt verhoogd met de wettelijke indexering, voor het eerst op 1 januari 2012.

3.2. De vrouw stelt dat [roepnaam mj] afwisselend om en om het weekend bij de vrouw en bij de man verblijft. Op doordeweekse dagen is [roepnaam mj] van maandag tot woensdag 19.00 uur bij de vrouw en vanaf woensdag 19.00 uur tot en met vrijdag is hij bij de man. De vakanties worden eveneens in overleg gedeeld.

3.3. De vrouw stelt voorts dat partijen niet tot overeenstemming kunnen komen over een duidelijke en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven zijnde financiële regeling ten behoeve van [roepnaam mj]. Hierdoor ontstaan volgens de vrouw tussen partijen conflicten die niet goed zijn voor [roepnaam mj]. De vrouw acht het in het belang van alle betrokkenen dat er een duidelijke beslissing hieromtrent wordt genomen door de rechtbank.

3.4. De behoefte van [roepnaam mj] kan naar de mening van de vrouw op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de periode waarin partijen met elkaar in gezinsverband leefden, bepaald worden op € 765,-- per maand. De vrouw is van oordeel dat zij met ingang van 1 januari 2011 aanspraak heeft op een bijdrage van de man van € 607,-- per maand in de kosten van [roepnaam mj]. De man is niet overgegaan tot het betalen van deze bijdrage, althans geen hogere bijdrage dan € 135,-- per maand, zijnde het bedrag dat de man eenzijdig in het verleden heeft bepaald als de door hem te betalen bijdrage.

3.5. De man gaat er volgens de vrouw ten onrechte van uit gaat dat, doordat [roepnaam mj] veel tijd bij de man doorbrengt, de uitgaven die de man doet/kosten die hij heeft wanneer [roepnaam mj] bij de man verblijft, in mindering behoren te worden gebracht op de behoefte van [roepnaam mj]. De vrouw stelt dat met deze kosten overeenkomstig de Tremanormen reeds rekening is gehouden ten laste van de man. Verdere uitgaven die de man wenst te doen, dienen niet in mindering op zijn draagkracht te worden meegenomen, maar horen te worden voldaan vanuit het vrije gedeelte en niet in mindering te worden gebracht op de objectieve behoefte van [roepnaam mj].

3.6. De vrouw heeft draagkrachtberekeningen van partijen gemaakt. Zij heeft de draagkracht van de vrouw berekend op € 549,-- en zij heeft de draagkracht van de man berekend op € 2.091,67. Vervolgens heeft de vrouw berekend dat de bijdrage van de man

€ 605,-- per maand behoort te zijn.

Het verweer

3.7. De man voert verweer en verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek danwel het verzoek af te wijzen, althans de kinderalimentatie te bepalen op een door de rechtbank juist geacht bedrag met ingang van een door de rechtbank juist geachte datum,

kosten rechtens.

3.8. De man voert hiertoe aan dat partijen na het uiteengaan op 7 juli 2006 schriftelijk zijn overeengekomen dat de man € 125,-- per maand zou bijdragen ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam mj] en dat incidentele kosten gelijkelijk tussen partijen zouden worden verdeeld. Partijen zijn volgens de man daarnaast mondeling overeengekomen dat de vrouw de volledige kinderbijslag en het volledige kindgebonden budget ontvangt, hetgeen ook gebeurt.

3.9. De man voert aan dat door de vrouw niet is gesteld dat de bovengenoemde overeenkomst tussen partijen is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en dat door haar evenmin feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan de overeengekomen kinderalimentatie door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen, waardoor de vrouw niet ontvankelijk is in haar verzoek.

3.10. In geval de rechtbank van oordeel is dat de vrouw wel ontvankelijk is in haar verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie voert de man aan dat de berekeningsmethode van de vrouw niet juist is. De man betwist dat de hoogte van de bijdrage van partijen in de kosten en opvoeding van [roepnaam mj] op de door de vrouw gehanteerde wijze dient te worden berekend, omdat deze wijze van berekenen geen recht doet aan het co-ouderschap. Naar de mening van de man is er namelijk sprake van een co-ouderschap, nu [roepnaam mj] gemiddeld 3,25 dagen per week bij de man verblijft.

Gelet op deze zorgverdeling acht de man het redelijk om de hoogte van de bijdrage van beide partijen te berekenen volgens de methode van het hof Amsterdam d.d. 15 juni 2010, LJN: BN1850. De man voert aan dat de behoefte van [roepnaam mj], welke is berekend aan de hand van het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van de samenleving ter hoogte van € 5.000,--, dient te worden verhoogd met 16% vanwege het co-ouderschap. De totale behoefte van [roepnaam mj] bedraagt volgens de man derhalve € 887,-- per maand.

Uit de draagkrachtberekeningen van partijen die de man heeft gemaakt en de door hem gemaakte draagkrachtvergelijking volgt volgens de man dat de man en de vrouw respectievelijk 80% en 20 % van de behoefte van [roepnaam mj], zijnde € 713,-- en € 174,-- voor hun rekening dienen te nemen. In de voornoemde beschikking meent het hof Amsterdam dat het verschil tussen deze bedragen dient te worden gecompenseerd. Gelet op de behoefte van [roepnaam mj] enerzijds en de draagkracht van partijen anderzijds dient de man naar zijn berekening een kinderalimentatie van € 270,-- per maand aan de vrouw te betalen.

3.11. Naast de door de man verzochte berekeningsmethode van het hof Amsterdam denkt de man aan de “Methode Bol”. Voor beide methoden is samenwerking en overleg met de vrouw wenselijk en noodzakelijk. De man vreest dat de procedure bij de rechtbank het co-ouderschap tussen partijen niet ten goede komt. De man verzoekt de vrouw derhalve om zich gezamenlijk tot een mediator te wenden.

3.12. Met betrekking tot de ingangsdatum verzoekt de man voor zover de kinderalimentatie zal worden gewijzigd, deze te bepalen op de datum van de te wijzen beschikking, althans de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift.

Gewijzigd verzoek van de vrouw in reactie op het verweerschrift van de man

3.13. De vrouw past haar verzoek aan in die zin dat zij thans verzoekt te bepalen dat de financiële regeling van 7 juli 2006 met betrekking tot de kosten van [roepnaam mj] wordt gewijzigd in die zin dat de door de man aan de vrouw ten behoeve van [roepnaam mj] te betalen bijdrage met ingang van 1 januari 2011 wordt bepaald op € 605,-- per maand, welke bijdrage jaarlijks wordt verhoogd met de wettelijke indexering, voor het eerst op 1 januari 2012.

3.14. De vrouw stelt in reactie op het verweerschrift dat zij zich de tussen partijen gesloten overeenkomst in juli 2006 in eerste instantie niet had herinnerd. In het kader van de procedure wil zij de grondslag van haar verzoek derhalve aanvullen. Zij stelt dat de in de genoemde overeenkomst tussen partijen uit juli 2006 vastgestelde kinderalimentatie een grove miskenning van de wettelijke maatstaven betreft, althans een bijdrage die als gevolg van wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

3.15. De vrouw ontkent niet dat de genoemde overeenkomst tussen partijen is gesloten. Zij voert echter aan dat de door haar ondertekende overeenkomst geen weergave is van haar toenmalige wil. De vrouw was volledig van slag als gevolg van de breuk tussen partijen en de verhouding tussen partijen was zeer gespannen. De vrouw heeft zich destijds ook niet laten adviseren of bijstaan bij het regelen van de gevolgen van het einde van de relatie tussen partijen.

3.16. De vrouw stelt dat in 2006 geen vaststelling van de objectieve behoefte van [roepnaam mj], noch van de draagkracht van de partijen, noch een redelijke draagkrachtverdeling tussen partijen, heeft plaatsgevonden.

Nu partijen het erover eens zijn dat de behoefte van [roepnaam mj] minimaal € 765,-- per maand bedraagt, gegeven het toenmalige gezinsinkomen, impliceert een bijdrage van de man van

€ 125,-- dat de overige kosten van [roepnaam mj] door de vrouw gedragen moeten worden, terwijl het inkomen van de man (thans maar ook in 2006) aanmerkelijk hoger is dan dat van de vrouw. Naar de mening van de vrouw levert dit een grove miskenning van de wettelijke maatstaven op. Gezien het verschil in draagkracht tussen partijen levert de regeling waarbij incidentele uitgaven bij helften tussen partijen moeten worden gedragen eveneens een grove miskenning van de wettelijke maatstaven op.

Daarbij is de genoemde regeling niet duidelijk volgens de vrouw. In de praktijk komt het er op neer dat de vrouw daardoor alle kosten van [roepnaam mj] voor haar rekening neemt en zij er vrijwel nooit in slaagt een extra bijdrage van de man te ontvangen. Integendeel, de man verrekent de kosten die hij naar eigen inzicht ten behoeve van [roepnaam mj] maakt met hetgeen dat hij aan de vrouw verschuldigd is.

3.17. Voorts stelt de vrouw dat sprake is van een wijziging van omstandigheden bestaande uit het feit dat het inkomen van de vrouw uit hoofde van een nabestaande pensioen van het ABP thans lager is dan voorheen.

4. De beoordeling

Grove miskenning van de wettelijke maatstaven

4.1. Uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat zij op 7 juli 2006 bij overeenkomst schriftelijke afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van [roepnaam mj] en de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam mj]. Door de vrouw wordt gesteld dat deze overeenkomst met betrekking tot de kinderalimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, althans dat de bijdrage van de man als gevolg van een wijziging van omstandigheden is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

4.2. Overwogen wordt dat er in de zin van artikel 1:401 lid 5 BW slechts sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven indien die maatstaven evident zijn miskend. Hiermee wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en de onderhoudsbijdrage die partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens zijn afgeweken van die wettelijke maatstaven.

4.3. Beide partijen zijn van mening dat gegeven het toenmalige netto gezinsinkomen de behoefte van [roepnaam mj] minimaal € 765,-- per maand bedraagt. Onbetwist is gebleven dat het inkomen van de man tijdens het huwelijk substantieel hoger was dan dat van de vrouw. Gezien de onderlinge inkomensverhouding tussen partijen, die sinds het uiteengaan van partijen nauwelijks is gewijzigd, wordt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage van

€ 125,-- per maand (waarbij incidentele uitgaven bij helften tussen partijen moeten worden gedragen) onevenredig laag geacht. Op grond van de door de man overgelegde draagkrachtberekeningen in deze procedure, voert de man aan dat, indien de door de man te betalen bijdrage zou worden gewijzigd, de kinderalimentatie op € 270,--, dient te worden vastgesteld. Dit zou een verdubbeling van de huidige kinderalimentatie betekenen. Voorshands is de rechtbank derhalve, mede gezien de prioriteit en de voorrang die aan kinderalimentatie dient te worden toegekend, van oordeel dat er sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Geconcludeerd wordt dat als gevolg van onjuist inzicht van partijen in de betekenis van de wettelijke maatstaven, een door de rechter vast te stellen onderhoudsbijdrage zich niet zou verhouden (duidelijke wanverhouding) tot de onderhoudsbijdrage die partijen zijn overeengekomen, zoals vastgelegd in de overeenkomst van juli 2006. De vrouw zal ontvangen worden in haar verzoek.

4.4. Nu vaststaat dat de regeling ten aanzien van de kosten van [roepnaam mj] van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, dient thans een kinderalimentatie te worden bepaald die gebaseerd is op de behoefte van [roepnaam mj] enerzijds en de draagkracht van ieder van partijen anderzijds.

Co-ouderschap

4.5. Door de vrouw is betwist dat er sprake is van een co-ouderschap. Gezien de geldende zorgregeling kan worden vastgesteld dat [roepnaam mj] 46% van de tijd bij de man verblijft. Hoewel de wet de term ‘co-ouderschap’ niet kent, is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige situatie een zodanig sterke gelijkenis vertoont met die van een ‘co-ouderschap’ dat moet worden uitgegaan van het bestaan van ‘co-ouderschap’, zoals die term in de Tremanormen wordt gehanteerd als criterium voor de vaststelling van de mate waarin een kind tot last van de onderhoudsplichtige ouder komt. De rechtbank zal hieronder bij de berekening van de behoefte van [roepnaam mj] en de draagkracht van partijen derhalve rekening houden met de omstandigheid dat sprake is van een ‘co-ouderschap’.

4.6. Door de man is verzocht om bij de berekeningsmethode van de bijdrage van partijen in de kosten van [roepnaam mj] de door hem onder 3.10. benoemde methode van het hof Amsterdam danwel de Methode Bol te hanteren. Hieromtrent wordt overwogen dat voor beide methoden samenwerking en overleg tussen partijen met betrekking tot de verdeling tot de kosten noodzakelijk is. Nu is gebleken dat de vrouw daar geen medewerking meer aan wenst te verlenen, zal de berekeningsmethode worden gevolgd zoals deze is opgenomen in de Tremanormen.

De behoefte van de minderjarige

4.7. Partijen hebben beiden te kennen gegeven dat moet uitgegaan van een netto gezinsinkomen van € 5000,--. Volgens de Tabel kosten kinderen bedraagt het eigen aandeel in de kosten kinderen bij voornoemd gezinsinkomen € 765,-- per maand, zoals ook door partijen is gesteld. Partijen zijn het eens over de behoefte van [roepnaam mj]. Nu er sprake is van co-ouderschap, wordt de behoefte van [roepnaam mj] in verband met extra (woon)lasten conform de Trema-normen met 16% verhoogd. Deze verhoging van 16% wordt berekend over de som van de kinderbijslag (€ 93,-- per maand) en het eigen aandeel van partijen in de kosten van [roepnaam mj] en bedraagt derhalve € 137,--. Gelet op het voorgaande wordt het totale eigen aandeel van partijen in de kosten van [roepnaam mj] -oftewel de behoefte van [roepnaam mj]- bepaald op € 902,--.

De draagkracht van partijen

4.8. Bij de berekening van de draagkracht van partijen hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat iedere partij de helft van de kosten van [roepnaam mj] zal dragen. Om te bepalen of bij hantering van vorenstaand uitgangspunt één der partijen behoefte heeft aan een bijdrage van de andere partij, zal voor beide partijen een draagkrachtberekening worden gemaakt.

Op onderstaande berekeningen zijn de in 2011 (tweede helft) geldende (fiscale) tarieven en heffingen toegepast en zullen de bedragen afgerond worden op hele euro’s.

De financiële omstandigheden van de man

4.9. Voor wat betreft de financiële omstandigheden van de man wordt verwezen naar de draagkrachtberekening, welke door hem is overgelegd en voor zover deze door de vrouw niet is weersproken. Blijkens die berekening bedraagt het bruto inkomen uit dienstverband van de man € 107.769,-- per jaar en bedraagt de jaarlijkse werkgeversbijdrage in de premie Zorgverzekering van de man € 2.591,--.

4.10. Voorts heeft de man een fiscale bijtelling voor het privé gebruik van de zakelijke auto van € 7.536,-- per jaar.

4.11. Het belastbare inkomen uit eigen woning bedraagt € 9.878,-- negatief, te weten het eigenwoningforfait van € 2.458,-- verminderd met de rente en kosten van hypothecaire schulden in verband met de eigen woning van € 12.336,--.

4.12. De rechtbank houdt tevens rekening met de navolgende fiscale aspecten:

- de inkomensheffing in box 1;

- de algemene heffingskorting;

- de arbeidskorting;

- de combinatiekorting.

De draagkrachtruimte van de man

4.13. Ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man worden de navolgende maandelijkse lasten op zijn besteedbaar inkomen in mindering gebracht:

- het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 924,--.;

- de woonlasten van € 1.169,--, bestaande uit de hypotheekrente (€ 1.028,--) en hypotheekaflossing (€ 256,--) en het forfait eigenaarslasten (€ 95,-) , op welke bedragen de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 210,-- in mindering strekt. Tijdens de mondelinge behandeling is door de man te kennen gegeven dat hij in de door hem overgelegde draagkrachtberekening abusievelijk een bedrag van € 69,-- voor de hypotheekaflossing heeft opgenomen. Nu dit niet wordt betwist door de vrouw, wordt een bedrag van € 256,-- in plaats van € 69,-- meegenomen;

- de totale premie Zorgkostenverzekeringswet (inclusief aanvullende verzekeringen) van

€ 126,--, te vermeerderen het verplicht eigen risico van € 14,-- en te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 45,--.

4.14. De rechtbank houdt geen rekening met de door de man opgevoerde omgangskosten, aangezien er sprake is van co-ouderschap en in de bepaling van de behoefte van de [roepnaam mj] de daarmee gemoeid zijnde extra kosten reeds zijn verdisconteerd.

De financiële omstandigheden van de vrouw

4.15. Verwezen wordt naar de draagkrachtberekening die door de vrouw is overgelegd.

Hierin is opgenomen dat de vrouw een bruto inkomen ontvangt ter hoogte van € 25.269,-- per jaar, bestaande uit arbeid van de vrouw die zij heeft verricht in dienst van [werkgevers], terwijl daarin tevens een inkomen uit een ABP pensioen is meegenomen.

4.16. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de vrouw per 1 augustus 2011 een nieuw dienstverband is aangegaan bij [nieuwe werkgever] en dat zij haar dienstverband bij [werkgevers] per die datum heeft beëindigd. Door de man is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de vrouw, vanwege haar nieuwe baan nu een hogere verdiencapaciteit heeft als waar in de door haar overgelegde draagkrachtberekening vanuit is gegaan. De man voert hiertoe aan dat [nieuwe werkgever] het bedrijf is van de partner van de vrouw en dat zij in haar nieuwe functie meer mogelijk heden heeft om door te groeien of om meer te werken. Daarbij heeft man gesteld dat de vrouw niet aan haar verplichting heeft voldaan om tot tien dagen voor de mondelinge behandeling de meest recente financiële gegevens te overleggen.

Door de vrouw is hierop te kennen gegeven dat zij per 1 augustus 2011 weliswaar een nieuw dienstverband is aangegaan bij [nieuwe werkgever] doch dat zij thans een vergelijkbaar inkomen ontvangt als dat waar zij in haar draagkrachtberekening vanuit is gegaan. Zij heeft voorts te kennen gegeven dat [nieuwe werkgever] een nieuw bedrijf is, dat zich nog in een opstart fase bevindt, waarbij het nog onzeker is hoe het bedrijf zich verder zal ontwikkelen. Het is voor de vrouw niet mogelijk om meer te werken dan zij thans doet.

Hieromtrent wordt overwogen dat uit de door de vrouw overgelegde salarisstrook van [nieuwe werkgever] van augustus 2011 is gebleken dat zij een brutosalaris ontvangt van

€ 1.707,-- per maand. Gezien de gemotiveerde betwisting door de vrouw is door de man onvoldoende onderbouwd waarom uitgegaan dient te worden van een hogere verdiencapaciteit van de vrouw. De rechtbank zal derhalve uitgaan van het inkomen van de vrouw, zoals dit is opgenomen in de door haar overgelegde draagkrachtberekening.

4.17. Voor het overige heeft de man de draagkrachtberekening van de vrouw onweersproken gelaten. Rekening wordt gehouden met een bijdrage werkgever inkomens-afhankelijke premie Zorgverzekeringswet van 7,75 %.

4.18. De vrouw heeft recht op een kindgebonden budget van € 1.242,-- per jaar.

4.19. De rechtbank houdt tevens rekening met de navolgende fiscale aspecten:

- de inkomensheffing in box 1;

- de algemene heffingskorting;

- de arbeidskorting;

- de alleenstaande ouderkorting;

- de aanvullende alleenstaande ouderkorting.

De draagkrachtruimte van de vrouw

4.20. Ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de vrouw worden de navolgende maandelijkse lasten op haar besteedbaar inkomen in mindering gebracht:

- het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 924,--;

- de woonlasten van € 20,--, bestaande uit de kale huur (€ 318,--), op welke bedrag een huurtoeslag van € 88,-- en de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van

€ 210,-- in mindering strekt;

- de ziektekosten van in totaal € 61,--, bestaande uit de premie Zorgkostenverzekeringswet

van € 157,--, te vermeerderen het verplicht eigen risico van € 14,--, en verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 45,-- en de zorgtoeslag van

€ 65,--.

Draagkrachtvergelijking

4.21. In geval van een co-ouderschap moet voor de draagkrachtvergelijking beide ouders als alleenstaande worden aangemerkt. Er dient volgens Trema gerekend te worden met het draagkrachtpercentage van 70 %.

4.22. Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank de totale draagkracht van de vrouw en de man op € 2766,-- (€ 536,-- aan de zijde van de vrouw en € 2.230,--, aan de zijde van de man, rekening houdende met het fiscaal voordeel voor de man wegens het betalen van een onderhoudsbijdrage van € 71,--). Er van uitgaande dat iedere partij een aandeel in de kosten van [roepnaam mj] zal dragen van 50%, dus € 451,--, dient de man voor € 276,21 per maand aan de vrouw bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam mj]. De rechtbank zal hierna dienovereenkomstig beslissen.

4.23. Op de verplichting tot betaling van kinderalimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.

Ingangsdatum

4.4. In geschil is de datum waarop de alimentatieverplichting van de man dient te worden gewijzigd. De vrouw verzoekt als ingangsdatum 1 januari 2011 te hanteren. De man betwist deze ingangsdatum en verzoekt van de datum van deze beschikking, danwel van het inleidend verzoekschrift, uit te gaan.

4.24. De rechtbank ziet geen aanleiding om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht per 1 januari 2011 te wijzigen. De rechtbank acht het in onderhavige zaak redelijk om de verplichting te wijzigen met ingang van 1 juni 2011, zijnde de eerste dag van de maand volgend op de datum van indiening van het verzoekschrift. Partijen hebben met ingang van die datum rekening kunnen houden met een eventuele wijziging in de door de man te betalen alimentatie.

Proceskosten

4.25. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren.

5. De beslissing

De rechtbank:

5.1. wijzigt de bij overeenkomst tussen partijen van 7 juli 2006 aan de man ten behoeve van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum mj] te [geboortedatumplaats] overeengekomen alimentatiebijdrage;

5.2. bepaalt de door de man aan de vrouw ten behoeve van de hiervoor genoemde minderjarige te betalen alimentatie met ingang van 1 juni 2011 op € 276,21 per maand;

5.3. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;

5.4. verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.5. wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M.J. Janssen, tevens kinderrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 21 maart 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature