Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank heeft de directeur van een bedrijf, dat zich onder meer toelegt op het inzamelen van afvalstoffen, veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. In het bedrijf zijn herhaaldelijk hoeveelheden grond ingezameld van meer dan 100 ton terwijl niet vooraf werd beschikt over een analyserapport. Aldus is – opzettelijk – in strijd met de milieuvergunning gehandeld. Verdachte heeft hieraan feitelijk leiding gegeven. De houding van verdachte ten aanzien van zijn verantwoordelijkheden in het kader van naleving van de Wet Milieubeheer baart de rechtbank zorgen.

Uitspraak



RECHTBANK DORDRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 11/992623-08

verkort vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 16 februari 2010

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren in [1957],

wonende te [adres en woonplaats].

De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 19 januari 2010.

De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de

vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.

1 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.

2 De voorvragen

De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.

De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

De officier van justitie is ontvankelijk.

Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3 Het onderzoek ter terechtzitting

3.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, bij het niet naar behoren verrichten van de taakstraf te vervangen door 30 dagen hechtenis.

3.2 De verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 een bewijsverweer gevoerd. De verdediging heeft tevens een strafmaatverweer gevoerd.

4 De bewijsbeslissing

4.1 De partiële vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, voor zover het betreft de partijen grond met als locatie van herkomst 'Grote Wade'. De rechtbank overweegt in dit kader het volgende.

De verdediging heeft betoogd dat de partijen grond afkomstig zijn van de afvalinrichting Grote Wade van het bedrijf [ontdoener]. [ontdoener] is een bedrijf waar [rechtspersoon] regelmatig kleine partijen afval inzamelt. De partijen grond die op diverse data in september 2007 door [rechtspersoon] werden ingezameld bij [ontdoener] waren telkens kleiner dan 100 ton zodat [rechtspersoon] voor deze partijen niet vooraf over een analyserapport hoefde te beschikken. [rechtspersoon] heeft derhalve niet voorschrift 2.1.13 van de aan haar verleende milieuvergunning overtreden. Derhalve kan het aan verdachte ten laste gelegde feit in zoverre niet bewezen worden verklaard.

De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat [rechtspersoon] bij het inzamelen van de grond afkomstig van de locatie Grote Wade in september 2007 gebruik heeft gemaakt van één afvalstroomnummer, zodat op grond daarvan sprake is van één partij groter dan 100 ton en [rechtspersoon] derhalve vóór acceptatie van de grond in het bezit had moeten zijn van een analyse van die grond.

De rechtbank stelt - onder meer op grond van de begeleidingsbrieven in het dossier - vast dat [rechtspersoon] op diverse data in september 2007 grond heeft ingezameld bij [ontdoener] te Nieuwegein vanaf de locatie 'Grote Wade'. De rechtbank stelt tevens vast dat deze vrachten telkens bestonden uit minder dan 100 ton grond en dat aan de ontdoener telkens hetzelfde afvalstroomnummer werd verstrekt.

Ingevolge artikel 9, derde lid van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen , vervalt een afvalstroomnummer indien gedurende drie jaar geen melding heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van dat nummer. Zulks impliceert dat een afvalstroomnummer geen uniek nummer is, doch dat dit, onder de juiste omstandigheden, meerdere malen kan worden gebruikt.

De rechtbank acht het op grond van het vorenstaande aannemelijk dat - zoals door de verdediging is betoogd - hetzelfde afvalstroomnummer meerdere malen kan worden gebruikt, mits de inzamelaar, ontdoener, locatie van herkomst en het type grond hetzelfde is.

Ondersteuning voor deze lezing wordt gevonden in de omstandigheid dat [rechtspersoon] in juli 2007 meerdere malen partijen grond vanaf de locatie 'Grote Wade' heeft ingezameld en daarbij telkens hetzelfde afvalstroomnummer heeft verstrekt als het afvalstroomnummer dat gebruikt is in september 2007.

De rechtbank acht op grond van het vorenstaande niet bewezen dat [rechtspersoon] in september 2007 partijen grond heeft ingezameld die groter waren dan 100 ton. De omstandigheid dat [rechtspersoon] vóór de acceptatie van de partijen grond niet steeds beschikte over een analyserapport leidt aldus niet tot de conclusie dat [rechtspersoon] heeft gehandeld in strijd met voorschrift 2.1.13 van de milieuvergunning. De rechtbank spreekt verdachte aldus vrij van het verwijt dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die gedraging.

4.2 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat

1.

[rechtspersoon] in de periode van 28 september 2007 tot en met 31 oktober 2007, te Lexmond (gemeente Zederik), ,

zich telkens opzettelijk,

heeft gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan de aan haar, [rechtspersoon], op 31 augustus 2004 (met kenmerk DGWM 2004/13640) door of namens de Provincie Zuid-Holland krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning, immers, heeft zij, [rechtspersoon], in strijd met voorschrift 2.1.13 van voornoemde vergunning partijen grond, elk groter dan 100 ton, te weten:

148.100 kg, in elk geval een hoeveelheid groter dan 100 ton, grond (met verontreiniging), met als locatie van herkomst '[afvallocatie 1]' (d.d. 28 september 2007)

en

209.580 kg, in elk geval een hoeveelheid groter dan 100 ton, grond (met verontreiniging), met als locatie van herkomst '[afvallocatie 2](Kruiswijk)' (d.d. 12 oktober 2007),

geaccepteerd, terwijl voor acceptatie daarvan niet steeds door middel van enig analyserapport was aangetoond dat de samenstelling van deze partijen voldeed aan de eisen van bijlage 2 van het Bouwstoffenbesluit en dat de emissiewaarden van deze partijen niet groter waren dan de waarden aangegeven in de bij voorschrift 2.1.13 behorende tabel (1),

aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

2.

[rechtspersoon] in de periode van 19 november 2007 tot en met 20 november 2007, te Lexmond (gemeente Zederik),

,

zich opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan de aan haar, [rechtspersoon], op 31 augustus 2004, door of namens de Provincie Zuid-Holland krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning (met kenmerk DGWM 2004/13640)

immers,

werd door haar, [rechtspersoon], in strijd met voorschrift 2.1.13 van voornoemde vergunning

2701,44 ton, grondmengvracht, te weten een partij grond enpuin enteerhoudend asfalt, afkomstig van een (sloop)locatie te Veenendaal, geaccepteerd, terwijl niet voor acceptatie was aangetoond dat de samenstelling van deze partij voldeed aan de eisen van bijlage 2 van het Bouwstoffenbesluit tot welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven .

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.3 De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.

Nadere bewijsoverweging

De verdediging heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1, voor zover het betreft de grond afkomstig van de locaties 'Schenkkade' en '[afvallocatie 1]', betoogd dat de partijen grond aanvankelijk aan verdachte telefonisch zijn aangeboden als partijen van minder dan 100 ton. De daadwerkelijke acceptatie heeft plaatsgevonden door medewerkers van [rechtspersoon] zodat het verdachte niet bekend was dat de partijen groter waren dan 100 ton en daarom niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan die acceptatie.

De rechtbank overweegt het volgende.

Verdachte is, middels tussenkomst van een drietal rechtspersonen, directeur van [rechtspersoon] en als zodanig eindverantwoordelijk voor alle aspecten binnen het bedrijf, ook de naleving van de milieuregelgeving. In die hoedanigheid was verdachte bevoegd en gehouden zijn medewerkers bekend te maken met de milieuregelgeving die de 'core-business' van het bedrijf betreffen, namelijk de acceptatie van grond. Een van de medewerkers van [rechtspersoon] heeft verklaard dat zij zich in haar functie als acceptant onder meer bezig hield met het bedienen van de weegbrug. Met betrekking tot de acceptatie van grond verklaart zij onder meer dat zij tot oktober/november 2007 niet wist wat daarover in de vergunning stond en dat haar nimmer is verteld dat er bij partijen groter dan 100 ton een analyserapport aanwezig dient te zijn (dossierpagina 1025). Nu verdachte, terwijl hij vanuit zijn functie verantwoordelijk was voor de naleving van de milieuregelgeving, heeft verzuimd, zijn medewerkers - meer specifiek de medewerker die belast was met het wegen en accepteren van grond -, afdoende te informeren, kan worden gesteld dat verdachte daarmee bewust het risico heeft aanvaard dat de rechtspersoon [rechtspersoon], in strijd met de geldende milieuregelgeving partijen grond zou accepteren. Aldus heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank feitelijk leiding gegeven aan de tenlastegelegde feiten onder 1. De rechtbank verwerpt het verweer.

Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het materiaal uit Veenendaal niet kan worden aangemerkt als grondmengvracht zodat op grond daarvan geen bewezenverklaring kan volgen.

De rechtbank overweegt het volgende.

Uit de stukken (onder meer de begeleidingsbrieven) volgt dat in de inrichting van [rechtspersoon] op 19 en 20 november 2007 2701,44 ton van een mengsel bestaande uit grond, stenen en teerhoudend asfalt is geaccepteerd, afkomstig van de sloop van het terrein van een waterzuivering. Verdachte heeft in zijn eerste contact met de toezichthouder ook bevestigd dat het om een grondmengvracht ging terwijl uit een analyse achteraf is gebleken dat het percentage grond in de aangevoerde vracht 57,8% bedroeg. Onder deze omstandigheden dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangenomen dat [rechtspersoon] een vracht heeft geaccepteerd die omschreven kan worden als grond of grondmengvracht in de zin van de aan [rechtspersoon] verleende milieuvergunning en meer in bijzonder voorschrift 2.1.13. van die vergunning. Dat de grondmengvracht afkomstig is van het terrein van een voormalige waterzuivering doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, omdat er geen aanwijzingen zijn dat een dergelijke locatie niet binnen de gegeven definitie van de vergunning zou vallen. De rechtbank verwerpt het verweer.

De verdediging heeft tevens betoogd dat de analyserapporten niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt nu hierbij niet volgens enig protocol zou zijn getest en slechts de zeefresten in de analyse zijn meegenomen. De rechtbank verwerpt het verweer omdat dit niet kan leiden tot de daarmee beoogde doel, namelijk de vrijspraak van verdachte. Immers, zelfs indien het vooraf ter beschikking van verdachte gestelde analyserapport niet voor het bewijs zou mogen worden gebezigd, doet dit niet af aan de ingevolge voorschrift 2.1.13 van de milieuvergunning op verdachte rustende verplichting om vóór acceptatie van de partij (2701,44 ton) aan te tonen dat de samenstelling voldeed aan artikel 2 van het Bouwstoffenbesluit en /of dat de emissiewaarden van die partij niet groter waren dan de waarden aangegeven in de bij voorschrift 2.1.13 behorende tabel. De verdediging heeft geen feiten gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat verdachte aan die verplichting heeft voldaan. De rechtbank verwerpt het verweer.

5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Het bewezenverklaarde levert op:

FEIT 1:

OVERTREDING VAN HET VOORSCHRIFT, GESTELD BIJ ARTIKEL 18.18 VAN DE WET MILIEUBEHEER , OPZETTELIJK BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON, MEERMALEN GEPLEEGD, TERWIJL HIJ FEITELIJK LEIDING HEEFT GEGEVEN AAN DE VERBODEN GEDRAGING

FEIT 2:

OVERTREDING VAN HET VOORSCHRIFT, GESTELD BIJ ARTIKEL 18.18 VAN DE WET MILIEUBEHEER , OPZETTELIJK BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON, TERWIJL HIJ OPDRACHT HEEFT GEGEVEN TOT DE VERBODEN GEDRAGING

6 De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid

7.1 Strafmotivering

De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte is directeur van het bedrijf [rechtspersoon] In die hoedanigheid heeft hij leiding gegeven aan het meermalen, in strijd met de aan [rechtspersoon] verleende vergunning, accepteren van partijen grond waarvan vooraf niet vaststond dat deze niet zodanig waren verontreinigd dat [rechtspersoon] ze mocht inzamelen en verwerken. De rechtbank is van oordeel dat dit ernstige feiten zijn.

De rechtbank gaat in dit kader voorbij aan de stelling van de raadsman dat in strafverlagende zin moet worden meegewogen dat verdachte geen materieel milieubelang heeft geschonden. Door partijen grond te accepteren waarvan vooraf niet bekend was of- en in welke mate deze verontreinigd waren, heeft verdachte het milieu blootgesteld aan een potentieel risico op schade. Dat de kans dat dit risico zich zou verwezenlijken niet ondenkbeeldig is blijkt wel uit het feit dat één van de geaccepteerde partijen grond, in ieder geval achteraf, een hogere concentratie verboden stoffen bleek te bevatten dan op grond van de vergunning was toegestaan.

De rechtbank acht de houding van verdachte, ter terechtzitting alsmede zoals deze blijkt uit het dossier, ten opzichte van de bewezenverklaarde feiten en de verantwoordelijkheden zoals die volgen uit de aan [rechtspersoon] verleende milieuvergunning, zorgelijk. Verdachte lijkt vooral zijn eigen gevoel en zelfverklaarde expertise als leidraad te hanteren, zonder acht te slaan op de vooromschreven eisen zoals die voortvloeien uit de verleende vergunning en overige milieuwetgeving. Met name de opmerking van verdachte in zijn tweede verhoor dat hij, als hij vooraf geweten had wat hij nu weet, niets op een andere manier gedaan zou hebben, acht de rechtbank in dat licht bezien verwerpelijk.

De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Nu de rechtbank verdachte partieel heeft vrijgesproken, zal zij een lagere werkstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 1 maand teneinde de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.

De verdediging heeft de rechtbank verzocht de op te leggen straf te matigen en heeft daarbij een beroep gedaan op een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM .

De rechtbank stelt vast dat verdachte op 7 februari 2008 en 21 februari 2008 is verhoord in het kader van de ten laste gelegde feiten. Het proces-verbaal is op 16 mei 2008 gesloten. De inleidende dagvaarding in onderhavige zaak is eind maart 2009 uitgebracht en de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op respectievelijk 19 januari 2010 en 2 februari 2010. De rechtbank is van oordeel dat deze periode weliswaar onwenselijk lang is geweest, maar niet dermate lang dat het recht van verdachte op een berechting binnen een redelijke termijn is geschonden. De rechtbank verwerpt het verweer te dien aanzien.

8 De toepasselijke wettelijke voorschriften

De opgelegde straffen berusten op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18.18 Wet Milieubeheer en de artikelen 1a, onder 1 º, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;

- verklaart de verdachte strafbaar;

- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 50 uren;

- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:

* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

Dit vonnis is gewezen door

mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,

mr. E.H. van der Steeg en mr. J.J. Klomp, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 februari 2010.

Mr. E.H. van der Steeg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

BIJLAGE I: De tenlastelegging

1.

[rechtspersoon] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 juli 2007 tot en met 31 oktober 2007, te Lexmond (gemeente Zederik), althans in Nederland, zich (telkens) al dan niet opzettelijk,

heeft gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan de aan haar, [rechtspersoon], op 31 augustus 2004 (met kenmerk DGWM 2004/13640) door of namens de Provincie Zuid-Holland krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning,

immers, heeft zij, [rechtspersoon], in strijd met voorschrift 2.1.13 van voornoemde vergunning een of meer partijen grond, elk groter dan 100 ton, te weten:

204.100 kg, in elk geval een hoeveelheid groter dan 100 ton, grond, met als locatie van herkomst 'Grote Wade' (d.d. 6, 7, 11 en 13 september 2007),

en/of

116.040 kg, in elk geval een hoeveelheid groter dan 100 ton, grond, met als locatie van herkomst 'Grote Wade' (d.d. 19, 24 en 25 september 2007),

en/of

148.100 kg, in elk geval een hoeveelheid groter dan 100 ton, grond (met verontreiniging), met als locatie van herkomst '[afvallocatie 1]' (d.d. 28 september 2007) en /of

en/of

209.580 kg, in elk geval een hoeveelheid groter dan 100 ton, grond (met verontreiniging), met als locatie van herkomst '[afvallocatie 2](Kruiswijk)' (d.d. 12 oktober 2007),

geaccepteerd, terwijl voor acceptatie daarvan niet (steeds) door middel van enig analyserapport was aangetoond dat de samenstelling van deze partij(en) voldeed aan de eisen van bijlage 2 van het Bouwstoffenbesluit en/of dat de emissiewaarden van deze partij(en) niet groter waren dan de waarden aangegeven in de bij voorschrift 2.1.13 behorende tabel (1),

tot welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;

art 1a Wet op de economische delicten

art 51 Wetboek van Strafrecht

2.

[rechtspersoon] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 november 2007 tot en met 20 november 2007, te Lexmond (gemeente Zederik), althans in Nederland,

zich (telkens) al dan niet opzettelijk,

heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan de aan haar, [rechtspersoon], op 31 augustus 2004, door of namens de Provincie Zuid-Holland krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning (met kenmerk DGWM 2004/13640)

immers,

werd door haar, [rechtspersoon], in strijd met voorschrift 2.1.13 van voornoemde vergunning

2701,44 ton, althans een hoeveelheid, grondmengvracht, te weten een partij grond/zand en/of puin en/of teerhoudend asfalt, afkomstig van een (sloop)locatie te Veenendaal, geaccepteerd, terwijl niet voor acceptatie was aangetoond dat de samenstelling van deze partij voldeed aan de eisen van bijlage 2 van het Bouwstoffenbesluit, immers, bedroeg het gehalte:

- 'minerale olie (GC) totaal' 1100 mg/kg droge stof (in zeefrest), in elk geval meer dan 500 mg/kg droge stof

en/of

- 'PAK totaal VROM (10)' 100 mg/kg droge stof ( in zeefrest), in elk geval meer dan 40 mg/kg droge stof,

althans, werd door haar, [rechtspersoon], in strijd met voorschrift 2.1.7 van voornoemde vergunning

2701,44 ton, althans een hoeveelheid, verontreinigd bouw- en sloopafval, te weten een partij grond/zand en/of puin en/of teerhoudend asfalt, afkomstig van een (sloop)locatie te Veenendaal, geaccepteerd, terwijl dit afval (zwaar) was verontreinigd met minerale olie en/of PAK's,

tot welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;

art 1a Wet op de economische delicten

art 51 Wetboek van Strafrecht

Parketnummer: 11/992623-08

Vonnis d.d. 16 februari 2010


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature