Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Vernietiging overeenkomsten van geldlening op grond van bedrag. Gedaagde heeft voorgewend dat zij en haar zoon aan een ernstige, levensbedreigende ziekte leden en dat de dure medische behandeling in de VS niet vergoed werden. Eisers hebben daarvoor geld ter beschikking gesteld. Het verhaal van gedaagde is verzonnen, het geld is besteed aan auto's, vakanties en casinobezoek.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DORDRECHT

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 75935 / HA ZA 08-2368

Vonnis van 17 december 2008

in de zaak van

1. [eiser 1],

wonende te Numansdorp,

2. [eiser 2],

wonende te Mijnsheerenland,

3. [eiser 3],

wonende te Mijnsheerenland,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser 4] B.V.,

gevestigd te Mijnsheerenland,

eisers,

advocaat mr. M.A. Bos, te Dordrecht

tegen

[gedaagde],

wonende te 's-Gravendeel,

gedaagde,

advocaat mr. G.J. Hubers, te Dordrecht

Partijen zullen hierna [eisers] (eisers gezamenlijk, in meervoud), de drie broers (eisers sub 1, 2 en 3 gezamenlijk, in meervoud), [eiser 1] (eiser sub 1), [eiser 2] (eiser sub 2), [eiser 3] (eiser sub 3), [eiser 4] (eiser sub 4) en [gedaagde] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 17 september 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast, en de daarin genoemde stukken

- het proces-verbaal van comparitie van 30 oktober 2008 en de daarin genoemde stukken.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.

1.3. [gedaagde] is de pleegdochter van [pleegouders gedaagde] (hierna: de pleegouders).

2.2. [gedaagde] heeft een 3-jarige zoon (hierna: de zoon). De levenspartner van [gedaagde] is [partner gedaagde] (hierna: [partner gedaagde])

2.3. [bestuurder eiser 4] (hierna: [bestuurder eiser 4]) is bestuurder van [eiser 4].

2.4. De drie broers, [bestuurder eiser 4], [gedaagde] en de pleegouders behoren allen tot de (hechte) hervormde gemeente in Mijnsheerenland.

2.5. Omstreeks oktober 2006 heeft [gedaagde] aan (in elk geval) de pleegouders meegedeeld dat zij een zeer ernstige en levensbedreigende ziekte - een vorm van kanker - had. De ziekte was volgens haar mededeling zo ernstig dat zij op zeer korte termijn diende te worden geopereerd. Zij gaf aan dat specialisten in Nederland en in België hadden gezegd niets meer voor haar te kunnen doen maar dat een specialist in de Verenigde Staten haar wel zou kunnen opereren/behandelen. Dit zou zeer kostbaar zijn.

2.6. [gedaagde] heeft aan (in elk geval) de pleegouders meegedeeld dat haar zorgverzekeraar de behandelingen niet wilde vergoeden. Zij zou om die reden een rechtszaak tegen de verzekeraar zijn gestart. Voorts zou de belastingdienst beslag hebben gelegd op haar gelden. Ook hierover zou [gedaagde] een rechtszaak zijn gestart. [gedaagde] kon derhalve volgens haar mededelingen niet over gelden beschikken om de genoemde behandeling te betalen.

2.7. De pleegouders zijn namens en ten behoeve van [gedaagde] (onder meer via de hervormde gemeente) een inzamelingsactie begonnen. Omdat deze actie niet voldoende geld opleverde voor de beoogde behandeling hebben de drie broers op 14 december 2006 een bedrag van € 45.000,--, afkomstig van hun gezamenlijke bankrekening, als renteloze lening ter beschikking gesteld voor de behandeling. Hiervan is op 13 maart 2007 een bedrag van

€ 35.000,-- aan de drie broers terugbetaald.

2.8. Via de pleegouders zijn [eisers] in het bezit gekomen van de volgende aan [gedaagde] gerichte brieven:

- Een brief van 13 januari 2007 op briefpapier van Cancer Treatment Centers of America, waarin wordt meegedeeld dat genoemde instelling een bedrag van totaal

€ 125.000,-- heeft ontvangen voor medische laser behandeling en medische verzekering van [gedaagde] en de zoon;

- Een brief van 18 februari 2007 op briefpapier van de zorgverzekeraar, waarin wordt meegedeeld dat de aanvraag voor medische ziektekostenvergoeding in het buitenland wordt afgewezen.

2.9. Omstreeks oktober 2007 heeft [gedaagde] aan (in elk geval) de pleegouders meegedeeld dat ook de zoon was getroffen door dezelfde levensbedreigende ziekte en dat ook hij op korte termijn door de specialist uit de Verenigde Staten diende te worden geopereerd om niet te sterven. Daarbij heeft [gedaagde] meegedeeld dat bovengenoemde rechtszaken nog steeds liepen. Verder heeft zij meegedeeld dat zij een erfenis zou ontvangen van haar biologische grootvader en van een grootvader van een oud-kamergenoot.

2.10. Op grond van deze mededelingen hebben [eisers] leningen verstrekt ten behoeve van [gedaagde]. [eiser 4] heeft op 5 oktober 2007 een bedrag van € 50.000,-- ten behoeve van [gedaagde] naar de rekening van de pleegouders overgemaakt. De drie broers hebben achtereenvolgens op 17 oktober 2007 en op 9 november 2007 respectievelijk een bedrag van € 50.000 en een bedrag van € 10.000,-- van hun gezamenlijke bankrekening ten behoeve van [gedaagde] naar de rekening van de pleegouders overgeboekt. De pleegouders hebben vervolgens de hiervoor genoemde bedragen op de rekening van [gedaagde] gestort.

2.11. [gedaagde] heeft aan (in elk geval) de pleegouders meegedeeld dat zij de door [eisers] verstrekte gelden zo spoedig mogelijk zou terugbetalen, zodra zij kon beschikken over de genoemde erfenissen.

2.12. [gedaagde] heeft aan [eisers] meegedeeld dat zij doende was de gelden terug te betalen aan [eisers] Ter bevestiging hiervan heeft [gedaagde] aan [eisers] brieven van haar bank overgelegd, waarin aan [gedaagde] wordt bevestigd dat zij de bank opdrachten tot overboeking van gelden ten gunste van [eisers] heeft gegeven.

2.13. [gedaagde] heeft aan [eisers] tevens een aan [gedaagde] gerichte brief van 2 april 2008 van haar bank overgelegd, waarin wordt meegedeeld dat een bedrag van € 5.500.000,-- zal worden bijgeschreven op de rekening van [gedaagde].

2.14. Nadat [eisers] in april 2008 hebben achterhaald dat de inhoud van voornoemde brieven van de bank van [gedaagde] niet juist was, hebben zij ontdekt dat de hierboven genoemde mededelingen van [gedaagde] over haar ziekte, de ziekte van de zoon, de rechtszaken tegen de zorgverzekeraar en de belastingdienst en de te verwachten erfenissen niet op waarheid berusten maar door [gedaagde] zijn verzonnen.

2.15. Op de tijdstippen waarop [eisers] gelden ter beschikking hebben gesteld voor behandeling van [gedaagde] en de zoon, was bij de pleegouders niet bekend dat de hierboven genoemde mededelingen van [gedaagde] niet op waarheid berustten.

2.16. De door [eisers] ter beschikking gestelde bedragen zijn door [gedaagde] gebruikt voor onder meer de aanschaf van luxe auto’s, vakanties en frequent casinobezoek van [gedaagde] en [partner gedaagde].

2. De vordering

2.1. [eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair/subsidiair

I. De overeenkomsten van geldlening die tussen [eisers] en [gedaagde] zijn gesloten als gevolg van bedrog, althans subsidiair als gevolg van dwaling, vernietigt, althans nietig verklaart alsmede [gedaagde] veroordeelt de betalingen die [eisers] hebben verricht per direct ongedaan te maken en derhalve [gedaagde] met onmiddellijke ingang veroordeelt:

- aan [eiser 1] een bedrag van € 23.333,33,

- aan [eiser 2] een bedrag van € 23.333,33,

- aan [eiser 3] een bedrag van € 23.333,33, en

- aan [eiser 4] een bedrag van € 50.000,--

(terug) te betalen.

II. [gedaagde] veroordeelt tot schadevergoeding, zijnde de volledige en daadwerkelijk gemaakte kosten van het geding (beslagkosten en procureursalaris daaronder begrepen), de gederfde rente gelijk te stellen aan de wettelijke rente, te berekenen over de geleende geldbedragen vanaf de dag waarop de rechtshandelingen (de geldleningen aan [gedaagde]) zijn verricht, zulks op grond van de door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad, althans een zodanige schadevergoeding die de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, subsidiair bij afwijzing van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, procureursalaris en de beslagkosten daaronder begrepen.

Meer subsidiair

I. [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking veroordeelt tot directe betaling van een schadevergoeding gelijk aan de verstrekte geldbedragen en derhalve met onmiddellijke ingang [gedaagde] veroordeelt:

- aan [eiser 1] een bedrag van € 23.333,33,

- aan [eiser 2] een bedrag van € 23.333,33,

- aan [eiser 3] een bedrag van € 23.333,33, en

- aan [eiser 4] een bedrag van € 50.000,--

(terug) te betalen,

alsmede [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:

II. wettelijke vertragingsrente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf de dag dat [gedaagde] in verzuim verkeert, zijnde de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening:

€ p.m.

III. buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 BW :

€ 2.842,--

IV. de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening:

€ p.m.

met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, procureursalaris en de beslagkosten daaronder begrepen.

Meest subsidiair

I. [gedaagde] veroordeelt tot onmiddellijke nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen haar en [eisers] gesloten overeenkomsten van geldlening en derhalve met onmiddellijke ingang [gedaagde] veroordeelt:

- aan [eiser 1] een bedrag van € 23.333,33,

- aan [eiser 2] een bedrag van € 23.333,33,

- aan [eiser 3] een bedrag van € 23.333,33, en

- aan [eiser 4] een bedrag van € 50.000,--

(terug) te betalen,

alsmede [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:

II. wettelijke vertragingsrente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf de dag dat [gedaagde] in verzuim verkeert, zijnde de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening:

€ p.m.

III. buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 BW :

€ 2.842,--

IV. de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening:

€ p.m.,

met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, procureursalaris en de beslagkosten daaronder begrepen.

[eisers] stellen daartoe onder meer het volgende.

3.2. [gedaagde] heeft door middel van leugens over een ernstige ziekte (kanker) van haar en de zoon en aan de hand van vervalste documenten diverse geldleningen van [eisers] ontvangen. Derhalve hebben [eisers] op grond van bedrog de leningen aan [gedaagde] verstrekt.

3.3. Gelet op het voorgaande dienen de overeenkomsten van geldlening nietig te worden verklaard, hetgeen betekent dat de bedragen onverschuldigd aan [gedaagde] zijn betaald en dat deze leningen ongedaan dienen te worden gemaakt door [gedaagde].

3.4. Subsidiair beroepen [eisers] zich er op dat zij op grond van de onjuiste mededelingen van [gedaagde] gedwaald hebben en dat de overeenkomsten van geldlening bij een juiste voorstelling van zaken niet zouden zijn gesloten.

3.5. Door [eisers] willens en wetens te bedriegen, althans te laten dwalen heeft [gedaagde] ook toerekenbaar onrechtmatig gehandeld jegens [eisers] Indien [eisers] vooraf zouden hebben geweten dat de gelden voor geheel andere doeleinden zouden worden gebruikt, zouden zij de leningen niet aan [gedaagde] hebben verstrekt. Aldus hebben [eisers] schade geleden die onder meer bestaat uit de kosten van diverse acties (waaronder het leggen van conservatoir beslag en het voeren van een gerechtelijke procedure) die [eisers] hebben moeten ondernemen om hun gelden terug te krijgen. Verder bestaat deze schade daaruit dat [eisers] geen rente hebben ontvangen over de aan [gedaagde] uitgeleende bedragen.

3.6. Meer subsidiair beroepen [eisers] zich op ongerechtvaardigde verrijking, nu [gedaagde] door de aan haar verstrekte geldbedragen zonder redelijke grond in een verbeterde vermogenpositie is gekomen.

3.7 Meest subsidiair stellen [eisers] dat [gedaagde] toerekenbaar tekortschiet in haar verplichting tot terugbetaling uit hoofde van de geldleningsovereenkomsten.

3. Het verweer

3.1. De conclusie van [gedaagde] strekt tot referte aan het oordeel van de rechtbank over de juridische merites van de zaak.

4.2. Voorts voert [gedaagde] onder meer nog het volgende aan.

4.3. [gedaagde] heeft de onjuiste mededelingen over een ernstige, levensbedreigende ziekte van haar en de zoon en over de gepretendeerde erfenissen niet aan [eisers] maar aan de pleegouders gedaan.

4.4. [gedaagde] beroept zich op een geestelijke stoornis zoals bedoeld in artikel 3:34 BW .

4.5. Het onder invloed handelen van een geestelijke stoornis hoeft geen beletsel te zijn om de handeling als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen, mits aan alle overige vereisten is voldaan, maar dit kan wel gevolgen hebben voor de mogelijkheid ex artikel 6:109 BW tot matiging van de op te leggen schadevergoeding.

4. De beoordeling

Referte

5.1. De conclusie van [gedaagde] luidt weliswaar dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank over de juridische merites van de zaak maar bovengenoemde stellingen van [gedaagde] worden als verweer gekwalificeerd en zullen dan ook als zodanig worden behandeld.

Overeenkomsten van geldlening

5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de door [eisers] uitgeleende gelden:

(i) bestemd waren voor [gedaagde], (ii) door de pleegouders na ontvangst op hun bankrekening direct zijn doorbetaald aan [gedaagde] en (iii) terugbetaald dienen te worden door [gedaagde]. Door [gedaagde] is ter comparitie van partijen bovendien naar voren gebracht dat weliswaar de meeste contacten met [eisers] zijn verlopen via de pleegouders maar dat geen beroep wordt gedaan op onbevoegde vertegenwoordiging door de pleegouders. Aldus heeft [gedaagde] zich laten vertegenwoordigen door de pleegouders en zijn er (door hun tussenkomst) overeenkomsten van geldlening totstandgekomen:

- tussen de drie broers en [gedaagde], waarbij het ervoor wordt gehouden dat deze overeenkomsten zijn gesloten op respectievelijk 14 december 2006, 17 oktober 2007 en 9 november 2007; en

- tussen [eiser 4] en [gedaagde], waarbij het ervoor wordt gehouden dat deze overeenkomst is gesloten op 5 oktober 2007.

Bedrog

5.3. Beoordeeld dient te worden of [gedaagde] [eisers] tot het verrichten van genoemde overeenkomsten van geldlening heeft bewogen door enige opzettelijke daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat zij verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Gelet op de stellingen van partijen, waaronder de hierboven onder 5.2. aangehaalde stelling van [gedaagde] ter comparitie dat de meeste (cursivering rechtbank) contacten verliepen via de pleegouders, wordt het ervoor gehouden dat er in elk geval enkele contacten tussen [eisers] en [gedaagde] zijn geweest over de gefingeerde ziekten. Wat hier verder van zij, ook op dit punt geldt dat voor zover de contacten via de pleegouders verliepen, [gedaagde] zich door hen heeft laten vertegenwoordigen en dat haar opzettelijk gedane onjuiste mededelingen over de levensbedreigende ziekte van haarzelf en de zoon en de als kunstgrepen aan te merken valse brieven over de ziektekostenverzekering en het Amerikaanse kankerinstituut erop gericht waren om [eisers] te bewegen tot het verstrekken van de geldleningen. Derhalve wordt geoordeeld dat de overeenkomsten van geldlening tot stand zijn gekomen door bedrog van [gedaagde], hetgeen leidt tot vernietiging van de overeenkomsten (hierna verder aan de orde onder 5.5. en 5.6.).

Beroep op geestelijke stoornis

5.4. Een geslaagd beroep van [gedaagde] op een geestelijke stoornis zoals bedoeld in artikel 3:34 BW , zou eveneens leiden tot vernietiging van bovengenoemde overeenkomsten van geldlening, zodat [gedaagde] door dit beroep niet gebaat wordt. Daarbij komt nog dat [gedaagde] deze door [eisers] betwiste stelling over een geestelijke stoornis onvoldoende heeft onderbouwd, zoals zij ter comparitie van partijen ook heeft erkend,.

Vernietiging

5.5. Gelet op al het bovenstaande, zal op grond van het door [gedaagde] gepleegde bedrog de vordering tot vernietiging van bovengenoemde overeenkomsten van geldlening worden toegewezen.

5.6. De vernietiging van de overeenkomsten van geldlening werkt terug tot op de datum dat deze gesloten zijn. Aldus zijn de door [eisers] aan [gedaagde] uitgeleende bedragen - in totaal € 105.000,-- door de drie broers en € 50.000,-- door [eiser 4] - onverschuldigd betaald, waarbij inmiddels € 35.000,-- van de zijde van [gedaagde] is terugbetaald aan de drie broers. De vorderingen van [eisers] om [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van in totaal € 70.000,-- (€ 105.000,-- verminderd met

€ 35.000,--) in gelijke delen aan de drie broers en tot terugbetaling van € 50.000,-- aan [eiser 4] zullen gelet op het voorgaande worden toegewezen.

Onrechtmatige daad

5.7. Door [eisers] door middel van bedrog te bewegen gelden aan haar uit te lenen, heeft [gedaagde] tevens toerekenbaar onrechtmatig jegens hen gehandeld. Dat er sprake is van een toerekenbare onrechtmatige daad wordt ook niet door [gedaagde] betwist. Derhalve is [gedaagde] verplicht de schade te vergoeden die [eisers] als gevolg van deze onrechtmatige daad hebben geleden.

5.8. In dit kader vorderen [eisers] vergoeding van rente ter hoogte van het percentage van de wettelijke rente over de uitgeleende bedragen vanaf de data dat deze zijn verstrekt. Zij stellen daartoe dat zij wel rente zouden hebben ontvangen over de ten onrechte uitgeleende bedragen, indien zij deze bedragen onder zich hadden gehouden. Nu [gedaagde] noch de gestelde rentederving, noch de hoogte van het percentage heeft betwist, zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, waarbij ten aanzien van de drie broers het volgende geldt. De wettelijke rente over de door de drie broers uitgeleende bedragen dient berekend te worden over de volgende bedragen: vanaf 14 december 2006 tot 13 maart 2007 over een bedrag van € 45.000,--, vanaf 13 maart 2007 tot 17 oktober 2007 over een bedrag van € 10.000,-- (€ 45.000,--, verminderd met de terugbetaling van € 35.000,--), vanaf 17 oktober tot 9 november 2007 over een bedrag van € 60.000,-- en vanaf 9 november 2007 tot aan de dag der voldoening over een bedrag van € 70.000,--.

5.9. Het naast de rente door [eisers] als schadevergoeding gevorderde bedrag van

€ 6.300,-- heeft betrekking op deurwaarderskosten, advocaatkosten en procureursalaris. [eisers] hebben dit bedrag niet met stukken onderbouwd en hebben niet aangevoerd dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten worden aangemerkt als verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv. bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering tot vergoeding van het bedrag van € 6.300,-- zal dan ook worden afgewezen.

Beroep op matiging

5.10. Voor zover het beroep van [gedaagde] op matiging (conform de toelichting ter comparitie van partijen) gericht was op het oordeel dat er geen sprake zou zijn van overeenkomsten, faalt dit alleen al gelet op rechtsoverweging 5.2.

5.11. Voor zover het beroep op matiging zo gelezen dient te worden dat het daarnaast betrekking heeft op de als schadevergoeding toewijsbare rente, kan het evenmin slagen, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5.4. ten aanzien van de gestelde geestelijke stoornis is geoordeeld.

Proceskosten

5.12. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten.

5. De beslissing

De rechtbank

vernietigt de overeenkomsten van geldlening tussen [gedaagde] en de drie broers, van respectievelijk 14 december 2006, 17 oktober 2007 en 9 november 2007, waarbij bedragen van respectievelijk € 45.000,--, € 50.000,-- en € 10.000,-- aan [gedaagde] zijn uitgeleend;

vernietigt de overeenkomst van geldlening tussen [eiser 4] en [gedaagde], van 5 oktober 2007, waarbij een bedrag van € 50.000,-- aan [gedaagde] is uitgeleend;

veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting te betalen aan [eiser 1] een bedrag van

€ 23.333,33;

veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting te betalen aan [eiser 2] een bedrag van

€ 23.333,33;

veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting te betalen aan [eiser 3] een bedrag van

€ 23.333,33;

veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting te betalen aan de drie broers de wettelijke rente over de door hen uitgeleende bedragen, met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 5.8.;

veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting te betalen aan [eiser 4] een bedrag van

€ 50.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 5 oktober 2007 tot de dag der voldoening;

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] bepaald op € 5.684,-- aan salaris van de procureur (4 punten, tarief V) en € 3.679,65 aan verschotten, waarvan € 882,21 aan beslagkosten en € 2.705,-- aan griffierecht;

wijst het meer of anders gevorderde af;

verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2008.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature