Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank heeft een 48-jarige vrouw veroordeelt tot een werkstraf van 200 uren terzake medeplegen van bedrieglijke bankbreuk en het meermalen medeplegen van opzettelijk gebruik maken van valse geschriften. Door gebruik te maken van een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie heeft verdachte een hypothecaire lening verkregen. Nietigheid dagvaarding

Uitspraak



RECHTBANK DORDRECHT

MEERVOUDIGE STRAFKAMER

Parketnummer: 11/992000-07

Zittingsdatum : 10 juni 2008

Uitspraak : 24 juni 2008

VERKORT STRAFVONNIS

De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren in 1959,

[adres en woonplaats].

De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.

1. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

1. zij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van september 2004 tot en met november 2004 te Gorinchem, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,

(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie,

- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -

als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,

bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) deze werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie hebben/heeft overgelegd/gezonden en/of doen overleggen/zenden aan (een medewerker/ster van) de Rabobank (Gorinchem) (thans RabobankAlblasser-waard Noord en Oost) ter verkrijging van een hypotheek (op het pand

gelegen op het adres Achter Zuiderlingedijk 93, 4211 BB Spijk,)

en bestaande die valsheid of vervalsing (zakelijk weergegeven) hierin dat

- in die werkgeversverklaring van [bedrijf 1] staat vermeld

dat verdachte [verdachte] sinds 1 juli 2004 in dienst is bij [bedrijf 1] als salesmanager en/of

dat [verdachte] een brutojaarsalaris van 45.000,- euro en/of een vakantietoeslag van 3.600 euro ontvangt, en/of

- in die salarisspecificatie van [bedrijf 1] staat vermeld

dat verdachte [verdachte] in de maand oktober 2004 een netto loon van 2.376,13 euro heeft ontvangen van [bedrijf 1] en/of dat het bedrag van 2.376,13 euro is betaald op [rekeningnummer];

art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht

2.

zij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van juli 2003 tot en met oktober 2004

te Gorinchem en/of te Deil, gemeente Geldermalsen en/of te Lingewaal, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,

terwijl verdachte bij vonnis van de (Arrondissements)rechtbank te Dordrecht van 25 augustus 2004, in staat van faillissement is verklaard,

ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s),

a. enig goed aan de boedel heeft onttrokken en/of

b. niet voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoel d;

hebbende zij, verdachte en/of haar mededader(s)

ad a)

een (of meer) goed(eren) behorende tot de inventaris van [bedrijf 2] i.o. en/of [bedrijf 3] i.o. aan de boedel onttrokken

en/of doen onttrekken door deze goederen over te brengen naar [bedrijf 4] althans door deze goederen buiten het bereik en beheer van de curator te (doen) stellen en/of

ad b)

aan de curator geen jaarstukken/jaarcijfers en/of winst- en verliesrekening en/of kasboek en/of grootboek en/of debiteurenlijsten en crediteurenlijsten, althans geen volledige administratie overgelegd en/of doen overleggen van

[bedrijf 3] i.o. en/of [bedrijf 2] i.o..

2. De voorvragen

2.1 De geldigheid van de dagvaarding

De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat de dagvaarding met betrekking tot het onttrekken van goederen aan de boedel (feit 2 ad a) nietig is omdat het enkele ge-bruik van de aanduiding “boedel” te ruim is omschreven en daarmee onvoldoende feite-lijk is.

De rechtbank overweegt – anders dan de officier van justitie - dat het in de tenlasteleg-ging opgenomen begrip ‘boedel’, gelezen in samenhang met het dossier, voldoende ge-specificeerd is omschreven. Dit blijkt tevens uit de verklaring van verdachte ter terechtzit-ting, waarin zij aangeeft welke goederen er onder meer in de betreffende boedel aanwezig waren toen zij die van de curator van medeverdachte overnam. Uit het voorgaande blijkt dat het verdachte voldoende duidelijk is geweest wat de beschuldiging is en derhalve kan verdachte zich daartegen verdedigen.

2.2 De bevoegdheid van de rechtbank

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde ken-nis te nemen.

2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

2.4 De schorsing van de vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

3. Het onderzoek ter terechtzitting

3.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat ver-dachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van tweehonderd uren, subsidiair honderd da-gen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van een maand voor-waardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

3.2 De verdediging

De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.

4. De bewijsbeslissingen

4.1 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte

1.

in de periode van september 2004 tot en met november 2004 te Gorinchem, of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en),

opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valsewerkgeversverklaring en salarisspecificatie, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -

als waren die geschriften echt en onvervalst,

bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, of één van haar mededader(s) deze werkgeversverklaring en salarisspecificatie heeft overgelegd of doen overleggen aan (een medewerker/ster van) de Rabobank (Gorinchem) (thans Rabobank Alblasserwaard Noord en Oost) ter verkrijging van een hypotheek (op het pand gelegen op het adres Achter Zuiderlingedijk 93, 4211 BB Spijk)

en bestaande die valsheid (zakelijk weergegeven) hierin dat

- in die werkgeversverklaring van [bedrijf 1]. staat vermeld

dat verdachte [verdachte] sinds 1 juli 2004 in dienst is bij [bedrijf 1] als salesmanager en

dat [verdachte] een brutojaarsalaris van 45.000,- euro en een vakantietoeslag van 3.600 euro ontvangt, en

- in die salarisspecificatie van [bedrijf 1] staat vermeld

dat verdachte [verdachte] in de maand oktober 2004 een netto loon van 2.376,13 euro heeft ontvangen van [bedrijf 1] en dat het bedrag van 2.376,13 euro is betaald op [rekeningnummer];

2.

in de periode van juli 2003 tot en met oktober 2004

te Gorinchem of te Lingewaal, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met één ander,

terwijl verdachte bij vonnis van de (Arrondissements)rechtbank te Dordrecht van 25 augustus 2004, in staat van faillissement is verklaard,

ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,

b. niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken,

bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoel d;

hebbende zij, verdachte of haar mededader

aan de curator geen jaarstukken/jaarcijfers en winst- en verliesrekening en kasboek en grootboek en debiteurenlijsten en crediteurenlijsten overgelegd of doen overleggen van [bedrijf 3] i.o. en [bedrijf 2] i.o..

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aan-genomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.2 Partiële vrijspraak

De verdachte moet van het feit onder 2 ad a (het onttrekken van goederen aan de boedel) worden vrijgesproken, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat zij in het verplaatsen van die goederen naar een andere loods zelf enig aandeel zou hebben gehad, noch dat zij van die verplaatsing op de hoogte was en van het gevolg ervan, namelijk dat de goederen daarmee aan de failliete boedel werden onttrokken. De verdachte heeft ter zitting ver-klaard dat het haar bekend was dat de goederen in een andere loods stonden, maar dat zij veronderstelde dat dit op last van de curator was gebeurd, omdat immers al een faillisse-ment was uitgesproken en deze gedachtengang is, mede gezien de periode die reeds was verstreken na het uitspreken van het faillissement, niet onbegrijpelijk en wordt niet weer-legd door de beschikbare bewijsmiddelen.

Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.3 De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het be-wijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijs- middelen.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.

4.4 Nadere bewijsoverwegingen

a. Verweer met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde:

De verdediging heeft het verweer gevoerd dat verdachte geen opzet had op het gebruik maken van valse documenten ten behoeve van de financieringsaanvraag nu verdachte zich niet bewust zou zijn geweest van het feit dat de inhoud van de documenten in strijd met de waarheid was.

De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van verdachte in het dossier genoegzaam blijkt dat verdachte wist dat de documenten waren opgesteld ten behoeve van het kopen van onroerend goed en dat verdachte, indien zij deze documenten had gezien, had gewe-ten dat deze in strijd met de waarheid waren opgesteld. Verdachte had daarnaast ook kun-nen weten dat zij gezien de financiële staat waarin zij ten tijde van de aanvraag verkeerde op basis van correcte gegevens niet zomaar een dergelijke financiering had kunnen ver-krijgen. Dat verdachte desondanks de financieringsdocumenten heeft ondertekend zonder te verifiëren op basis van welke gegevens de financiering werd verstrekt en zonder de juistheid hiervan te controleren doet daar niet aan af. Zij heeft daarmee immers willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de ten behoeve van de hypotheekverlening overlegde documenten in strijd met de waarheid waren opgemaakt. Het verweer wordt verworpen.

b. Verweer met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde:

De raadsman heeft het verweer gevoerd dat er sprake is van eenvoudige bankbreuk omdat het niet naleven van de boekhoudplicht niet is gebeurd ter bedriegelijke verkorting van de rechten van schuldeisers.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte in het onderhavige geval in het geheel geen deugdelijke boekhouding heeft gevoerd, althans deze boekhouding niet heeft bewaard en tevoorschijn heeft gebracht op verzoek van de curator. De curator verklaart hierover geen deugdelijke administratie te hebben ontvangen en niet de indruk te hebben dat er een ad-ministratie is gevoerd. Deze omstandigheid leidt ertoe dat er voor de curator en andere belanghebbenden geen enkel inzicht te verkrijgen is in de financiële positie van de onder-nemingen van verdachte en daarmee geen zicht is op zijn respectievelijk hun verhaals-rechten. Het op dergelijke wijze nalaten van het voldoen aan een wettelijke plicht brengt op zichzelf reeds mee dat de rechten van schuldeisers bedrieglijk worden verkort. Het feit dat de curator hierdoor tevens niet meer in staat is een aantal dubieuze transacties na te gaan versterkt de voorgaande conclusie. Het verweer wordt verworpen.

5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een recht-vaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

Het bewezenverklaarde levert op:

1.

MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN HET VALSE GESCHRIFT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225 EERSTE LID VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST, MEERMALEN GEPLEEGD;

2.

MEDEPLEGEN VAN BEDRIEGLIJKE BANKBREUK.

6. De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid

7.1 Strafmotivering

De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoon-lijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft door gebruikmaking van de valse werkgeversverklaring en salarisspecifi-catie een hypothecaire lening verkregen ter waarde van honderdduizend euro. Anders dan verdachte zelf kennelijk meent, dient zij als aanvrager van een dergelijke financiering voor de juistheid van de door haar aan de bank verstrekte gegevens in te staan en kan haar worden aangerekend dat zij de verstrekte gegevens niet op juistheid heeft gecontroleerd.

Daarnaast heeft verdachte zich als eigenaar van twee B.V.’s in oprichting niet gehouden aan de haar wettelijk opgedragen plicht om een deugdelijke administratie te voeren en de-ze na faillissement desgevraagd te overleggen aan de curator. Mede als gevolg van deze omstandigheid kunnen een aantal dubieuze transacties in [bedrijf 3] i.o. niet meer worden gecontroleerd. Daarnaast is het voor de curator in deze situatie in het algemeen lastig vast te stellen wat de totale omvang is van de boedel teneinde de schuldeisers te kunnen vol-doen.

De rechtbank acht deze feiten ernstig. Door het handelen van verdachte zijn partijen voor forse bedragen benadeeld en is het vertrouwen in het handelsverkeer ernstige schade toe-gebracht.

Anderzijds kan verdachte worden toegegeven dat haar geen hoofdrol in de tenlastegeleg-de feiten toekomt, maar dat eerder sprake lijkt te zijn van meelopen. Daarnaast is ver-dachte niet eerder voor zaken als deze veroordeeld.

Op grond van het vorenoverwogene, mede gezien de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten wor-den opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dienen te worden opgelegd.

8. De toepasselijke wettelijke voorschriften

De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:

artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 341 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9. De beslissing

De rechtbank

verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals ver-meld onder 4.1. van dit vonnis;

verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier-boven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;

verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:

een TAAKSTRAF voor de duur van TWEEHONDERD UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 100 dagen hech-tenis;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de taak-straf geheel in mindering zal worden gebracht en bepaalt de maatstaf voor de aftrek over-eenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op 2 uren per dag;

een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ÉÉN MAAND;

bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

Dit vonnis is gewezen door:

mr. A.P. Hameete, voorzitter,

mr. B.J. Duinhof en mr. S.H. Gaertman, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. B.E. Dijkers, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2008.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature