Kort geding. Wet medezeggenschap clienten zorginstellingen (WMCZ). Overkoepelende ledenraad laat voorzitter, die onjuist is omgegaan met door de zorginstelling ter beschikking gestelde gelden, in functie. De ledenraad heeft aldus een situatie gecreeerd waarin de zorginstelling geconfronteerd bleef met een voorzitter in wie zij redelijkerwijs geen vertrouwen meer hoefde te hebben. Hierdoor is er een situatie ontstaan waarin van de zorginstelling in redelijkheid niet kan worden gevergd nog langer samen te werken met de ledenraad. De ledenraad kan door deze -aan hemzelf te wijten- situatie niet langer de gemeenschappelijke belangen van cliënten behartigen en voldoet derhalve niet langer aan het vereiste van artikel 2 lid 3 sub b van de WMCZ . Voorshands wordt dan ook geoordeeld dat de zorginstelling terecht is overgegaan tot opheffing van de ledenraad.