E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBDOR:2001:AD5010
LJN AD5010, Rechtbank Dordrecht, AWB 01/728

Inhoudsindicatie:

Analoge toepassing van beleid in het kader van de Abw ten aanzien van het begrip domicilie bij beëindiging van uitkering op grond van de Zorgwet vvtv door President aanvaardbaar geacht.

Vooropgesteld moet worden dat in de Zorgwet vvtv als zodanig geen beëindiginggronden zijn opgenomen.

Uit de parlementaire geschiedenis bij de Zorgwet kan naar het oordeel van de President worden afgeleid dat het feitelijk verblijven van de vergunninghouder in de gemeente een noodzakelijke voorwaarde is om jegens deze gemeente aanspraak te kunnen maken op voorzieningen ingevolge de Zorgwet vvtv en dat, indien niet langer aan deze voorwaarde wordt voldaan, de zorgplicht van de gemeente en dientengevolge ook de voorzieningen ingevolge de Zorgwet vvtv eindigen.

Verweerders zoeken bij de uitleg van de in art. 9 Zorgwet vvtv opgenomen voorwaarde ‘zolang de vergunninghouder in de gemeente verblijft’ aansluiting bij de uitleg van het begrip ‘domicilie’ in het in de gemeente Sliedrecht gehanteerde handboek Abw. Daarin is met betrekking tot opname in de noodopvang, zoals blijf-van-mijn-lijfhuizen bepaald dat moet worden vastgesteld of de belanghebbende haar woonstede heeft prijsgegeven overeenkomstig de regels van het BW. Daarbij gaat het niet om de gemeente waar de belanghebbende verbleef, maar om de woning waarin zij voorafgaand aan de opname woonde. Als de belanghebbende niet wenst terug te keren naar de (voormalige) echtelijke woning en een terugkeer ook redelijkerwijze niet te verwachten is dan heeft zij haar woonstede prijsgegeven.

Ter zitting hebben verweerders nader toegelicht dat, zolang een belanghebbende in de noodopvang verblijft, zij geacht wordt haar woonstede niet te hebben prijsgegeven.

De President kan zich verenigen met deze analoge toepassing.

Nu is komen vast te staan dat verzoekster met onbekende bestemming uit het vrouwenhuis in Y is vertrokken en de noodopvang derhalve heeft verlaten en zij voorts te kennen heeft gegeven niet meer te willen terugkeren naar Sliedrecht, hebben verweerders zich naar het oordeel van de President op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster niet langer in de gemeente Sliedrecht verblijft.

De uitkering is op goede gronden beëindigd, zij het dat verweerders deze beëindiging ten onrechte hebben gebaseerd op de artikelen 17 jo 21 Zorgwet vvtv, aangezien deze bepalingen slechts zien op een hier niet aan de orde zijnde gehele of gedeeltelijke onthouding van de uitkering.

Verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht, verweerders.

mr. H.T.J.F. Verhappen

Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Zorgwet vvtv) 1.1.a, 2.1, 9.1, 9.2, 10.1, 17, 21.1

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie