U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vw , vovo toegewezen, mvv, arbeid als zelfstandige.

Uitspraak



REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 16/25948

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 mei 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , verzoekster, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),

tegen

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw ) onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’, afgewezen.

Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten en de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017.

Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting B.P. den Butter als tolk aanwezig.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat verzoekster niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv), in combinatie met de omstandigheid dat verzoekster niet de voor de aanvraag benodigde stukken, zoals een ondernemingsplan, heeft overgelegd. Omdat de minister van Economische Zaken zonder de gevraagde gegevens en documenten niet kan beoordelen of verzoekster met haar werkzaamheden als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang dient, heeft verweerder de aanvraag niet ter advisering aan de minister van Economische Zaken voorgelegd.

3. Verzoekster heeft in bezwaar aangevoerd dat haar bij het indienen van haar aanvraag bij het loket van de IND is gezegd dat zij een brief zou krijgen met daarin een termijn om alsnog de benodigde stukken in te dienen. Deze brief heeft zij echter nooit gekregen. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) genomen, aldus verzoekster.

Verder betoogt zij dat uit het thans door haar overlegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt wat de aard van de werkzaamheden is. Ook heeft zij een brief van de gemeente Den Haag overgelegd, waaruit blijkt dat zij is ingeschreven in de Basisregistratie Personen en een brief van de Belastingdienst, waarin staat dat het bedrijf van verzoekster een BTW-nummer heeft gekregen. Verder heeft zij op 1 december 2016 een afspraak met een adviseur die haar zal ondersteunen bij het voltooien van het bedrijfsplan. Zij heeft verweerder verzocht haar tot 12 januari 2017 uitstel te verlenen voor het indienen van het bedrijfsplan.

Op 1 mei 2017, één dag voor de zitting van de voorzieningenrechter, heeft verzoekster de rechtbank een kopie van het bedrijfsplan doen toekomen.

4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

4.1

Tussen partijen is niet in geschil dat het aan verzoekster is om aannemelijk te maken dat zij aan het vereiste van een wezenlijk Nederlandse belang voldoet, door ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb , gelezen in samenhang met artikel 3.102, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) de relevante gegevens en bescheiden te overleggen. Evenmin is in geschil dat het aanvraagformulier, paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en de website van de IND duidelijk weergeven welke stukken relevant zijn voor de beoordeling van deze aanvraag.

Doordat verzoekster bij haar aanvraag niet de benodigde stukken heeft overgelegd, heeft zij niet aangetoond dat zij kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Gelet hierop heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. De stelling dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb treft geen doel. Dit is slechts een bevoegdheid van verweerder. Hij is daartoe evenwel niet gehouden.

4.2

Verzoekster heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat met het door haar ingediende bedrijfsplan, inclusief de bijlagen, thans alle relevante gegevens en bescheiden zijn overgelegd die zij op dit moment kán overleggen. Aangezien zij nog niet is gestart met haar bedrijf, is het voor haar niet mogelijk om, bijvoorbeeld, een belastingaangifte aan verweerder te verstrekken.

Verweerders gemachtigde heeft het bedrijfsplan van verzoekster pas zeer korte tijd voor de zitting ontvangen en van de inhoud hiervan slechts in zeer beperkte mate kennis kunnen nemen. Verweerders gemachtigde heeft zich desalniettemin op het standpunt gesteld dat nog altijd niet alle benodigde gegevens en bescheiden zijn overgelegd.

Nu verweerders gemachtigde niet heeft betwist dat (enkele van) de ontbrekende gegevens door verzoekster niet – op legale wijze – verkregen kunnen worden en voorts niet concreet heeft kunnen maken welke stukken, waarover zij zou moeten kunnen beschikken, thans nog ontbreken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de lopende bezwarenprocedure de aangewezen procedure is om dit uit te zoeken.

4.3

Bij de vraag of verzoekster in staat moet worden gesteld om de afhandeling van de bezwarenprocedure in Nederland af te wachten en, meer specifiek, om aanwezig te kunnen zijn bij een te houden hoorzitting, acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster aan de slag wenst te gaan als, onder andere, restaurateur van antieke sloten en ornamenten. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting te kennen gegeven dat de aanwezigheid van verzoekster tijdens de hoorzitting zeer gewenst is, nu zij specifieke vragen van verweerder over de – specialistische – werkzaamheden beter zal kunnen beantwoorden dan de gemachtigde. Tevens acht de voorzieningenrechter van belang dat dit de eerste aanvraag van verzoekster is voor een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid als zelfstandige’, dat verzoekster een plausibele verklaring heeft gegeven voor het feit dat het bedrijfsplan niet eerder bij verweerder is ingediend, en voorts dat het overgelegde bedrijfsplan, met bijlagen, er naar voorlopig oordeel grondig uitziet.

4.4

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij deze stand van zaken het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en dat het belang van verzoekster om tijdens de bezwaarprocedure in Nederland te verblijven moet prevaleren boven het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook toewijzen in die zin dat het verweerder wordt verboden verzoekster uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist.

5. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat het verweerder wordt verboden verzoekster uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €168,- (honderdachtenzestig euro) aan verzoekster te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,- (negenhonderdnegentig euro), te betalen door verweerder aan verzoekster.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature