U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Aanbestedingsrecht; gehanteerde beoordelingssystematiek en motivering voorlopige gunningsbeslissingen kunnen toets der kritiek doorstaan; motiverings- en transparantiebeginsel in acht genomen.

Uitspraak



Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/526660 / KG ZA 17-176

Vonnis in kort geding van 14 april 2017

in de zaak van

de besloten vennootschap

KRÄMER BOUW B.V.,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,

eiseres,

advocaat mr. Ch.P.A.Th. van Goethem te Amsterdam,

tegen:

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE DEN HAAG,

zetelende te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. M.R. Küthe te Den Haag,

waarin zijn tussengekomen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[B.V.1] ,

gevestigd te Rotterdam,

advocaat mr. A.A. Rassa te Den Bosch,

en

de besloten vennootschap

[B.V.2]

gevestigd te Den Haag,

advocaat: mr. P. Willems te Capelle a/d IJssel.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ Krämer ’, ‘de Gemeente’, ‘ [B.V.1] ’ en ‘ [B.V.2] ’.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 8 februari 2017, met producties;

- de akte houdende een wijziging van eis en overlegging producties van Krämer ;

- de incidentele conclusie van [B.V.1] tot primair tussenkomst en subsidiair voeging;

- de incidentele conclusie van [B.V.2] tot primair tussenkomst en subsidiair voeging, met producties;

- de brief van mr. Küthe van 17 maart 2017, met producties;

- de faxbrief van mr. Van Goethem van 21 maart 2017, met producties;

- de brief van mr. Küthe van 21 maart 2017, met producties;

- de op 23 maart 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door alle partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2 De incidentele vorderingen tot tussenkomst/voeging

2.1.

[B.V.1] en [B.V.2] hebben gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen Krämer en de Gemeente. Ter zitting hebben Krämer en de Gemeente verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. [B.V.1] en [B.V.2] zijn vervolgens toegelaten als tussenkomende partijen, aangezien zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij daarbij voldoende belang hebben. Voorts is niet gebleken dat de toewijzing van de gevorderde tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen.

3 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

3.1.

De Gemeente heeft een Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd met betrekking tot uit te voeren preventief, correctief en curatief onderhoud aan gemeentelijke panden (hierna: ‘de Opdracht’). Op deze aanbestedingsprocedure zijn de Aanbestedingswet 2012 (‘Aw 2012’) en de Algemene Inkoopvoorwaarden van de Gemeente van toepassing.

3.2.

Blijkens de Selectieleidraad ‘Bouwkundig onderhoud t.b.v. gemeente Den Haag 2017-2022’ (hierna: ‘de Selectieleidraad’) is de Opdracht opgedeeld in twee percelen, waarbij uitgangspunt is om per perceel met één opdrachtnemer een overeenkomst te sluiten en aanmeldingen kunnen worden ingediend voor één of meerdere percelen. Het gunningscriterium is blijkens paragraaf 2.7 van de Selectieleidraad voor beide percelen de economisch meest voordelige inschrijving (EMVI), vastgesteld op basis van de beste prijs-kwaliteit verhouding.

3.2.1.

In paragraaf 4 van de Selectieleidraad is de procedure van beoordeling van de aanmeldingen beschreven. Na opening van de aanmeldingen vindt achtereenvolgens a) een controle op de vormvereisten en volledigheid, b) een beoordeling op basis van de uitsluitingsgronden, c) een beoordeling van de minimumgeschiktheidseisen en d) een selectie op basis van de selectiecriteria plaats.

3.2.2.

Voor wat betreft de beoordeling op basis van de uitsluitingsgronden diende door de aanmelders het als bijlage 1 bij de Selectieleidraad gevoegde Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) te worden ingevuld. In het UEA wordt van aanmelders onder meer gevraagd een antwoord te geven op de vraag of zij – kort gezegd – de afgelopen vijf jaar bij een definitief geworden rechterlijke beslissing zijn veroordeeld wegens deelneming aan een criminele organisatie, corruptie of fraude.

3.3.

De Gemeente heeft voor ieder perceel een inschrijvingsleidraad opgesteld d.d. 7 oktober 2016 (hierna: ‘de Inschrijvingsleidraad voor perceel 1 en de Inschrijvingsleidraad voor perceel 2’). Blijkens paragraaf 5 van de beide inschrijvingsleidraden vindt de beoordeling van de inschrijvingen plaats door een beoordelingsteam, waarin zowel inkooptechnische, inhoudelijke als juridische deskundigen zijn vertegenwoordigd. Na een controle van de inschrijvingen op vormvereisten en volledigheid, vindt blijkens de inschrijvingsleidraden de inhoudelijke beoordeling plaats, waarbij de inschrijvingen worden getoetst aan de minimum (gunnings-)eisen en de gunningscriteria.

3.3.1.

In paragraaf 5.3 van de Inschrijvingsleidraad voor perceel 1 is de toetsingsprocedure aan de gunningscriteria voor wat betreft dit perceel onder meer als volgt beschreven:

(…)

3.3.2.

In paragraaf 7 van de Inschrijvingsleidraad voor perceel 1 is de navolgende toelichting gegeven op het gunningscriterium kwaliteit:

3.3.3.

In paragraaf 5.3 van de Inschrijvingsleidraad voor perceel 2 is de toetsingsprocedure aan de gunningscriteria voor wat betreft dit perceel onder meer als volgt beschreven:

(…)

3.3.4.

Paragraaf 7 van de Inschrijvingsleidraad voor perceel 2 behelst een toelichting op het gunningscriterium kwaliteit die vrijwel gelijkluidend is aan de onder rov. 3.3.2. weergegeven toelichting ten aanzien van perceel 1, met dien verstande dat ten aanzien van perceel 2 sprake is van één subgunningscriterium, te weten ‘Uitwerking Plan van Aanpak’, waarbij maximaal 70 punten kunnen worden behaald. Dit subgunningscriterium wordt als volgt toegelicht:

3.4.

Krämer en [B.V.1] hebben, na daartoe door de Gemeente te zijn uitgenodigd, tijdig ingeschreven op de beide percelen. [B.V.2] heeft tijdig ingeschreven op perceel 2.

3.5.

De Gemeente heeft bij brief van 8 december 2016 aan Krämer bericht dat zij perceel 1 voorlopig heeft gegund aan [B.V.1] en perceel 2 aan [B.V.2] . Krämer heeft naar aanleiding van deze voorlopige gunningsbeslissingen op 27 december 2011 een kort geding tegen de Gemeente aanhangig gemaakt.

3.5.1.

Bij brief van 20 januari 2017 heeft de Gemeente onder intrekking van de gunningsbeslissingen van 8 december 2016 nieuwe voorlopige gunningsbeslissingen genomen, waarbij zij perceel 1 opnieuw voorlopig heeft gegund aan [B.V.1] en perceel 2 aan [B.V.2] .

3.5.2.

De Gemeente heeft bij de aan Krämer verzonden voorlopige gunningsbeslissing ten aanzien van perceel 1 bericht dat de inschrijving van Krämer op een derde plaats is geëindigd, waarbij haar rangorde op het criterium kwaliteit de vierde plaats is en op het criterium prijs de eerste plaats. Als bijlage bij deze voorlopige gunningsbeslissing heeft de Gemeente gevoegd het navolgende overzicht van de aan Krämer en Beijer toegekende scores op de gunningscriteria kwaliteit en prijs:

3.5.3.

De Gemeente heeft haar beoordeling van de inschrijving van Krämer ten aanzien van perceel 1 voor wat betreft het gunningscriterium kwaliteit als volgt gemotiveerd:

3.5.4.

De Gemeente heeft bij de aan Krämer verzonden voorlopige gunningsbeslissing ten aanzien van perceel 2 bericht dat de inschrijving van Krämer op een derde plaats is geëindigd, waarbij haar rangorde op het criterium kwaliteit een gedeelde derde plaats is en op het criterium prijs de eerste plaats. Als bijlage bij deze voorlopige gunningsbeslissing heeft de Gemeente gevoegd het navolgende overzicht van de aan Krämer en [B.V.2] toegekende scores op de gunningscriteria kwaliteit en prijs:

3.5.5.

De Gemeente heeft haar beoordeling van de inschrijving van Krämer op perceel 2 voor wat betreft het gunningscriterium kwaliteit als volgt gemotiveerd:

4 Het geschil

4.1.

Krämer vordert – na wijziging van eis – primair a) de Gemeente te verbieden de Opdracht voor wat betreft perceel 1 aan [B.V.1] en voor wat betreft perceel 2 aan [B.V.2] te gunnen, b) de Gemeente te gebieden de onderhavige aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden en, voor zover zij de Opdracht nog wenst te gunnen, een her-aanbesteding te organiseren en d) de Gemeente te gebieden om alle verzochte bescheiden over het onderzoek naar mogelijke integriteitsschendingen van [B.V.2] aan haar te verstrekken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Subsidiair vordert Krämer a) de Gemeente te verbieden de Opdracht voor wat betreft perceel 1 aan [B.V.1] en voor wat betreft perceel 2 aan [B.V.2] te gunnen, b) de Gemeente, voor zover zij nog tot gunning van de Opdracht wenst over te gaan, te gebieden de percelen 1 en 2 aan haar te gunnen althans de inschrijving van Krämer dan wel alle inschrijvingen met inachtneming van dit vonnis opnieuw te laten beoordelen door een andere beoordelingscommissie, c) de Gemeente te gebieden om alle verzochte bescheiden over het onderzoek naar mogelijke integriteitsschendingen van [B.V.2] aan haar te verstrekken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Zowel primair als subsidiair vordert Krämer voorts een veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, waaronder een bedrag van € 4.500,-- in verband met het opstellen van de dagvaarding in het ingetrokken kort geding.

4.2.

Daartoe voert Krämer – samengevat – het volgende aan.

Beide percelen

4.2.1.

De Gemeente heeft nagelaten om te motiveren hoe zij tot de aan [B.V.1] en [B.V.2] toegekende punten is gekomen. Hierdoor is het onmogelijk om de inschrijvingen op objectieve wijze met elkaar te vergelijken en te beoordelen. Daarmee is sprake van een schending van het transparantie- en het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast is door de Gemeente geen limitatief aantal subgunningscriteria in de Selectieleidraad genoemd, zodat een gerede kans bestaat dat de Gemeente de inschrijvingen heeft beoordeeld aan de hand van niet vooraf bekend gemaakte criteria. De Gemeente heeft naar de mening van Krämer bovendien gehandeld in strijd met de Aw 2012 door in haar nieuwe voorlopige gunningsbeslissingen nieuwe relevante redenen toe te voegen.

Perceel 1

4.2.2.

Onduidelijk is volgens Krämer op welke onderdelen zij bij de uitwerking van het plan van aanpak minder heeft gescoord dan [B.V.1] , hetgeen een vergelijking van de inschrijving niet mogelijk maakt en strijdig is met het transparantiebeginsel.

4.2.3.

Daarnaast heeft volgens Krämer de Gemeente haar inschrijving aantoonbaar onjuist beoordeeld.

Scenario Onderhoud

• Beoordelingsaspect: ‘planning, routing door het gebouw’

Krämer stelt dat zij, anders dan de Gemeente stelt, het beoordelingsaspect ‘planning, routing door het gebouw’ wel uitgebreid in haar uitwerking heeft opgenomen, nu is aangegeven dat deze besproken worden met de projectleider en de locatieverantwoordelijken en worden opgenomen in het plan van aanpak. De routing is volgens Krämer uitgewerkt in een tekening en samen met de planning toegevoegd aan de uitwerking van het scenario. Het door de Gemeente gehanteerde beoordelingsaspect ‘overlast voor gebruikers in het gebouw’ betreft niet een uitdrukkelijk genoemd beoordelingsaspect en heeft geen directe relatie met planning en routing. Bovendien zijn volgens Krämer in haar uitwerking punten van mogelijke overlast benoemd en meegenomen in haar prijsvorming. Ook is volgens Krämer de waarborging van de toegang voor medewerkers benoemd door een gehanteerde fasering in de uitvoering. Op dit punt heeft de Gemeente volgens Krämer haar inschrijving niet correct gelezen.

• Beoordelingsaspect: ‘wat is de oplossing zodra planning niet gehaald wordt’

Onjuist is volgens Krämer de constatering van de Gemeente dat door haar geen uitgewerkt antwoord is gegeven op de vraag welke specifieke acties worden genomen als de planning niet wordt gehaald. Krämer wijst er in dit verband op dat zij in haar uitwerking duidelijk heeft aangegeven dat ter voorkoming van het uitlopen op de planning een extra ploeg met steiger wordt ingezet en dat dit een aparte bouwstroom in de planning wordt waardoor werkzaamheden niet zullen uitlopen.

• Beoordelingsaspect: ‘welke voorbereidende werkzaamheden en voorzieningen worden er getroffen’

Het aanvragen van vergunningen is door de Gemeente niet in de Inschrijvingsleidraad benoemd als beoordelingsaspect en betreft naar de mening van Krämer ook primair een eigen taak van de Gemeente.

• Beoordelingsaspect: ‘algemene voorwaarden’

Volgens Krämer ligt de focus bij de gehanteerde vraagstelling op het halen van de planning, de voorbereiding en de uitvoering en niet op de oplevering van de werkzaamheden en het opstellen van de hierbij behorende onderhoudsrapportage. Deze werkzaamheden zijn volgens Krämer een verplichting volgens het bestek en derhalve geen onderscheidend aspect bij de beoordeling. De Gemeente heeft volgens Krämer nagelaten om haar toegevoegde waarden te benoemen, reden waarom toekenning van een waardering van 60% in plaats van 30% van het maximale aantal punten ten aanzien van dit scenario meer in de rede had gelegen.

Scenario storing

• Beoordelingsaspecten ‘doorlooptijden met meerdere bonnen op 1 locatie’ en ‘urgentie van meerdere bonnen tegelijk’

De Gemeente geeft blijk van een onjuiste lezing van de uitwerking door te concluderen dat niet duidelijk is of werkbon 4 wordt uitgevoerd, nu uitdrukkelijk is aangegeven dat werkbon 4 tegelijkertijd met werkbon 2 op 27 oktober zal worden uitgevoerd. Daarnaast is volgens Krämer door haar duidelijk aangegeven hoe zij de bonnen zal afhandelen en dat dit ruim binnen de deadline zal plaatsvinden. Het uitwerken van wat er moet gebeuren als dit niet het geval is, ligt volgens Krämer niet voor de hand. Opmerkelijk is volgens Krämer dat de Gemeente het door Krämer benoemen van de LMRA-methode en het vastleggen van de situatie door middel van foto’s in dit verband geheel onvermeld laat terwijl deze aspecten in het scenario calamiteit wel zijn betrokken en hebben geleid tot kwalificatie ‘goed’. Toekenning van een waardering van 60% van het maximale aantal punten op dit scenario ligt volgens Krämer dan ook meer in de rede.

Perceel 2

Uitsluiting [B.V.2] wegens integriteitsschendingen

4.2.4.

Op grond van artikel 2.87, eerste lid, sub c Aw 2012 kan een aanbestedende dienst een inschrijver uitsluiten indien de inschrijver in de uitoefening van zijn beroep een ernstige fout heeft gemaakt die door de aanbestedende dienst aannemelijk kan worden gemaakt. Deze bepaling is volgens Krämer bij [B.V.2] aan de orde. [B.V.2] heeft op 2 april 2015 wegens integriteitsschendingen een ernstige waarschuwing van de Gemeente gekregen. Kennelijk heeft de Gemeente tegen [B.V.2] aangifte gedaan en heeft zij haar onderzoeksdossier aan de politie overgedragen. De Gemeente heeft artikel 2.87, eerste lid, onder c op deze aanpassing uitdrukkelijk niet van toepassing verklaard. Voor de Gemeente is kennelijk slechts relevant de Gedragsverklaring Aanbesteden (GVA) die [B.V.2] heeft ingevuld. Thans is echter onduidelijk wat de stand van zaken is met betrekking tot het ingestelde politieonderzoek en eveneens of sprake is van vervolging of veroordeling van [B.V.2] . Dit wekt volgens Krämer bevreemding nu de Gemeente zich hiermee weinig gelegen laat liggen aan de doelstellingen van haar eigen integriteitsbeleid. De Gemeente heeft ook nagelaten om aan te geven of zij op grond van de Wet Bibob een diepgravend onderzoek naar [B.V.2] heeft laten uitvoeren. De Gemeente heeft hiermee de op haar rustende actieve onderzoeksplicht verzaakt, die onder meer bevoordeling bij aanbestedingen dient te voorkomen. Daarmee is sprake van strijd met het transparantiebeginsel. De Gemeente heeft geweigerd om informatie te verstrekken over de (vervolg-)status van het strafrechtelijk onderzoek. Niet gecontroleerd kan hierdoor worden of er nog een strafrechtelijk onderzoek tegen [B.V.2] loopt en of [B.V.2] inmiddels is veroordeeld, hetgeen eveneens strijdig is met het transparantiebeginsel. Daarmee kan naar de mening van Krämer evenmin worden uitgesloten dat de Gemeente een onvoldoende mate van ‘level playing field’ heeft gecreëerd, zodat evenmin invulling is gegeven aan het beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers en het waarborgen van gelijke kansen. Onder deze omstandigheden had de Gemeente naar de mening van Krämer niet kunnen volstaan met uitsluitend de GVA.

4.2.5.

In het kader van de geconstateerde door [B.V.2] gepleegde integriteitsschendingen, beroept Krämer zich op artikel 843a Rv . Met dit beroep wenst Kr ämer informatie te verkrijgen over de omvang en de duur van deze integriteitsschendingen alsmede over de wijze waarop de Gemeente binnen de aanbestedingsprocedure met deze schendingen is omgegaan. Ook wenst Krämer met deze vordering informatie te verkrijgen over de status van het strafrechtelijk onderzoek naar [B.V.2] . Krämer stelt onredelijk nadeel te ondervinden doordat zij niet kan beschikken over voormelde informatie, die immers mogelijk tot uitsluiting van [B.V.2] en daarmee tot gunning van perceel 2 aan Krämer kan leiden. Meer subsidiair doet Krämer in dit verband een beroep op artikel 21 Rv .

Inhoudelijke toetsing

4.2.6.

Onduidelijk is volgens Krämer op welke onderdelen zij bij de uitwerking van het plan van aanpak minder heeft gescoord dan [B.V.2] , hetgeen een vergelijking van de inschrijvingen onmogelijk maakt. Daarnaast ontbreekt bij perceel 2 de onderbouwing van de aan [B.V.2] toegekende punten, hetgeen het volgens Krämer voor haar onmogelijk maakt om na te gaan op welke gronden aan [B.V.2] meer punten zijn toegekend. Dit levert strijd op met het transparantie- en gelijkheidsbeginsel. De beoordelingscommissie heeft bij de beoordeling van de inschrijvingen subgunningscriteria gehanteerd, die niet in de Inschrijvingsleidraad zijn terug te vinden, te weten a) E&W-werkzaamheden, b) uitvoeren van schilderwerk, c) duurzaamheid, d) milieumanagement en e) VCA Veiligheid. Dit was haar niet toegestaan, nu een aanbieder uitsluitend eisen, voorwaarden en criteria aan de inschrijvers en inschrijvingen mag stellen die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. Volgens Krämer heeft de Gemeente haar voorlopige gunningsbeslissing op onjuiste en ontoereikende wijze gemotiveerd door slechts een aantal positieve en negatieve steekwoorden op te sommen.

4.2.7.

Dat het uitvoeren van schilderswerkzaamheden een wezenlijk onderdeel is van de case kan uit de vraagstelling niet worden afgeleid en is door de beoordelingscommissie niet toegelicht. Krämer wijst er in dat verband op dat schilderwerk in haar plan van aanpak wel degelijk is benoemd, zodat op dit punt sprake is van een foutieve inhoudelijke beoordeling van haar inschrijving. Dat het door haar overgelegde proces-verbaal van oplevering niet voldoende SMART zou zijn, is volgens Krämer niet juist. Krämer stelt als bijlage 4 bij haar uitwerking een format van een proces-verbaal van oplevering te hebben bijgevoegd met daarin een veld waarin kan worden ingevuld wanneer opleverpunten zullen zijn verholpen en een kolom waarin kan worden aangegeven dat opleverpunten zijn verholpen. Het ontbreken van een kolom waarin wordt aangegeven door wie deze punten worden opgelost, kan volgens Krämer haar niet worden verweten omdat zij uitsluitend haar eigen werkzaamheden uitvoert en niet die van derden. Twee in de Selectieleidraad genoemde minimumgeschiktheidseisen voor perceel 2 zijn milieumanagement en veiligheidsmanagementsysteem. Aan duurzaamheid worden in de Selectieleidraad volgens Krämer geen (aanvullende) voorwaarden gesteld. Evenmin is het uitwerken van het aspect milieumanagement als eis gesteld. Aan de wel gestelde eis om een intentieverklaring vermindering milieubelasting over te leggen en maatregelen voor te stellen om milieubelasting te verminderen, stelt Krämer wel te hebben voldaan. Krämer stelt in het kader van de voorselectie haar beleidsverklaring Milieumanagement te hebben overhandigd, die op al haar werkzaamheden van toepassing is. Het separaat benoemen van deze verklaring in het plan van aanpak heeft volgens Krämer geen toegevoegde waarde. Ook het uitwerken van het aspect veiligheidsmanagement is niet als eis gesteld, zodat volgens Krämer met het overleggen van het VCA-certificaat kon worden volstaan. Ten slotte stelt Krämer dat de noodzaak tot het beschrijven van E&W-werkzaamheden door de beoordelingscommissie niet wordt gemotiveerd. Krämer stelt deze werkzaamheden niet in haar plan van aanpak te hebben betrokken, nu deze niet als gunningscriterium zijn opgenomen.

4.2.8.

Naast het feit dat in het plan van aanpak wel aandacht is besteed aan het schilderwerk en met de coördinatie van E&W-werkzaamheden wel degelijk rekening is gehouden, is volgens Krämer de conclusie van de beoordelingscommissie dat de aangeleverde planning niet realistisch en onvoldoende gedetailleerd is, kwestieus te noemen omdat deze conclusie niet is onderbouwd en bij de waardering van onjuiste aannames is uitgegaan. Het kan volgens Krämer niet zo zijn dat de Gemeente zich verschuilt achter de stelling dat inschrijvers zich als experts dienen te onderscheiden en dat om die reden de niet in het bestek terug te vinden expert-oplossingen niet kunnen worden geopenbaard. Het transparantiebeginsel verzet zich hier volgens Krämer tegen, aangezien inschrijvers de wijze van beoordeling moeten kunnen toetsen en moeten kunnen controleren of de beoordeling de gunningsbeslissing rechtvaardigt. Thans wordt echter geen inzicht gegeven in de kenmerken en voordelen van de winnende inschrijving, is onduidelijk aan de hand van welke criteria de inschrijvingen zijn beoordeeld en sluit de motivering van de voorlopige gunningsbeslissingen niet aan op hetgeen hieromtrent in de aanbestedingsstukken is vermeld.

Beoordelingsteam

4.2.9.

Gebleken is volgens Krämer dat het beoordelingsteam heeft bestaan uit personeel van de dienst IDC, waarvan niet kan worden vastgesteld of deze de in de aanbestedingsstukken genoemde competenties (materie-, juridische- en inkoopdeskundigheid) bezit. Daarnaast heeft de Gemeente volgens Krämer niet de onafhankelijkheid van de leden van het beoordelingsteam gewaarborgd.

Kosten eerste kortgedingprocedure

4.2.10.

Nu de Gemeente kennelijk haar gunningsbeslissingen van 8 december 2016 ondeugdelijk heeft gemotiveerd, dienen naar de mening van Krämer de met het starten van de eerste kortgedingprocedure gemaakte kosten door de Gemeente te worden vergoed.

4.3.

De Gemeente, [B.V.1] en [B.V.2] voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.4.

[B.V.1] vordert Krämer in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen af te wijzen en de Gemeente, voor zover zij nog tot gunning wenst over te gaan, te verbieden perceel 1 te gunnen aan een ander dan [B.V.1] , zulks met veroordeling van Krämer in de proceskosten.

4.4.1.

[B.V.2] vordert de vorderingen van Krämer af te wijzen en, voor zover nodig, de Gemeente te gebieden om de voorlopige gunningsbeslissing voor wat betreft perceel 2 gestand te doen, zulks met veroordeling van Krämer in de proceskosten.

4.5.

Verkort weergegeven stelt zowel [B.V.1] als [B.V.2] dat de Gemeente op goede gronden voornemens is om perceel 1 respectievelijk perceel 2 aan haar te gunnen.

4.6.

Voor zover nodig zullen de standpunten van Krämer en de Gemeente met betrekking tot de vorderingen van [B.V.1] en [B.V.2] hierna worden besproken.

5 De beoordeling van het geschil

5.1.

In dit geschil gaat het in de kern genomen om de vraag of de gehanteerde beoordelingssystematiek en motivering van de voorlopige gunningsbeslissingen ten aanzien van perceel 1 en 2 de toets der kritiek kunnen doorstaan. Meer in het bijzonder staat ter beoordeling of de Gemeente bij de motivering het transparantie- en het gelijkheidsbeginsel in acht heeft genomen, hetgeen volgens Krämer niet het geval is nu a) onduidelijk is aan de hand van welke kwalitatieve criteria de inschrijvingen zijn beoordeeld, b) de motivering van de gunningsbeslissingen niet aansluit op hetgeen omtrent deze beoordeling in de aanbestedingsstukken is vermeld en c) onduidelijk is wat de kenmerken en voordelen zijn van de winnende inschrijvingen. Ten aanzien van perceel 2 ligt eveneens ter beoordeling voor of de winnende inschrijver [B.V.2] van de aanbesteding had moeten worden uitgesloten wegens integriteitsschendingen en daarmee samenhangend of de Gemeente gehouden is om informatie aan de overige inschrijvers dan wel de rechtbank te verschaffen over het thans dienaangaande lopende strafrechtelijk onderzoek.

5.2.

Wat betreft de gestelde integriteitsschendingen overweegt de voorzieningenrechter dat op de Gemeente niet de verplichting rustte om [B.V.2] van de aanbesteding uit te sluiten. Zoals de Gemeente terecht heeft opgemerkt, kwam aan haar de vrijheid toe om de facultatieve uitsluitingsgrond ex artikel 2.87, eerste lid, sub c Aw 2012, zijnde de uitsluitingsgrond waarop Kr ämer zich thans beroept, op de onderhavige aanbestedingsprocedure niet van toepassing te verklaren. De Gemeente heeft er eveneens terecht op gewezen dat het op de weg van Krämer lag om tijdig bezwaar te maken tegen de door de Gemeente gekozen beoordelingssystematiek, onder meer ook wat betreft het niet voorzien in een onderzoek op grond van de Wet Bibob. Krämer komt echter eerst in deze procedure met haar bezwaren en dat is – zoals de Gemeente terecht betoogt – te laat. Op grond van de wel op de aanbestedingsprocedure van toepassing zijnde uitsluitingsgronden, rust op de Gemeente de verplichting om [B.V.2] uit te sluiten wanneer sprake is van een gedraging van [B.V.2] die heeft geleid tot een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 2.86 Aw 2012. Daarvan is in het geval van [B.V.2] geen sprake, zo is door de Gemeente op deugdelijke wijze onderzocht, onder meer aan de hand van het door [B.V.2] overgelegde UEA en de GVA. Ter verduidelijking heeft de Gemeente ter zitting toegelicht dat naar aanleiding van een intern onderzoek naar integriteitsschendingen tegen één (voormalig) ambtenaar van de Gemeente aangifte is gedaan en dat het strafrechtelijk onderzoek tegen deze ambtenaar thans nog loopt. Niet valt volgens de Gemeente uit te sluiten dat een aantal bedrijven mogelijk ook in dit strafrechtelijk onderzoek is betrokken. Zoals de Gemeente terecht heeft gesteld laat een en ander onverlet dat thans van een veroordeling van [B.V.2] in bedoelde zin geen sprake is en evenmin aannemelijk is geworden dat een dergelijke veroordeling te verwachten valt. Reeds gelet hierop ontbreekt het Krämer aan een rechtmatig belang bij haar vordering ex artikel 843a Rv , welke vordering er immers toe strekt om informatie betreffende voormeld strafrechtelijk onderzoek te verkrijgen. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen. Van het niet naleven door de Gemeente van de verplichting ex artikel 21 Rv is bij deze stand van zaken evenmin sprake.

5.3.

Met betrekking tot de beoordelingssystematiek en de motivering van de voorlopige gunningsbeslissingen stelt de voorzieningenrechter voorop dat Krämer zich keert tegen een beoordeling van kwalitatieve criteria. Zoals Krämer zelf ook onderkent is enige mate van subjectiviteit inherent aan de beoordeling van dergelijke criteria. Weliswaar staat dat op (enigszins) gespannen voet met de objectieve beoordelingssystematiek van het aanbestedingsrecht en de daarop toepasselijke beginselen van transparantie en gelijke behandeling, maar het behoeft – op zichzelf – nog niet mee te brengen dat ook daadwerkelijk sprake is van strijd met dat recht dan wel die beginselen. Van belang is dat (i) het voor een kandidaat-inschrijver volstrekt duidelijk is wat er van hem wordt verwacht, (ii) de inschrijvingen aan de hand van een zo objectief mogelijk systeem worden beoordeeld en (iii) de gunningsbeslissing zodanig inzichtelijk wordt gemotiveerd dat het voor de afgewezen inschrijvers mogelijk is om de wijze waarop de beoordeling heeft plaatsgevonden te toetsen. Voor het overige komt de rechter slechts een beperkte toetsingsvrijheid toe wanneer het aankomt op de beoordeling van een kwalitatief criterium. Aan de aangewezen – deskundige – beoordelaars moet dienaangaande de nodige vrijheid worden gegund. Dat klemt te meer nu van de rechter niet kan worden verlangd dat hij specifieke deskundigheid bezit op het gebied van het onderwerp van de opdracht. Slechts indien sprake is van aperte – procedurele dan wel inhoudelijke – onjuistheden dan wel onduidelijkheden die zouden kunnen meebrengen dat de voorlopige gunningsbeslissing niet deugt, is plaats voor ingrijpen door de rechter.

5.3.1.

Daar komt bij dat van een inschrijver mag worden verwacht dat hij in eigen bewoordingen aangeeft op welke wijze hij de verlangde ‘kwaliteit’ gaat leveren. Daarmee wordt hij in de gelegenheid gesteld zich te onderscheiden van de andere inschrijvers en aldus zijn ‘meerwaarde’ aan te tonen. Mede gelet hierop mag van de aanbestedende dienst dan ook niet worden verwacht dat deze tot in detail aangeeft wat nodig is om een bepaalde score voor wat betreft het criterium ‘kwaliteit’ te behalen. Alsdan zou iedere innovatie, creativiteit of zelfstandig denkproces bij de inschrijvers worden geëcarteerd. Aan een gunningsystematiek – zoals hier aan de orde – is derhalve inherent dat een inschrijvende partij de ruimte wordt geboden om op eigen wijze aan te geven hoe hij de gewenste kwaliteit invult. Daardoor wordt hij optimaal gestimuleerd om inventief in te schrijven en kenbaar te maken begrip en inzicht te hebben voor dan wel in die aspecten van de opdracht die volgens hem relevant zijn voor de aanbestedende dienst.

5.3.2.

Voorts wordt vooropgesteld dat op grond van artikel 2.130 Aw 2012 de mededeling van de gunningsbeslissing aan iedere inschrijver of gegadigde onder meer de relevante redenen voor die beslissing dient te bevatten, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan de kenmerken en voordelen van de uitgekozen inschrijving. Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 2.130 Aw 2012 ligt het, ingeval de aanbestedende dienst het criterium ‘economisch meest voordelige inschrijving’ heeft gehanteerd, in de rede dat de aan de inschrijvingen toegekende scores en de relatieve positie van de afgewezen inschrijver ten opzichte van de geselecteerde inschrijver ter onderbouwing van de mededeling van de gunningsbeslissing door de aanbestedende dienst worden meegezonden. Hoewel een precieze invulling van de relevante redenen afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, geldt in zijn algemeenheid dat de relevante redenen onder meer de volgende elementen kunnen bevatten:

- bekendmaking van de eindscores van zowel de afgewezen inschrijver als van de geselecteerde inschrijver;

- bekendmaking van de scores van de afgewezen inschrijver op specifieke kenmerken en de reden waarom op dat specifieke kenmerk niet de maximale score is toegekend.

5.4.

Het betoog van Krämer stuit, nog daargelaten dat zij een groot deel van haar argumenten eerst ter zitting heeft aangevoerd en daarmee in beginsel in strijd met de eisen van een goede procesorde handelt, voor een deel reeds af op voormelde uitgangspunten. In de eerste plaats heeft Krämer volstrekt onvoldoende onderbouwd dat de nodige vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de onafhankelijkheid en deskundigheid van het beoordelingsteam. Daarnaast constateert de voorzieningenrechter dat in de aanbestedingsstukken in niet mis te verstane bewoordingen is vermeld dat met het subgunningscriterium kwaliteit in de onderhavige aanbestedingsprocedure een beroep wordt gedaan op het onderscheidend vermogen van de inschrijvers ten aanzien van de wijze waarop door hen aan de gestelde minimumeisen voldaan kan worden en de wijze waarop bovenop deze minimumeisen toegevoegde waarde aan de Gemeente kan worden geleverd. Zo staat uitdrukkelijk in de Inschrijvingsleidraad dat de antwoorden van inschrijvers meer vertrouwen zullen wekken (en daarmee tot de toekenning van een hoger puntenaantal zullen leiden) wanneer deze concreter, helderder en realistischer (SMART) zijn en de inschrijver zich dus op basis van zijn uniciteit positief heeft weten te onderscheiden. Een dergelijke beoordelingssystematiek impliceert – anders dan Krämer lijkt te betogen – reeds dat niet alle aspecten die tot meerwaarde kunnen leiden op voorhand bekend behoeven te worden gemaakt en deze dus niet alle uitdrukkelijk in de aanbestedingsstukken behoeven te zijn vermeld. De Gemeente heeft dit ook expliciet in de Inschrijvingsleidraad tot uitdrukking laten komen, daar waar zij per subgunningscriterium heeft vermeld welke beoordelingsaspecten daarbij onder andere gelden. Niet ter discussie staat dat Krämer de gehanteerde beoordelingssystematiek niet voorafgaand aan het indienen van haar inschrijving op perceel 1 en perceel 2 ter discussie heeft gesteld dan wel hierover vragen heeft gesteld, zodat – zoals de Gemeente, [B.V.1] en [B.V.2] terecht hebben opgemerkt – Krämer haar rechten heeft verwerkt om deze beoordelingssystematiek als zodanig in deze procedure (alsnog) ter discussie te stellen.

5.4.1.

Met de Gemeente is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Krämer niet heeft doen blijken van de introductie door de Gemeente van nieuwe subgunningscriteria hangende de aanbestedingsprocedure waaraan (naar de voorzieningenrechter begrijpt) volgens Krämer wellicht uitsluitend de inschrijvingen van Krämer zouden zijn getoetst.

Perceel 1: scenario onderhoud

Volgens Krämer heeft de Gemeente met de constatering dat zij de mogelijke overlast voor de bedrijfsvoering van de Gemeente niet heeft uitgewerkt een nieuw subgunningscriterium na inschrijving geïntroduceerd. Daarbij stelt Krämer dat dit een aspect betreft dat geen directe relatie heeft met de planning en routing. In dit standpunt kan Krämer niet worden gevolgd. Krämer constateert immers zelf in haar inschrijving dat mogelijk sprake is van overlast. Het ligt voor de hand dat deze overlast van invloed kan zijn op de routing en planning. Teneinde meerwaarde te kunnen genereren, lag het, gelet op het feit dat van inschrijvers wordt verlangd dat zij SMART inschrijven, op weg van Krämer om het effect van deze overlast op de routing (en planning) nader uit te werken. In zoverre is dus van een nieuw subgunningscriterium geen sprake.

Wat betreft het beoordelingsaspect ‘welke voorbereidende werkzaamheden en voorzieningen worden er getroffen’ stelt Krämer dat het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor het uitvoeren van de werkzaamheden door de Gemeente in dit verband als zodanig niet als beoordelingsaspect is vermeld en het aanvragen primair een eigen taak van de Gemeente betreft. Naar de voorzieningenrechter begrijpt betoogt Krämer hiermee dat de Gemeente aldus een nieuw subgunningscriterium na inschrijving heeft geïntroduceerd. Dit betoog slaagt niet. Met de Gemeente is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat onder voorbereidende werkzaamheden tevens het aanvragen van de benodigde vergunningen moet worden verstaan. Dat dergelijke vergunningen in de regel door de Gemeente zelf worden aangevraagd is door Krämer niet aannemelijk gemaakt.

Perceel 2

Volgens Krämer heeft de Gemeente in de motivering van haar voorlopige gunningsbeslissing ten aanzien van perceel 2 doen blijken van vijf door haar gehanteerde beoordelingsaspecten (E&W-werkzaamheden, uitvoeren van schilderwerk, duurzaamheid, milieumanagement en VCA-veiligheid), die naar de mening van Krämer niet als zodanig in de aanbestedingsstukken zijn vermeld, hetgeen volgens Krämer wel had moeten gebeuren. In dit standpunt kan Krämer niet worden gevolgd. Zoals hiervoor reeds is overwogen rustte op de Gemeente niet de verplichting om in de Inschrijvingsleidraad limitatief de aspecten op te sommen die tot meerwaarde kunnen leiden. Het is immers aan de inschrijvers om meerwaarde aan te tonen door inventief in te schrijven, waarbij het dus aan hen is om zich op bepaalde aspecten te onderscheiden van de andere inschrijvers. Met het thans in de voorlopige gunningsbeslissing noemen van een aantal van deze aspecten is geen sprake van het introduceren van nieuwe subgunningscriteria. Anders dan Krämer lijkt te betogen brengt de omstandigheid dat milieumanagement en veiligheidsmanagement in de Selectieleidraad als zodanig als minimumgeschiktheidseisen zijn geformuleerd niet met zich dat van inschrijvers bij gebreke van ter zake uitdrukkelijk benoemde beoordelingsaspecten niet stilzwijgend zou mogen worden verlangd dat zij zich door inventief inschrijven op deze onderwerpen (van elkaar) onderscheiden. Zoals gezegd, Krämer is net als de overige inschrijvers uitdrukkelijk middels de aanbestedingsstukken over de te hanteren beoordelingssystematiek voorgelicht en zij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om tegen deze systematiek bezwaar te maken dan wel hierover vragen te stellen.

5.4.2.

Evenmin is in het kader van deze kortgedingprocedure voldoende aannemelijk geworden dat de door de Gemeente aan de inschrijvingen van Krämer toegekende waarderingen onjuist en/of onbegrijpelijk zijn.

Perceel 1: scenario onderhoud

Wat betreft het beoordelingsaspect ‘planning, routing door het gebouw’ is volgens Krämer ten onrechte door de Gemeente geconcludeerd dat door haar slechts beperkt invulling aan de routing is gegeven. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de uitwerking van dit scenario door de Gemeente is gekwalificeerd als ‘voldoet’, waarmee 30% van de maximale punten voor dit scenario aan Krämer is toegekend. Krämer betoogt in feite dat de invulling die zij aan de routing heeft gegeven beperkte dan wel relevante meerwaarde heeft. Met het opnemen in haar inschrijving dat de routing wordt besproken met de projectleider en locatieverantwoordelijke en met het opnemen van de routing in een bij de planning gevoegde tekening, is het bestaan van bedoelde meerwaarde voorshands onvoldoende aannemelijk en daarmee de beoordeling van de Gemeente ten aanzien van dit scenario niet onbegrijpelijk.

Wat betreft het beoordelingsaspect ‘wat is de oplossing zodra de planning niet gehaald wordt’ stelt Krämer dat zij wel degelijk de door haar te nemen specifieke acties heeft benoemd ingeval de planning niet wordt gehaald. Volgens Krämer wordt in dat geval door haar een extra ploeg met steiger ingezet en wordt in de planning ter zake voorzien in een aparte bouwstroom. De Gemeente heeft kennelijk geoordeeld dat het antwoord van Krämer op dit aspect ‘voldoet’ maar dat de uitwerking door Krämer van dit antwoord geen meerwaarde biedt. Dit is gelet op de beperkte mate waarin Krämer haar antwoord heeft uitgewerkt niet een onbegrijpelijke conclusie.

Volgens Krämer heeft de Gemeente ten onrechte in haar beoordeling betrokken dat zij niet ingaat op de afronding van de werkzaamheden en de onderhoudsrapportage die daarbij opgesteld dient te worden. Krämer merkt hierbij op dat uit het bestek reeds volgt dat deze werkzaamheden verplicht zijn, zodat deze geen onderscheidend aspect kunnen vormen bij de beoordeling. Met de Gemeente constateert de voorzieningenrechter dat het opstellen van de MJOP onderhoudsrapportages onderdeel vormt van de minimumgeschiktheidseisen waaraan door inschrijvers diende te worden voldaan en dat uit de Inschrijvingsleidraad volgt dat het voldoen aan de minimumgeschiktheidseisen een onderdeel vormt van de kwalitatieve beoordeling. Terecht merkt de Gemeente op dat indien dit voor Krämer niet duidelijk was, het op haar weg lag om hierover tijdig vragen te stellen.

Krämer heeft ten slotte wat betreft het scenario onderhoud gewezen op een achttal aspecten die volgens haar doen blijken van meerwaarde en die volgens haar ten onrechte niet door de Gemeente zijn benoemd. Gelet op de hiervoor genoemde beperkte toetsingsvrijheid die de rechter in een procedure als de onderhavige toekomt, kan, bij gebreke van enige nadere toelichting, uit deze opsomming van aspecten niet worden afgeleid dat aan de inschrijving van Krämer wat betreft het scenario onderhoud ten onrechte geen beperkte meerwaarde is toegekend. Kortom, de aan dit scenario toegekende kwalificatie ‘voldoet’ is in het licht van al het voorgaande niet onbegrijpelijk.

Perceel 1: scenario storing

Ook ten aanzien van dit scenario geldt dat de Gemeente hieraan de kwalificatie ‘voldoet’ heeft toegekend en dat Krämer van mening is dat aan haar inschrijving op dit scenario beperkte meerwaarde had moeten worden toegekend. Daartoe stelt zij in de eerste plaats dat de Gemeente haar inschrijving in het kader van het beoordelingsaspect ‘doorlooptijden met meerdere bonnen op 1 locatie (bundelen van wek zonder verstrijken van doorlooptijden)’ foutief heeft gelezen wat betreft de volgorde van uitvoeren van de werkbonnen. Volgens Krämer is door haar wel duidelijk gemaakt dat en wanneer werkbon 4 wordt uitgevoerd. Deze stelling van Krämer dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter te worden gepasseerd. De Gemeente heeft ter zitting aan de hand van de inschrijving van Krämer toegelicht waar volgens haar de geconstateerde onduidelijkheid in schuilt. Daarbij heeft zij erop gewezen dat Krämer enerzijds in haar inschrijving vermeldt: ‘Maandag 25.10 voor werkbon 04 ook een afspraak gemaakt. Werkzaamheden worden gecombineerd met werkbon 02 uitgevoerd op 27-10.’, terwijl zij anderzijds in haar inschrijving de volgende passage heeft opgenomen: ‘Dinsdag 26 oktober: Vaklieden melden zich met ruiten voor Urban Window en draadglasruit trappenhuis op het Spui en ronden werkzaamheden spoedstoring en werkbon 02 af.’ Met de Gemeente is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat bedoelde (op het eerste gezicht niet met elkaar verenigbare) passages uit de inschrijving onvoldoende duidelijkheid verschaffen over het tijdstip waarop werkbon 04 wordt uitgevoerd. Van de gestelde onjuistheid in de beoordeling is daarmee aldus niet gebleken.

Krämer komt in de twee plaats op tegen de constatering van de Gemeente ter zake van het beoordelingsaspect ‘Urgentie van meerdere bonnen tegelijk (wat als hij een ervan niet kan halen welke laat hij dan verlopen)’ dat Krämer dit onderdeel niet of onvoldoende SMART heeft uitgewerkt. Volgens Krämer blijkt uit haar inschrijving dat zij in staat is om alle werkbonnen binnen de gestelde deadline uit te voeren. Het ligt volgens Krämer dan ook niet voor hand om binnen dit scenario uit te werken wat er moet gebeuren wanneer dit niet het geval mocht zijn. De voorzieningenrechter volgt Krämer in dit betoog niet. In de Inschrijvingsleidraad wordt het desbetreffende beoordelingsaspect uitdrukkelijk vermeld. Hieruit blijkt dat wordt gevraagd een scenario te schetsen voor het hypothetische geval dat een of meerdere werkbonnen onverhoopt niet (tijdig) kan worden uitgevoerd. Dat de kans mogelijk zeer klein is dat Krämer onverhoopt in die situatie terecht zal komen, laat de verplichting voor inschrijvers om ter zake een scenario te schetsen onverlet. Dit klemt te meer nu van inschrijvers in de aanbestedingsstukken uitdrukkelijk is verlangd dat zij SMART inschrijven. Indien Krämer inhoudelijke bezwaren had tegen de met betrekking tot dit scenario te hanteren beoordelingsaspecten, lag het op haar weg om daartegen tijdig bezwaar te maken, hetgeen zij niet heeft gedaan. Een ander leidt ten aanzien van dit subgunningscriterium tot de conclusie dat de toekenning van de kwalificatie ‘voldoet’ niet onbegrijpelijk voorkomt en de beoordeling van de Gemeente op dit punt de ter zake aan te leggen beperkte toets der kritiek doorstaan. Overigens heeft de Gemeente er ook nog terecht op gewezen dat een toekenning aan Krämer van de maximale score op dit subgunningscriterium er niet toe kan leiden dat de inschrijving van Krämer op de eerste plaats zal eindigen, zodat tevens de nodige vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het belang van Krämer bij dit onderdeel van haar vordering.

Perceel 2

Volgens Krämer heeft de Gemeente haar plan van aanpak voor dit perceel op een aantal punten onjuist beoordeeld, waardoor – naar de voorzieningenrechter begrijpt – volgens haar ten onrechte geen (beperkte) meerwaarde aanwezig is geacht.

Krämer wijst er in dit verband in de eerste plaats op dat het schilderwerk wel in haar plan van aanpak is benoemd en wel onder punt 2.3. Hierin volgt de voorzieningenrechter Krämer niet. Krämer heeft weliswaar onder bedoeld punt 2.3 het een en ander opgenomen over het herstel van wanden, maar geeft daar ook uitdrukkelijk te kennen dat zij het sauswerk van wanden niet in haar plan van aanpak heeft opgenomen. Voor zover Krämer in dit verband eveneens verwijt naar pagina 9 van haar plan van aanpak overweegt de voorzieningenrechter dat ook hier het schilderwerk niet expliciet door Krämer is benoemd. Daarmee is aldus de constatering van de Gemeente dat het uitvoeren van schilderwerk niet in het plan van aanpak is opgenomen feitelijk niet onjuist of onbegrijpelijk.

In de tweede plaats betoogt Krämer dat haar proces-verbaal van oplevering wel voldoende SMART is. Dit betoog faalt reeds vanwege het feit dat – zoals Krämer zelf in feite ook erkent – niet voor ieder opleverpunt maar uitsluitend voor de door haarzelf op te leveren werkzaamheden is aangegeven wie het desbetreffende punt uitvoert en wanneer het punt gereed is. Met het als zodanig niet ter discussie staande ontbreken van deze informatie over de overige opleverpunten, is het oordeel van de Gemeente dat het proces-verbaal van oplevering onvoldoende SMART is niet onjuist of onbegrijpelijk.

Ten slotte stelt Krämer dat zij wel E&W-werkzaamheden heeft benoemd in haar Plan van Aanpak. Daartoe heeft zij ter zitting verwezen naar pagina 9 van haar plan van aanpak. Zoals hiervoor eveneens met betrekking tot het uitvoeren van schilderwerk is overwogen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het uitvoeren van E&W-werkzaamheden op bedoelde pagina van het plan van aanpak evenmin expliciet door Krämer benoemd, zodat ook dit oordeel van de Gemeente niet als onjuist of onbegrijpelijk kan worden aangemerkt.

5.4.3.

Voorts bevatten naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de voorlopige gunningsbeslissingen van 20 januari 2017 de relevante redenen voor die beslissingen. De Gemeente heeft immers voor de beide percelen zowel de eindscores als de scores op de te onderscheiden subgunningscriteria kwaliteit bekend gemaakt van zowel Krämer als die van [B.V.1] (perceel 1) en [B.V.2] (perceel 2). Daarnaast heeft de Gemeente in voldoende mate tot uitdrukking gebracht waarom aan de inschrijvingen van Krämer op de te onderscheiden percelen de desbetreffende scores zijn toegekend en tevens waarom aan de (voorlopig) winnende inschrijvingen hogere scores zijn toegekend. In zoverre zijn de gunningsbeslissingen voldoende gemotiveerd en is geen sprake van de door Krämer betoogde strijd met het transparantiebeginsel. Hetgeen overigens op dit punt nog door Krämer is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

5.5.

Uit al het voorgaande volgt dat de vordering van Krämer dient te worden afgewezen. Nu de vordering van Krämer wordt afgewezen en de Gemeente voornemens is de opdrachten voor perceel 1 en perceel 2 ook definitief aan respectievelijk [B.V.1] en [B.V.2] te gunnen, hebben [B.V.1] en [B.V.2] geen belang meer bij toewijzing van hun vorderingen. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. [B.V.1] en [B.V.2] zullen worden veroordeeld in de kosten van de Gemeente, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Gemeente als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing van de laatstgenoemde vorderingen, moet Krämer in haar verhouding tot [B.V.1] en [B.V.2] worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van [B.V.1] en [B.V.2] was immers te voorkomen dat de opdracht voor de beide percelen aan Krämer zou worden gegund, welk doel is bereikt. Krämer zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van [B.V.1] en [B.V.2] , ten aanzien van [B.V.1] te vermeerderen met de rente als gevorderd. Voorts zal Krämer , als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Gemeente, vermeerderd met de rente als gevorderd. Voor de door de Gemeente en [B.V.1] gevorderde veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

6 De beslissing

De voorzieningenrechter:

6.1.

wijst het gevorderde af;

6.2.

veroordeelt [B.V.1] en [B.V.2] voor wat betreft de door hen ingestelde vorderingen jegens de Gemeente in de kosten van de Gemeente, tot dusver begroot op nihil;

6.3.

veroordeelt Krämer in de overige proceskosten, tot dusver aan de zijde van zowel de Gemeente als [B.V.1] en [B.V.2] telkens begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;

6.4.

bepaalt dat de aan de Gemeente en [B.V.1] verschuldigde proceskosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken en dat - bij gebreke daarvan - daarover de wettelijke rente verschuldigd is;

6.5.

verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.

mw


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature