U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

geen sprake van onrechtmatig handelen Staat; onverkorte toepassing Nederlandse vi-regeling; Belgische vi-datum is niet zeker en staat niet met grote mate van waarschijnlijkheid vast.

Uitspraak



Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/524865 / KG ZA 17-32

Vonnis in kort geding van 12 april 2017

in de zaak van

[eiseres] ,

thans verblijvende in de PI [plaats] , locatie [locatie] ,

eiseres,

advocaat mr. V.J.C. de Bruijn te Amsterdam,

tegen:

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),

zetelende te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaardingen van 13 januari 2017 en 16 februari 2017, met producties;

- de brief van mr. Ten Broeke van 7 februari 2017, met producties;

- de brief van mr. De Bruijn van 17 maart 2017, met productie;

- de brief van mr. Ten Broeke van 10 maart 2017, met producties;

- de brief van mr. Ten Broeke van 20 maart 2017, met daarbij gevoegd een uiteenzetting van de feiten, achtergronden en het toepasselijk kader;

- de op 22 maart 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

[eiseres] is bij onherroepelijk arrest van het Hof van Beroep te Gent van 11 maart 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar.

2.2.

Op 12 november 2015 heeft het Parket bij het Hof van Beroep te Gent de Nederlandse autoriteiten op grond van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ (hierna: ‘het Kaderbesluit’) verzocht om de erkenning en tenuitvoerlegging van de aan [eiseres] opgelegde vrijheidsstraf. Bij dit verzoek was gevoegd het in het Kaderbesluit bedoelde certificaat en de in het Kaderbesluit bedoelde kennisgeving van het verzoek van het Hof van Beroep te Gent aan [eiseres] .

2.3.

In bedoeld certificaat is onder j) aangekruist dat [eiseres] naar Belgisch recht in aanmerking komt voor vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: ‘v.i.’) na het ondergaan van een derde van de effectieve gevangenisstraf.

2.4.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij oordeel van 15 maart 2016 te kennen gegeven dat er geen gronden zijn om de erkenning van het arrest van 11 maart 2014 op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) te weigeren en evenmin om de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie aan te passen.

2.5.

De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 30 maart 2016 beslist dat het arrest van 11 maart 2014 in Nederland wordt erkend en de aan [eiseres] opgelegde vrijheidsstraf in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Daarbij is onder meer het volgende overwogen:

“ Voorwaardelijke invrijheidstelling

Uit de stukken blijkt dat bij voortzetting van de tenuitvoerlegging van de sanctie in de staat van veroordeling niet zeker is bij welk deel van de straf de veroordeelde (voorwaardelijk of vervroegd) in vrijheid zou worden gesteld

Behoudens de eventuele toepassing van de regeling van art. 15d Wetboek van Strafrecht zal de veroordeelde in Nederland daarom volgens het Nederlands recht met twee derde van zijn straf voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.”

2.6.

Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft naar aanleiding van een door [eiseres] ingediend gratieverzoek op 7 september 2016 per e-mail aan de Belgische autoriteiten gevraagd zich uit te laten over de vraag of [eiseres] bij tenuitvoerlegging in België na het ondergaan van een derde deel van haar vrijheidsstraf voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld.

2.6.1.

Het Parket bij het Hof van Beroep te Gent heeft dienaangaande bij brief van 14 september 2016 als volgt aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie bericht:

“In antwoord op uw mail van 7 september 2016 inzake [eiseres] heb ik de eer u te melden dat de datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling van de mevrouw [eiseres] naar Belgisch recht niet met grote mate van waarschijnlijkheid te bepalen is.

In bijlage maak ik u de wet van 17 mei 2006 over, die de materie regelt. De toepasselijke artikelen zijn de artikelen 24, 25 § 2 a) en 47 § 1 en 48 van de wet. Uit deze artikelen blijkt dat de mevrouw [eiseres] voor voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking komt na één derde van de haar opgelegde vrijheidsstraf te hebben ondergaan. De voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft naar Belgisch recht evenwel de aard van een gunst, die door een rechtbank (‘de strafuitvoeringsrechtbank’) wordt toegestaan, op basis van een sociaal reclasseringsplan, en nadat naar het oordeel van de rechtbank geen van de tegenaanwijzingen, vermeld in artikel 4 7 § 1, aanwezig zijn.

Nopens de feitelijke vi-datum bestaan niet echt wetenschappelijke studies. Uit de praktijk blijkt evenwel dat vrijstellingen na 1/3 van de ondergane straf eerder uitzonderlijk zijn. Na het ondergaan van de helft tot 2/3 van de opgelegde vrijheidsstraf worden meer voorwaardelijke invrijheidsstellingen toegekend.”

2.7.

Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft bij brief van 28 oktober 2016 onder meer als volgt aan het Parket bij het Hof van Beroep te Gent bericht:

“Naar Nederlands recht komt een veroordeelde in beginsel in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling, nadat hij tweederde deel van de aan hem opgelegde straf heeft ondergaan. (…)

De Nederlandse wetgeving kent de mogelijkheid om van bovenstaande regel af te wijken als de buitenlandse datum van voorwaardelijke invrijheidstelling vóór de Nederlandse datum ligt en deze met zekerheid of een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststaat.

In dit geval heeft u per brief van 14 september 2016 aangegeven dat de datum voor voorwaardelijke vrijlating in uw land niet zeker is of met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststaat. Ik kan daarom geen buitenlandse datum honoreren. In dit geval is de reguliere Nederlandse regeling van toepassing.”

2.8.

Bij beslissing van 29 november 2016 heeft de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie het gratieverzoek van [eiseres] – na inwinning van advies bij het Hof van Beroep te Gent – afgewezen. Daarbij is onder meer het volgende overwogen:

“In uw gratieverzoek wordt er een beroep op gedaan dat u bij voortzetting van de tenuitvoerlegging in België na ommekomst van een derde deel van de straf voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld. Het gerechtshof heeft informatie ingewonnen bij de Belgische autoriteiten over de toepassing van Belgische regeling. Op grond daarvan kan, volgens het gerechtshof, niet worden gezegd dat u met zekerheid dan wel met grote waarschijnlijkheid bij voortzetting van de tenuitvoerlegging in België na ommekomst van een derde deel van de straf voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld.”

2.9.

Bij brief aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie van 30 november 2016 heeft de advocaat van [eiseres] primair gevorderd dat [eiseres] na het ondergaan van een derde deel van de aan haar opgelegde vrijheidsstraf voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Subsidiair vordert de advocaat van [eiseres] bij voormelde brief om aan de hand van het op te vragen advies van de PI waar [eiseres] thans verblijft en het op te vragen advies van de reclassering te besluiten dat voldoende zeker is dat de Belgische strafuitvoeringsrechtbank zou hebben vastgesteld dat [eiseres] voldoet aan de Belgische voorwaarden voor v.i.

2.10.

De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in reactie op de brief van 30 november 2016 bij brief van 8 december 2016 onder meer als volgt aan de advocaat van [eiseres] bericht:

“U bent het niet eens met zijn beslissing dat [eiseres] met tweederde van haar straf in vrijheid gesteld zal worden omdat er geen uitspraak is gedaan door de strafuitvoeringsrechtbank in België (SURB). Uit de Belgische wetgeving van 17 mei 2006, waarin de regels voor v.i. zijn vastgelegd blijkt dat bij straffen boven de 3 jaar het toewijzen van v.i. in België de bevoegdheid is van de SURB is. U stelt dat in het certificaat staat dat [eiseres] sowieso in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling en dat in het certificaat ook niets staat over het feit dat een Belgische Strafuitvoeringsrechtbank de beslissing over de voorwaardelijke invrijheidstelling zal nemen. U stelt dat de tenuitvoerlegging van de straf immers wordt beheerst door het Nederlandse recht.

De tenuitvoerlegging van de straf wordt beheerst naar Nederlands recht, maar om een eventuele gunstigere buitenlandse v.i. over te nemen dient deze buitenlandse v.i. zeker te zijn of met grote mate van waarschijnlijkheid vast te staan. Ik heb daarom op 14 september 2016 de Belgische autoriteiten verzocht uitsluitsel te geven over hetgeen zij in het certificaat hebben opgenomen over de v.i. De Belgische autoriteiten hebben mij laten weten dat de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling van [eiseres] naar Belgisch recht niet met grote mate van waarschijnlijkheid te bepalen is [vervolgens volgt een opsomming van de inhoud van de brief van het Hof van Beroep te Gent van 14 september 2016, toev. vzr.]

Nu uit deze brief van de Belgische autoriteiten blijkt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van [eiseres] niet met grote mate van waarschijnlijkheid te bepalen is, zie ik geen reden om aan uw primaire vordering te voldoen en een advies bij de reclassering op te vragen en de voorwaardelijke invrijheidstelling aan te passen naar 1/3e. Gelet op het vorenstaande acht ik eveneens geen gronden aanwezig aan uw subsidiaire vordering te voldoen.”

2.11.

Het Parket bij de strafuitvoeringsrechtbank te Gent heeft naar aanleiding van een verzoek om aanvullende informatie over de v.i.-regeling naar Belgisch recht bij e-mail van 3 februari 2017 onder meer als volgt aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie bericht:

“De regeling i.v.m. de voorwaardelijke invrijheidstelling (…) is wettelijk geregeld in de (…) Wet Externe Rechtspositie (…)

Volgens deze Belgische wetgeving kan een veroordeelde persoon na het uitzitten van 1/3e van zijn straf (…) aan de strafuitvoeringsrechtbank stafuitvoeringsmodaliteiten aanvragen (…)

De toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit is wel degelijk een recht, doch de strafuitvoeringsrechtbank kan enkel een strafuitvoeringsmodaliteit toekennen voor zover er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan, waaraan men niet tegemoet kan komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden.

De wettelijke tegenaanwijzingen zijn de volgende:

1. De afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de veroordeelde.

(…)

2) Het risico van het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten.

(…)

3) Het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen.

4) De houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid.

5) De door de veroordeelde geleverde inspanningen om de burgerlijke partij te vergoeden (…)

De toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit is dus zeker geen automatisme. De veroordeelde dient aan heel wat tegenaanwijzingen tegemoet te komen. Wanneer de rechtbank vaststelt dat er één van de hierboven vermelde tegenaanwijzingen aanwezig is, dan zal er geen strafuitvoeringsmodaliteit worden toegekend. Meestal zal door de rechtbank ook de “weg der geleidelijkheid” gevolgd worden. Dat wil zeggen dat de rechtbank eerder geneigd zal zijn om eerst een beperkte detentie toe te kennen. Indien dit positief geëvalueerd wordt over een langere periode, dan zal veelal overgestapt worden naar een elektronisch toezicht, om, bij een gunstig verloop van deze modaliteit, uiteindelijk over te stappen naar een voorwaardelijke invrijheidstelling.

Samenvattend kan gesteld worden dat de datum tot aanvraag van een strafuitvoeringsmodaliteit vaststaat (na het ondergaan van 1/3e van de gevangenisstraf in het geval van een voorwaardelijke invrijheidstelling), doch dat een effectieve toekenning van een voorwaardelijke invrijheidstelling door de strafuitvoeringsrechtbank in elk afzonderlijk geval afhankelijk is van heel wat persoons- en dossiergebonden voorwaarden. Eem effectieve toekenning van een voorwaardelijke invrijheidstelling staat dus allerminst vast.

Gelet op het feit dat betrokkene zich opnieuw in Nederland bevindt, is de strafuitvoeringsrechtbank in België niet gevat en zal deze ook geen uitspraak (kunnen) doen.

Voorts ben ik de mening toegedaan dat gezien de overname van de strafuitvoering, de verdere strafuitvoering volledig naar Nederlands recht kan verlopen.”

3 Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – primair (i) de Staat te bevelen om te bepalen dat [eiseres] in aanmerking komt voor v.i. op het moment dat zij een derde deel van de aan haar door het Hof van Beroep te Gent opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan en (ii) de Staat te bevelen om bij het toepassen van de ‘Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden’ en de ‘Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting’ uit te gaan van deze v.i.-datum. Subsidiair vordert [eiseres] (i) de Staat te bevelen om advies in te winnen bij de directeur van de PI waar zij thans verblijft over eventueel aan de v.i. te verbinden voorwaarden, (ii) de Staat te bevelen advies in te winnen van de reclassering over het risico dat [eiseres] zich na invrijheidstelling opnieuw schuldig zal maken aan ernstige strafbare feiten, het risico dat zij slachtoffers zal lastig vallen en over eventuele aan de v.i. te verbinden voorwaarden, (iii) de Staat te bevelen te onderzoeken of uit het vorenstaande blijkt van het bestaan van tegenaanwijzingen voor het toekennen van v.i. en op basis van dit onderzoek te besluiten of voldoende zeker is dat de Belgische strafuitvoeringsrechtbank zou hebben vastgesteld dat [eiseres] voldoet aan de voorwaarden voor v.i., zowel primair als subsidiair op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.

3.2.

Daartoe voert [eiseres] – samengevat – aan dat de Staat jegens haar onrechtmatig handelt door haar niet onder gebruikmaking van de in artikel 15, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) neergelegde bevoegdheid overeenkomstig de Belgische Wet op de externe rechtspositie gedetineerden (WERG) in aanmerking te laten komen voor v.i. na het ondergaan van een derde deel van de aan haar door het Hof van Beroep te Gent opgelegde vrijheidsstraf. V.i. na het ondergaan van een derde deel van de opgelegde vrijheidsstraf is volgens [eiseres] naar Belgisch recht een aan haar, behoudens het bestaan van tegenaanwijzingen, toekomend recht en heeft niet – zoals de Staat stelt – te gelden als een discretionaire bevoegdheid van de Belgische strafuitvoeringsrechtbank. Het is naar de mening van [eiseres] aan de Staat om zorgvuldig te onderzoeken (en aannemelijk te maken) of in haar geval sprake is van tegenaanwijzingen die de Belgische strafuitvoeringsrechtbank bij een voortgezette tenuitvoerlegging in België tot weigering van de v.i. zouden hebben genoopt. Volgens [eiseres] wordt de aan haar opgelegde sanctie als gevolg van de huidige opstelling van de Staat op twee manieren verzwaard, nu het moment waarop wordt getoetst of zij voor v.i. in aanmerking komt twee jaar later plaats zal vinden en zij als gevolg van de stafoverneming door Nederland mogelijk twee jaar langer een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dient te ondergaan. Hiermee is naar de mening van [eiseres] sprake van een schending door de Staat van artikel 8, vierde lid, van het Kaderbesluit, artikel 6 van het EU-Handvest en artikel 5 van het EVRM . [eiseres] stelt een spoedeisend belang bij haar vordering te hebben, nu zij bij toepassing van de Belgische v.i.-regeling reeds voor algemeen verlof in aanmerking zou zijn gekomen en haar gezinssituatie (vier kinderen, een echtgenoot met MS en een kleinkind van vijf maanden) een spoedige v.i. noodzakelijk maakt.

3.3.

De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil

4.1.

[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens haar handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.

4.2.

In de kern komt het betoog van [eiseres] erop neer dat de Staat volgens haar ten onrechte heeft geweigerd om de Belgische v.i.-regeling op haar toe te passen. Op grond van deze regeling dient volgens [eiseres] aan haar v.i. te worden toegekend na het ondergaan van een derde deel van de aan haar opgelegde vrijheidsstraf.

4.2.1.

In dit betoog kan [eiseres] niet worden gevolgd. Op de overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen binnen de Europese Unie is het Kaderbesluit van toepassing, dat in Nederland met de WETS is geïmplementeerd. Op grond van artikel 17 van het Kaderbesluit wordt de tenuitvoerlegging van de sanctie, waaronder begrepen de gronden voor v.i., beheerst door het recht van de staat waar de straf ten uitvoer wordt gelegd. De tenuitvoerlegging van de aan [eiseres] opgelegde vrijheidsstraf wordt aldus beheerst door het Nederlandse recht, hetgeen met zich brengt dat de Nederlandse v.i.-regeling van toepassing is. Niet ter discussie staat dat [eiseres] hiervan in het kader van de overdracht van de tenuitvoerlegging van haar strafvonnis door de Staat uitdrukkelijk op de hoogte is gebracht.

4.2.2.

In artikel 17, vierde lid, van het Kaderbesluit is bepaald dat bij de tenuitvoerlegging van een in een ander EU-land opgelegde vrijheidsbenemende sanctie rekening kan worden gehouden met het tijdstip waarop de veroordeelde in dat land in aanmerking zou zijn gekomen voor v.i. Deze bepaling heeft geleid tot de invoering van artikel 15, zevende lid, Sr , waarin is bepaald dat de Minister van Veiligheid en Justitie kan bepalen dat de v.i. op een eerder tijdstip plaatsvindt in het geval van de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland, indien de veroordeelde op dat eerdere tijdstip voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld als de tenuitvoerlegging niet aan Nederland zou zijn overgedragen.

4.2.3.

Uitgangspunt bij de toepassing van artikel 15, zevende lid, Sr is dat in Nederland slechts rekening kan worden gehouden met de vi-datum van het land dat de vrijheidsbenemende sanctie heeft opgelegd als 1) die datum gunstiger is dan de vi-datum volgens de Nederlandse regeling en 2) eerstgenoemde datum zeker is of met een grote mate van waarschijnlijkheid vaststaat. Met de Staat is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat aan deze tweede voorwaarde niet is voldaan. Bij de toetsing aan deze voorwaarde gaat het immers om de vraag hoe bij voortgezette tenuitvoerlegging van de aan [eiseres] opgelegde vrijheidsstraf in België op een verzoek tot v.i. zou zijn beslist. De Staat heeft in het kader van de beantwoording van die vraag navraag gedaan bij de Belgische autoriteiten, hetgeen heeft geleid tot de brief van het Parket bij het Hof van Beroep te Gent van 14 september 2016 (zie rov. 2.6.1) en de e-mail van het Parket bij de strafuitvoeringsrechtbank te Gent van 3 februari 2017 (zie rov. 2.11). Uit deze met de Belgische autoriteiten gevoerde correspondentie blijkt dat toekenning van v.i. na het ondergaan van een derde deel van een vrijheidsstraf in België zeker geen automatisme is. Weliswaar volgt uit de e-mail van 3 februari 2017 dat een veroordeelde het recht toekomt om na het ondergaan van een derde deel van de opgelegde vrijheidsstraf een v.i.-aanvraag in te dienen, dit neemt niet weg dat de toekenning van v.i. is voorbehouden aan de Belgische strafuitvoeringsrechtbank, waarbij wordt getoetst aan diverse persoons- en dossiergebonden voorwaarden. Aangenomen moet dan ook worden dat – anders dan [eiseres] betoogt – de onder rov. 2.3 bedoelde zinsnede in het certificaat uitsluitend betrekking heeft op het recht van een veroordeelde op het aanvragen van v.i. Uit bedoelde correspondentie volgt dat nu de aan [eiseres] opgelegde vrijheidsstraf na overdracht verder in Nederland ten uitvoer wordt gelegd en de Belgische strafuitvoeringsrechtbank zich aldus niet meer door middel van een toetsing aan bedoelde voorwaarden over een aan [eiseres] toe te kennen v.i. kan uitspreken, van de zijde van de Belgische autoriteiten geen uitsluitsel kan worden verkregen over de vraag of [eiseres] in België na het ondergaan van een derde deel van de aan haar opgelegde vrijheidsstraf voor v.i. in aanmerking zou zijn gekomen. De door [eiseres] gestelde Belgische v.i. datum is daarmee niet zeker en staat evenmin met een grote mate van waarschijnlijkheid vast. Anders dan [eiseres] betoogt, kan in een dergelijk geval niet een op de Staat rustende verplichting worden aangenomen om zelf inhoudelijk te toetsen of aan de voorwaarden voor toepassing van de Belgische v.i.-regeling is voldaan.

4.2.4.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de Nederlandse v.i.-regeling onverkort op [eiseres] dient te worden toegepast. Van de door [eiseres] gestelde strafverzwaring door de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland en de op die stelling gestoelde schending van het Kaderbesluit, het EU-Handvest en het EVRM is bij die stand van zaken geen sprake. Dit betekent dat zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [eiseres] dient te worden afgewezen.

4.3.

[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst het gevorderde af;

5.2.

veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;

5.3.

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.

mw


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature