Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Internationale kinderontvoering. Uitleg Marokkaans gezagsrecht. Beroep op weigeringsgrond 13 lid 1 sub b slaagt niet. Teruggeleiding gelast en kostenveroordeling. Bij afzonderlijke beschikking is de OTS voor 3 maanden uitgesproken.

Uitspraak



Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 17-1338

Zaaknummer: C/09/527551

Datum beschikking: 10 april 2017

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 21 februari 2017 ingekomen verzoek van:

[verzoeker] ,

de vader,

wonende te [woonplaats] , Marokko,

advocaat: mr. T.M. Coppes te Aerdenhout.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de moeder,

wonende op een onbekend adres,

advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

het verzoekschrift;

het verweerschrift.

Op 14 maart 2017 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:

de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, mevrouw [naam] ;

de advocaat van de moeder.

De moeder is – zoals voor de regiezitting al schriftelijk door haar advocaat medegedeeld – niet verschenen.

Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.C. Olland. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden. Op genoemde regiezitting is de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. De ouders hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.

De rechtbank heeft voorts nog de volgende stukken ontvangen:

de brief d.d. 23 maart 2017, met bijlagen, van de zijde van de vader;

de brief d.d. 24 maart 2017, met bijlagen, van de zijde van de vader;

het faxbericht d.d. 24 maart 2017, met bijlage, van de zijde van de moeder;

het faxbericht d.d. 26 maart 2017, met bijlagen, van de zijde van de vader.

De minderjarige [1. minderjarige] is op 27 maart 2017 in raadkamer gehoord.

Op 27 maart 2017 is de behandeling ter zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:

de vader bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, de heer [naam]

de moeder bijgestaan door haar advocaat;

mevrouw [naam] en mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Van de zijde van de vader en van de zijde van de moeder zijn ter zitting pleitnotities overgelegd.

Namens de Raad is mondeling verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden uit te spreken. Dit verzoek is geregistreerd met het kenmerk C/09/529521, JE RK 17-616. Op dit verzoek is ter zitting toewijzend beslist en schriftelijk in een afzonderlijke beschikking vermeld, waarbij de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als gecertificeerde instelling is benoemd.

Feiten

- De vader en de moeder zijn gehuwd geweest van [datum] tot [datum] 2015.

- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:

- [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Marokko;

- [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Marokko.

- De vader en de moeder hebben op [datum] 2015 op basis van artikel 114 van het Marokkaanse Wetboek van Familierecht een overeenkomst gesloten voor het be ëindigen van de huwelijksrelatie, conform onder meer de volgende voorwaarden:

(…)

6. de echtgenoot heeft verklaard geen bezwaar te hebben indien de kinderen met hun moeder binnen Marokko of naar het buitenland reizen;

7. in geval mevrouw [voornaam moeder] hertrouwt, zal zij het gezag over de kinderen blijven houden. De echtgenoot heeft hiermee ingestemd. Deze bepaling rust op de bepalingen van artikel 175 van het Wetboek van Familierecht;

8. in geval de echtgenoot hertrouwt, geeft mevrouw [voornaam moeder] hem geen toestemming om de kinderen naar de woning van zijn vrouw en haar familie mee te nemen. Zij geeft hem toestemming om de kinderen naar zijn ouderlijk huis mee te nemen. Tevens geeft zij hem toestemming de kinderen mee te nemen op reis voor recreatie en vakantie binnen het land en naar het buitenland;

(…)

- Bij beschikking van The court of first instance te [plaatsnaam] van 27 april 2015 is onder meer het volgende bepaald:

(…)

- Attests the divorce by mutual consent between [verzoeker] and [belanghebbende] according to the reference mentioned above.

(…)

- Certifies that the mother [belanghebbende] is the custodian of her minor children namely [2. minderjarige] and [1. minderjarige] .

(…)

- Authorises both spouses to travel with the children inside and outside the national territory.

(…)

- The father’s right to visit his children will take place on Sunday each week and on the next day of each religious feast.

(…)

- De moeder is op 5 augustus 2015 te [woonplaats] (Marokko) gehuwd met [naam] .

- Bij beschikking van de rechtbank te [woonplaats] van 2 november 2015 is aan de minderjarigen [1. minderjarige] en [2. minderjarige] toestemming gegeven om het nationale territorium in het gezelschap van hun moeder mevrouw [belanghebbende] te verlaten.

- Op 14 april 2016 is de moeder met de kinderen naar Nederland vertrokken. Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen staan de moeder en de kinderen sinds 18 mei 2016 ingeschreven in Nederland.

- Bij beschikking van de arrondissementsrechtbank te [woonplaats] van 23 januari 2017 is het verzoek van de vader tot intrekking van het verzorgingsrecht van de moeder over de kinderen afgewezen. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

- De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

- Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen hebben de moeder en de kinderen de Marokkaanse nationaliteit. De vader heeft ook de Marokkaanse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt thans de onmiddellijke terugkeer te gelasten van [1. minderjarige] en [2. minderjarige] naar Marokko, zo nodig met behulp van de sterke arm, althans dat de terugkeer van de kinderen voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal plaatsvinden, waarbij de moeder de kinderen met de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat de vader de kinderen mee terug kan nemen naar Marokko, met veroordeling van de moeder tot betaling aan de vader van € 8.005,01 ter zake van de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Marokko zijn partij bij het Verdrag.

Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringwet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of

gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag ).

Gewone verblijfplaats

Niet in geschil is dat de kinderen onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Marokko hadden. De vraag naar de tussen de ouders geldende gezagsverhouding dient dus naar het Marokkaans recht te worden beoordeeld.

Gezagsrecht en toestemming

De vader stelt dat de moeder in strijd heeft gehandeld met zijn gezagsrecht. De vader betoogt dat hij van rechtswege de wettelijke vertegenwoordiger is van [1. minderjarige] en [2. minderjarige] , zijn wettige minderjarige kinderen, en daarmee het gezag – de wilaya – heeft over de persoon en het vermogen van de kinderen. Het aan de vader als wettelijk vertegenwoordiger toekomende gezagsrecht duurt nog onverminderd voort. Aan de moeder is, na de huwelijksontbinding, de zorg voor de elementaire behoeften van de kinderen en hun lichamelijke en geestelijke bescherming – de hadana – toevertrouwd. Volgens de vader brengt de hadana met zich dat de kinderen de verblijfplaats van de moeder volgen, doch impliceert dit niet dat de moeder daarbij bij uitsluiting van de vader beslissingsbevoegd is ten aanzien van de verblijfplaats van de kinderen. De moeder had dan ook niet zonder de vader de beslissing kunnen en mogen nemen om zich in Nederland te vestigen. Hierbij stelt de vader dat partijen wel met elkaar hebben afgesproken dat zij beiden met de kinderen ook buiten Marokko mogen reizen, doch dit impliceert naar de mening van de vader niet dat de moeder zich met de kinderen buiten Marokko mocht vestigen. Reizen en vestigen zijn naar de mening van de vader twee totaal verschillende zaken. De toestemming van de vader voor een langdurig en blijvend verblijf van de kinderen in Nederland ontbreekt zodat er sprake is van ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag, aldus de vader.

De moeder stelt dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging en achterhouding van de kinderen. De moeder erkent dat de vader de wilaya toekomt, maar dit omvat volgens de moeder niet het recht om te beslissen over de verblijfplaats van de kinderen. De moeder stelt zich op het standpunt dat de hadana het recht omvat eenzijdig te beslissen over de verblijfplaats van de kinderen, ook wanneer deze in het buitenland is gelegen. De moeder heeft dan ook niet gehandeld in strijd met het gezagsrecht van de vader. Bovendien stelt de moeder dat zij – op grond van de echtscheidingsovereenkomst en de toestemming van de rechtbank te [woonplaats] – Marokko mocht verlaten en zich mocht vestigen in Nederland.

Bij beschikking van 2 november 2015 is al vastgesteld dat de moeder met de kinderen Marokko mocht verlaten. De rechtbank te [woonplaats] heeft volgens de moeder voorts op

23 januari 2017 vastgesteld dat de vader niet het recht heeft om te bepalen waar de kinderen wonen, dat de kinderen niet terug hoeven te keren naar Marokko en dat de moeder de hadana behoudt. Volgens de moeder dient de rechtbank in Nederland deze buitenlandse beslissing van 23 januari 2017 te erkennen.

De rechtbank stelt voorop dat volgens het Verdrag onder gezagsrecht wordt verstaan het recht dat betrekking heeft op de zorg voor de persoon van het kind, en in het bijzonder het recht om over zijn of haar verblijfplaats te beslissen. De rechtbank baseert haar beoordeling van het gezagsrecht van de ouders op de tekst van de Marokkaanse wetgeving (Mudawwana) en op hetgeen daarover in de Nederlandse juridische literatuur is gepubliceerd.

De Mudawwana (Mud.) kent een tweedeling van het gezag over kinderen, te weten het gezag over de persoon en het gezag over het vermogen van het kind. De vader is van rechtswege de wettelijke vertegenwoordiger van zijn wettige minderjarige kinderen (art. 231 Mud.). De vader heeft hiermee het gezag – wilaya – over de persoon en het vermogen van het kind (art. 233 Mud.) De vader is als wettelijk vertegenwoordiger belast met de zorg voor de persoonlijke zaken van het kind, zoals de religieuze en vormende begeleiding en de voorbereiding op het leven. Hiernaast is hij belast met al hetgeen samenhangt met gangbare werkzaamheden voor het bestuur van het vermogen van het kind (art. 235 Mud.). De moeder wordt alleen van rechtswege met deze taken belast wanneer de vader is overleden, afwezig is, of handelingsonbekwaam is verklaard (art. 231 Mud.). Tussen de ouders is niet in geschil dat de wilaya van de vader onverminderd voortduurt. Het aspect van het gezag dat beide ouders gedurende het huwelijk gezamenlijk over hun minderjarige kinderen uitoefenen, is de hadana. De hadana houdt in het behoeden van het kind voor hetgeen hem schade kan toebrengen en het belast zijn met zijn opvoeding en belangen (art. 163 Mud.). Na de huwelijksontbinding strekt het gezag van de vader zich uit over alle aspecten van het leven van zijn minderjarige kinderen, met uitzondering van de hadana. De hadana wordt na de echtscheiding alleen door de moeder uitgeoefend (art. 171 Mud.). Uit artikel 169 Mud. volgt vervolgens dat het kind de verblijfplaats heeft bij zijn verzorgster – de moeder – en dit is ook de plaats waar de kinderen overnachten. Tussen de ouders is niet in geschil dat bij hun echtscheiding de hadana over de kinderen aan de moeder is toevertrouwd. Ten behoeve van de vader is destijds een omgangsregeling met de kinderen vastgesteld.

De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheid dat de hadana met zich brengt dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben, niet kan worden geconcludeerd dat de moeder bij uitsluiting van de vader beslissingsbevoegd is ten aanzien van de verblijfplaats van de kinderen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat in het Marokkaans recht veel gewicht wordt toegekend aan de rol van de vader als wettelijk vertegenwoordiger van een kind. Dit blijkt bijvoorbeeld uit artikel 178 Mud., waaruit volgt dat een verhuizing van de verzorgster of de wettelijke vertegenwoordiger naar een andere plaats van vestiging binnen Marokko niet in strijd wordt geacht met de hadana, mits de vader als wettelijk vertegenwoordiger toezicht kan houden. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat de moeder niet eenzijdig mag beslissen over de wijziging van de verblijfplaats van de kinderen en dat zij hiervoor toestemming van de vader (of vervangende toestemming van de rechtbank) nodig had.

Vervolgens ligt de vraag voor of de moeder toestemming had van de vader of van de rechtbank om zich met de kinderen definitief in Nederland te vestigen.

De rechtbank overweegt als volgt. De ouders hebben op [datum] 2015, in het kader van het beëindigen van hun huwelijksrelatie, een overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder 6. opgenomen dat ‘de echtgenoot heeft verklaard geen bezwaar te hebben indien de kinderen met hun moeder binnen Marokko of naar het buitenland reizen’. De rechtbank is – met de vader – van oordeel dat het begrip ‘reizen’ niet zo ruim kan worden uitgelegd dat dit eveneens een langdurig en blijvend verblijf in het buitenland, dit geval Nederland, inhoudt. Uit de door de ouders op [datum] 2015 gesloten overeenkomst – die door de echtscheidingsbeschikking van [datum] 2015 is bekrachtigd – kan dan ook niet worden afgeleid dat de moeder destijds toestemming van de vader heeft verkregen om zich met de kinderen definitief in Nederland te vestigen.

De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de beschikkingen van 2 november 2015 en

23 januari 2017 evenmin kan worden afgeleid dat de moeder (vervangende) toestemming heeft verkregen om zich met de kinderen in Nederland te vestigen. De rechtbank stelt voorop dat artikel 179 Mud. de mogelijkheid biedt – in het geval dat aan het te verzorgen kind toestemming is geweigerd om buiten Marokko te reizen – daartoe in kort geding aan de rechter alsnog om toestemming te verzoeken. Blijkens dit artikel wordt geen gehoor gegeven aan dit verzoek dan nadat zekerheid is verkregen over het tijdelijk karakter van de reis alsmede over de terugkeer van het te verzorgen kind naar Marokko. De moeder heeft zich destijds blijkbaar – ondanks de overeenkomst die de ouders op 13 januari 2015 hebben gesloten – met een dergelijk verzoek tot de rechtbank te [woonplaats] gewend. Bij beschikking van 2 november 2015 heeft de rechtbank te [woonplaats] vervolgens op grond van artikel 179 Mud. toestemming verleend aan de kinderen ‘om het nationale territorium in het gezelschap van hun moeder mevrouw [belanghebbende] te verlaten’. De rechtbank begrijpt deze uitspraak aldus dat de rechtbank te [woonplaats] heeft bepaald dat de moeder samen met de kinderen Marokko mocht verlaten voor een reis of vakantie, nu een beslissing op grond van artikel 179 Mud. enkel ziet op een tijdelijke reis waarbij het kind ook weer zal terugkeren naar Marokko. De rechtbank is van oordeel dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in deze beslissing ligt besloten dat de moeder Marokko samen met de kinderen mocht verlaten met het doel om zich definitief elders te vestigen. In dit verband acht de rechtbank relevant dat in de beschikking niet is vermeld dat de moeder opnieuw is gehuwd en met de kinderen naar Nederland wenst te verhuizen.

De rechtbank is tot slot van oordeel dat uit de beschikking van de arrondissementsrechtbank te [woonplaats] van 23 januari 2017 niet valt op te maken dat de vader – zoals de moeder stelt en de vader betwist – niet het recht heeft om te bepalen waar de kinderen wonen en dat de kinderen niet terug hoeven te keren naar Marokko. Het betrof hier een verzoek van de vader strekkende tot intrekking van het verzorgingsrecht (de hadana) van de moeder. Hoewel het verzoek van de vader ongegrond is verklaard en is afgewezen – waardoor de hadana van de moeder niet is komen te vervallen – omdat de moeder op grond van de overeenkomst van

13 januari 2015 zowel binnen als buiten Marokko met de kinderen op reis mag, is hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat de moeder toestemming heeft verkregen van de rechtbank te [woonplaats] om samen met de kinderen naar Nederland te verhuizen om zich hier definitief te vestigen. Daarbij is van belang dat de vader onbetwist heeft gesteld dat hij ten tijde van die procedure nog niet kon onderbouwen dat de moeder zich met de kinderen in Nederland had gevestigd, welke stelling van de vader bevestiging vindt in het feit dat de moeder, bijgestaan door een advocaat, in de uitspraak als woonachtig in [woonplaats] is vermeld.

Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van de kinderen in Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.

Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag

Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.

Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de kinderen naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de kinderen in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.

De moeder heeft gesteld dat er sprake is van de weigeringsgrond, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag

Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.

De moeder stelt dat de kinderen door terugkeer naar Marokko worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, hetgeen voor hen een ondragelijke toestand met zich brengt. De moeder stelt dat zij gedurende het huwelijk meerdere malen door de vader is mishandeld. De kinderen zijn hier ook getuige van geweest. De moeder verblijft momenteel met de kinderen op een geheim adres waar zij hulp krijgt voor haar en de kinderen. De kinderen worden behandeld vanwege het gegeven dat zij in twee huiselijk geweld situaties – bij de vader en bij de heer [naam] – zijn opgegroeid en de moeder krijgt ook begeleiding. Inmiddels heeft de moeder de echtscheiding aangevraagd betreffende haar tweede echtgenoot, die haar heeft mishandeld. De moeder meent dat zij bij terugkeer in Marokko weer in een onhoudbare situatie zullen komen te verkeren. De moeder stelt dat zij in Marokko geen inkomen heeft, waardoor zij opnieuw aan de vader is overgeleverd, die bovendien de vastgestelde kinderalimentatie niet betaalt. Bovendien hangt haar in Marokko wellicht een strafrechtelijke veroordeling boven het hoofd, waardoor zij niet terug kan keren. Hiernaast verzet het belang van de kinderen zich tegen terugkeer naar Marokko, meer in het bijzonder tegen verzorging door de vader. De kinderen zijn volgens de moeder kwetsbaar door hetgeen zij hebben meegemaakt. De vader zorgt niet goed voor de kinderen. De moeder geeft aan dat [1. minderjarige] bang is voor zijn vader en dat [2. minderjarige] nauwelijks herinneringen aan hem heeft. Indien de rechtbank bepaalt dat de kinderen moeten terugkeren naar de vader in Marokko, belanden de kinderen voorts in zeer korte tijd weer in een nieuwe gezinssituatie, namelijk bij de vader en zijn nieuwe echtgenote die de kinderen in het geheel niet kennen. De kinderen zijn gebaat bij hun nieuwe vertrouwde omgeving in Nederland waar zij rust en hulp krijgen om aan hun ontwikkeling te werken, aldus de moeder.

De vader betwist dat hij de moeder of de kinderen fysiek heeft mishandeld. Hierbij geeft de vader aan dat hij twijfelt aan de juistheid van de door de moeder in het geding gebrachte stukken, nu deze niet verifieerbaar zijn en het in Marokko makkelijk is om dit soort verklaringen te kopen. De vader stelt dat de moeder degene is die de vader en de kinderen heeft mishandeld. Volgens hem had hij een zeer goede relatie met de kinderen, totdat de moeder met hen naar Nederland is vertrokken. De moeder heeft volgens de vader voldoende gelegenheid om terug te keren naar Marokko en zich daar opnieuw te vestigen. De moeder heeft familie in Marokko en heeft bovendien de beschikking over eigen financiële middelen, een auto en meerdere woningen. De moeder heeft één huis geheel op haar naam staan, één huis samen met haar zus aangekocht en één huis waarvan zij voor een deel eigenaar is althans waarop zij een optie heeft genomen. Nu het huwelijk van de moeder is gestrand, heeft zij ook geen reden om in Nederland te blijven, aldus de vader. Voorts stelt de vader dat hij niet kan beoordelen of er eventueel gevolg wordt gegeven aan de aangifte van de ontvoering. Als dit zo zou zijn, dan is dat bovendien geen reden dat de kinderen niet kunnen terugkeren naar Marokko. Hierbij heeft de vader toegezegd dat, als de moeder mee terug wil keren naar Marokko, hij alles in zijn macht zal doen om er voor te zorgen dat de aangifte niet tot negatieve gevolgen voor de moeder leidt. Als de moeder niet mee terug wil keren naar Marokko, dan kunnen de kinderen bij de vader wonen. De vader is van mening dat hij in Marokko goed in staat is om de kinderen datgene te bieden wat zij nodig hebben. De kinderen kunnen terugkeren naar hun bekende omgeving, oude school, vriendjes, vriendinnetjes en familie. Volgens de vader is er dan ook geen sprake van dat de kinderen indien zij terugkeren naar Marokko worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enige andere wijze in een ondraaglijke toestand worden gebracht.

De rechtbank stelt voorop dat het doel en de strekking van het Verdrag met zich brengen dat de weigeringsgrond genoemd in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag restrictief moet worden uitgelegd. Als uitgangspunt geldt dat terugkeer in het belang van de kinderen is en dat terugkeer alleen bij bijzondere omstandigheden wordt geweigerd. Dit houdt in dat de rechter van de aangezochte staat de in dit artikel gestelde strenge voorwaarden niet reeds vervuld mag achten, enkel op grond van haar oordeel dat het belang van de kinderen in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter. De belangenafweging bij de vraag waar de kinderen hun uiteindelijke hoofdverblijf dienen te hebben, dient immers plaats te vinden in een bodemprocedure – in het land van herkomst – en past niet in deze procedure, waarin slechts een ordemaatregel wordt getroffen. Ook kan de dreigende scheiding van de kinderen van één van de ouders slechts onder stringente voorwaarden en bijzondere omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van een ernstig risico dat zij worden blootgesteld aan het gevaar zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.

De rechtbank is van oordeel dat de moeder in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vader niet heeft aangetoond dat de situatie van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag zich hier voordoet. De moeder heeft geen begin van bewijs geleverd dat er daadwerkelijk sprake is geweest van huiselijk geweld, waar de kinderen getuige (en slachtoffer) van zijn geweest. De rechtbank overweegt hierbij dat de ouders elkaar in deze procedure over en weer hebben beschuldigd van mishandeling, maar dat de rechtbank op basis van hetgeen is aangevoerd en overgelegd niet kan beoordelen wat er in het verleden daadwerkelijk tussen de ouders is voorgevallen. Wel stelt de rechtbank vast dat partijen al sinds 2015 uit elkaar zijn en dat de verwijten over en weer van voordien dateren. Dit maakt dat er geen aanleiding is om zonder meer te veronderstellen dat er tussen de ouders opnieuw sprake zal zijn van huiselijk geweld en dat de kinderen door hun terugkeer worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar.

De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat er sprake is van enige belemmering om terug te keren naar Marokko door een aangifte jegens de moeder wegens ontvoering. Uit de enkele stelling van de moeder dat zij bij terugkeer naar Marokko wellicht strafrechtelijk zal worden vervolgd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat zij bij terugkeer naar Marokko direct in hechtenis zal worden genomen en dat dit de kinderen vervolgens in een ondragelijke toestand zal brengen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vader ter zitting heeft gesteld dat hij ten aanzien van de aangifte van ontvoering door de moeder alles zal doen wat in zijn macht ligt om er voor te zorgen dat er bij terugkeer geen negatieve gevolgen voor de moeder zullen ontstaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat ook niet is gebleken dat er vanwege andere redenen – zoals de financiële positie van de moeder en/of het ontbreken van huisvesting in Marokko – sprake zal zijn van een ondragelijke toestand bij terugkeer naar Marokko. De moeder heeft blijkens de overgelegde stukken in ieder geval in [woonplaats] één woning geheel in eigendom op haar naam staan en is samen met haar zus mede-eigenaar van een andere woning. Niet is gebleken dat de moeder – zoals zij zelf stelt – niet de vrije beschikking heeft over de (deels) op haar naam staande woningen omdat dit eigendommen van haar vader zouden zijn. Bovendien heeft de moeder op grond van de echtscheidingsbeschikking recht op financiële ondersteuning van de vader in de vorm van alimentatie. De rechtbank merkt hierbij op dat de vader gemotiveerd heeft betwist dat hij niet aan zijn betalingsverplichting zou voldoen. Mocht de moeder toch niet kunnen of willen terugkeren naar Marokko dan is dit haar keuze, die naar het oordeel van de rechtbank er niet aan in de weg staat dat de kinderen wel terugkeren naar (hun vader in) Marokko. De rechtbank is niet gebleken dat de vader niet in staat is om naar behoren zorg te dragen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder heeft haar stelling dat de vader niet goed voor de kinderen kan zorgen – wat de vader gemotiveerd heeft betwist – immers niet met objectieve gegevens onderbouwd, zodat naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken dat verblijf bij de vader in Marokko een ondragelijke toestand in de zin van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag voor de kinderen oplevert.

Gelet op al het voorgaande slaagt het beroep van de moeder op deze weigeringsgrond niet.

Conclusie

Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag en ook niet is gebleken dat er sprake is van een van de overige in het Verdrag genoemde weigeringsgronden – de moeder heeft hierop ook geen beroep gedaan –, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de kinderen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen.

Afgifte kinderen

De vader heeft afgifte van de kinderen aan hem verzocht, omdat hij er niet op gerust is dat de moeder de reis naar Marokko zelf met de kinderen zal maken. De rechtbank zal daartoe – ondanks het bepaalde in artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet – niet overgaan, nu zij dat niet in het belang van de kinderen acht. Bovendien is de strekking van het Verdrag (en de Uitvoeringswet) dat het kind wordt teruggeleid naar het land van herkomst opdat daar zo nodig verdere beslissingen over de verblijfplaats van het kind kunnen worden genomen. De rechtbank zal daarom minder toewijzen dan verzocht en de teruggeleiding van de kinderen bevelen op de na te melden wijze, waarbij afgifte aan de vader pas aan de orde komt als de moeder niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel de kinderen terug te geleiden naar Marokko. De rechtbank merkt hierbij op dat het Leger des Heils als gecertificeerde instelling een begeleidende rol kan spelen bij de teruggeleiding van de kinderen naar Marokko, zodat dit zowel voor de kinderen als de ouders rustig kan verlopen.

Uitvoerbaar bij voorraad

Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank ziet in hetgeen de vader heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt. De rechtbank acht het wenselijk dat de kinderen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 25 april 2017, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.

Sterke arm

Ingevolge artikel 13 lid 6 van de Uitvoeringswet juncto artikel 813 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van rechtswege voorzien in het met behulp van de sterke arm ten uitvoer leggen van de onderhavige beschikking. Het betreffende verzoek van de vader zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.

KAls er uit de overgelegde buitenlandse bewijsstukken tegenstrijdigheden blijken over de persoonsgegevens, dan kan zulks hieronder ipv met "De persoonsgegevens...vermeld." overwogen worden met bijv: "Blijkens..., doch blijkens..."

osten (alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)

De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de door hem gemaakte kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding. De vader heeft de door hem gemaakte kosten begroot op € 8.005,01. Ook de schoolkosten behoren daartoe omdat de vader die heeft doorbetaald voor de kinderen zodat zij bij terugkeer naar Marokko naar school kunnen gaan.

De moeder stelt primair dat er geen sprake kan zijn van een kostenveroordeling, nu de laatste rechterlijke uitspraak uit Marokko de moeder het recht geeft om in Nederland te verblijven en de kinderen te verzorgen. De moeder stelt subsidiair, voor het geval het wel tot een kostenveroordeling komt, dat de door de vader opgevoerde kosten voor de school van [1. minderjarige] en de kosten voor de advocaat in Marokko in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen.

De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet de moeder kan worden veroordeeld tot betaling van de door de vader gemaakte kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding van de kinderen. De rechtbank ziet in de stellingen van de moeder geen aanleiding om van deze bepalingen af te wijken. De rechtbank zal de moeder – als persoon die voor de internationale ontvoering van de kinderen verantwoordelijk is – dan ook veroordelen in (een deel van) de gemaakte kosten. De rechtbank zal hierbij de kosten die de vader het afgelopen jaar nog heeft gemaakt voor de school van [1. minderjarige] van € 400,-- buiten beschouwing laten. Deze kosten houden geen verband met de onderhavige teruggeleidingsprocedure. De overige door de vader gevorderde kosten – waaronder ook de kosten voor de advocaat in Marokko – komen de rechtbank niet onredelijk voor. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de moeder veroordelen de door de vader gemaakte kosten tot een bedrag van afgerond € 7.605,-- aan hem te voldoen.

Beslissing

De rechtbank:

gelast de terugkeer van de minderjarigen:

[1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] Marokko;

[2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Marokko;

naar Marokko uiterlijk op 25 april 2017, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen naar Marokko en beveelt, indien de moeder nalaat de kinderen terug te brengen naar Marokko, dat de moeder de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 25 april 2017, opdat de vader de kinderen zelf mee terug kan nemen naar Marokko;

veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding ter hoogte van € 7.605,-- (zegge: zevenduizendzeshonderdenvijf euro);

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, J.M. Vink en M.P. Verloop, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2017.

Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature