U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het huwelijk tussen eiseres en referent een rechtens relevant novum is, omdat dit in de vorige procedure nog niet was gesloten en niet zonder meer duidelijk is dat het huwelijk niet kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit. Doordat eiseres en referent in het huwelijk zijn getreden is allereerst sprake van een ander toetsingskader dan ten tijde van de eerdere procedure. Aan gehuwden wordt namelijk niet de eis gesteld dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk, is het oogmerk bij het aangaan van het huwelijk bepalend. Uit de considerans van de Verblijfsrichtlijn volgt dat lidstaten maatregelen mogen treffen om misbruik en fraude, met name schijnhuwelijken, tegen te gaan. Dit laat echter onverlet dat verweerder daar dan wel een individueel onderzoek naar moet doen. Verweerder mag in dat kader betrekken dat in de eerdere procedure is geoordeeld dat eiseres er toen niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, maar dit is niet voldoende voor de conclusie dat het later gesloten huwelijk dus een schijnhuwelijk betreft. Er valt immers niet uit te sluiten dat, nadat in rechte is vastgesteld dat sprake is van een schijnrelatie, nadien alsnog een oprechte relatie is ontstaan die heeft geleid tot het huwelijk.

Aan het bestreden besluit kleeft een motiveringsgebrek. Nu eiseres ter zitting heeft gesteld dat zij door het overleggen van diverse stukken (zoals bonnen van boodschappen, gezamenlijke vakanties etc.) kan aantonen dat het huwelijk gestoeld is op een daadwerkelijke relatie, zal verweerder haar daartoe in de gelegenheid moeten stellen en deze stukken moeten betrekken in het onderzoek naar het oogmerk van het gesloten huwelijk. Dat eiseres deze stukken niet eerder heeft overgelegd, maakt dit in dit geval niet anders. Eiseres mocht ervan uit gaan dat verweerder aan de opdracht van de voorzieningenrechter, om haar in de bezwaarprocedure te horen, zou voldoen.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 16/30229 (beroep)

AWB 16/20230 (voorlopige voorziening)

V-nummer: [volgnummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 31 maart 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum] 1988, van Albanese nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet ( Vw ) 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist.

De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 23 november 2016 (AWB 16/23977) dit verzoek toegewezen. Verweerder heeft bij besluit (het bestreden besluit) van 22 december 2016 het bezwaar ongegrond verklaard.

Op 22 december 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [betrokkene] (referent). De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep

1. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden. Eiseres heeft eerder verzocht om afgifte van een artikel 9 document, namelijk bij aanvraag van

12 mei 2015. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 12 februari 2016 afgewezen, omdat hij van mening is dat sprake is van een schijnrelatie. Die afwijzende beschikking is in rechte vast komen te staan met de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 15 juni 2016 (AWB 16/3487).

2 Eiseres heeft aan onderhavige aanvraag een huwelijksakte van 30 augustus 2016 en een relatieverklaring van 13 september 2016 ten grondslag gelegd.

3. Verweerder heeft onderhavige aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Volgens verweerder weegt het enkele feit dat eiseres en referent de juridische status van hun gestelde relatie hebben gewijzigd niet op tegen de tegenstrijdige verklaringen op essentiële onderdelen van de gestelde relatie, die zij bij de voorgaande procedure tijdens de hoorzitting hebben afgelegd. De huwelijksakte beschouwt verweerder daarom niet als novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb . Hetzelfde geldt voor de relatieverklaring van 13 september 2016.

4. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat dat de huwelijksakte, relatieverklaring en het relevante tijdsverloop sinds de uitspraak van 15 juni 2016 wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb . In dit verband heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:871). Omdat de huwelijksakte en relatieverklaring dateren van na het besluit van 12 februari 2016 en relevant zijn voor de beoordeling, is sprake van nova. Ook zijn door referent kwitanties overgelegd van zijn werkzaamheden als [functie] . Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder zijn vergewisplicht heeft geschonden, omdat verweerder vasthoudt aan de grondslag van de eerdere afwijzing, dat sprake is van een schijnrelatie, terwijl de ambtenaar van de burgerlijke stand het oogmerk van eiseres heeft geverifieerd. Eiseres heeft in dit verband ook gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014 in de zaak C-202/13 (arrest McCarthy; te raadplegen via www.curia.europa.eu). Verweerder had een individueel onderzoek naar het concrete geval moeten uitvoeren.

5. Op 23 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank uitspraak gedaan. Daarin heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, het volgende overwogen:

“ 6.1 De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3755) voortvloeit dat niet valt uit te sluiten dat, indien in rechte vaststaat dat partijen een schijnrelatie zijn aangegaan, nadien alsnog een relatie tussen hen kan ontstaan. Verzoekster dient haar stelling dat thans sprake is van een daadwerkelijke relatie echter wel aan te tonen. Omdat sprake is van een opvolgende aanvraag, moet verzoekster de relatie onderbouwen met nova.

6.2

Verder volgt uit voornoemd arrest McCarthy dat de lidstaten een familielid van de burger van de Unie zijn recht op binnenkomst en verblijf alleen mogen beperken met inachtneming van de artikelen 27 en 35 van de Richtlijn 2004 /38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Verblijfsrichtlijn). De weigering op grond van artikel 27 moet op een individueel onderzoek van het concrete geval berusten. Voorts kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 35 de nodige maatregelen nemen om een in deze richtlijn neergelegd recht in geval van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk, te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken, vooropgesteld dat deze maatregelen evenredig zijn en zijn onderworpen aan de in die richtlijn neergelegde procedurele waarborgen. Zoals uitdrukkelijk blijkt uit artikel 35, zijn de op grondslag van dat artikel 35 vastgestelde maatregelen onderworpen aan de procedurele maatregelen van de artikelen 30 en 31 van de Verblijfsrichtlijn. Blijkens punt 25 van de considerans van de Verblijfsrichtlijn beogen deze procedurele waarborgen met name een hoog beschermingsniveau van de rechten van de burger van de Unie en zijn familieleden te verzekeren in geval van weigering van toegang tot of verblijf in een andere lidstaat.

6.3

Bij uitspraak van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) heeft de Afdeling bepaald dat het ne bis in idem beoordelingskader niet langer wordt toegepast. Dit betekent dat de bestuursrechter voortaan elk besluit op een opvolgende aanvraag – waarbij die aanvraag niet wordt ingewilligd – overeenkomstig artikel 8:69 van de Awb moet toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Deze toetsing omvat, zoals bij alle besluiten, de motivering van het besluit en de manier waarop het tot stand is gekomen.

7. Verweerder mag de opvolgende aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Awb afwijzen als de aanvrager geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht, dan wel wanneer zonder meer duidelijk is dat wat de aanvrager heeft aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit.

8. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De overgelegde huwelijksakte is nieuw ten opzichte van het besluit van 12 februari 2016, want deze dateert van latere datum dan dat besluit. Voorts is niet zonder meer duidelijk dat de huwelijksakte niet van belang kan zijn voor dat eerdere besluit. Immers, anders dan verweerder heeft gesteld, is de huwelijksakte niet louter een formalisering van een eerder gestelde relatie. Door de huwelijkssluiting is een ander toetsingskader op verzoekster van toepassing dan dat het geval was bij de vorige aanvraag. Voor gehuwden geldt immers op grond van de Verblijfsrichtlijn niet de voorwaarde dat sprake moet zijn van een deugdelijk bewezen duurzame relatie. Voor het handhaven van de voorwaarde van een deugdelijk bewezen duurzame relatie bij gehuwden, waarbij eerder een schijnrelatie werd aangenomen, ziet de voorzieningenrechter in de Verblijfsrichtlijn noch in het Vreemdelingenbesluit 2000 aanknopingspunten. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:10519). Daarnaast heeft verzoekster aangevoerd dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht, omdat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de procedure die voorafgaat aan het geven van toestemming voor het voorgenomen huwelijk door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het standpunt van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat dat op geen enkele manier van belang is, is onvoldoende. Verweerders standpunt ten aanzien van de bovengenoemde twee punten kan in het licht van de door het Unierecht voorgeschreven individuele onderzoeksplicht en evenredigheidstoets, niet worden gevolgd.

9. Uit het voorgaande volgt dat aan het bezwaar niet reeds op voorhand een redelijke kans van slagen kan worden ontzegd. Daaruit volgt eveneens dat verweerder verzoekster in de bezwaarprocedure zal moeten horen. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.”

6. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen zonder eiseres en referent te horen. Zoals door eiseres in beroep is aangevoerd heeft verweerder, door referent en eiseres niet te horen, niet voldaan aan de opdracht van de voorzieningenrechter. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit wat betreft de motivering alleen verwezen naar wat daarover in het besluit in primo is opgenomen en gesteld dat dit standpunt wordt ondersteund door een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 maart 2015 (AWB 15/19104 en AWB 16/3931). Verweerder is daarmee, zoals terecht door eiseres is gesteld, ten onrechte niet ingegaan op de overwegingen van de voorzieningenrechter waarmee deze tot het voorlopig oordeel kwam zoals hiervoor is weergegeven.

De rechtbank ziet geen aanleiding door de enkele verwijzing naar een oudere uitspraak van de rechtbank Den Haag thans anders te oordelen dan zij in de voorlopige voorziening heeft gedaan. De rechtbank voegt daar nog het volgende aan toe. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk, is het oogmerk bij het aangaan van het huwelijk bepalend. Uit de considerans van de Verblijfsrichtlijn volgt dat lidstaten maatregelen mogen treffen om misbruik en fraude, met name schijnhuwelijken, tegen te gaan. Dit laat echter onverlet dat verweerder daar dan wel een individueel onderzoek naar moet doen. Verweerder mag in dat kader betrekken dat in de eerdere procedure is geoordeeld dat eiseres er toen niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, maar dit is niet voldoende voor de conclusie dat het later gesloten huwelijk dus een schijnhuwelijk betreft. Er valt immers niet uit te sluiten dat, nadat in rechte is vastgesteld dat sprake is van een schijnrelatie, nadien alsnog een oprechte relatie is ontstaan die heeft geleid tot het huwelijk.

De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:12, eerste lid van, de Awb.

7. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, zoals door verweerder ter zitting verzocht, op grond van hetgeen in het verweerschrift is opgenomen. Wat van de motivering in het verweerschrift verder ook zij, eiseres heeft ter zitting immers gesteld dat zij door het overleggen van diverse stukken (zoals bonnen van boodschappen, gezamenlijke vakanties etc.) kan aantonen dat het huwelijk gestoeld is op een daadwerkelijke relatie. Verweerder zal deze stukken moeten betrekken in het onderzoek naar het oogmerk van het gesloten huwelijk. Dat eiseres deze stukken niet eerder heeft overgelegd, maakt dit in dit geval niet anders, nu eiseres ervan uit mocht gaan dat verweerder aan de opdracht van de voorzieningenrechter zou voldoen en daartoe nog in de gelegenheid zou worden gesteld.

8. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.

Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening

9. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.

Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening

10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1485,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/30229,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

De voorzieningenrechter,

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/30230

- wijst het verzoek af.

De rechtbank/ voorzieningenrechter,

in alle zaken,

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 336,-- (zegge: driehonderdzesendertig euro) aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van 1485,-- (zegge: duizendvierhonderdvijfentachtig euro).

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2017.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Conc.: MBe

D: C

VK

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6: 6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3755.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature