Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Vordering tot opheffing tenuitvoerlegging gevangenisstraf - omdat strafonderbreking ten onrechte is ingetrokken - afgewezen. Daarvoor moet eiser bij de RSJ zijn

Uitspraak



Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/527295 / KG ZA 17-219

Vonnis in kort geding van 12 april 2017

in de zaak van

[eiser] ,

thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [plaats] ,

eiser,

advocaat mr. Y. Bouchikhi te Utrecht,

tegen:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(ministerie van Veiligheid en Justitie),

zetelend te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. M.M. van Asperen te Den Haag.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding, met producties;

- de brief van de Staat van 23 maart 2017, met producties;

- de brief van [eiser] van 24 maart 2017, met producties;

- de op 29 maart 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

[eiser] , geboren op [geboortedatum] te [gebooorteplaats] ( [geboorteland] ), bezit de Marokkaanse nationaliteit. Op 26 juni 1985 is [eiser] Nederland binnengekomen en op 2 juni 1986 is aan hem een vergunning verstrekt tot verblijf "bij vader" (in Nederland). Bij beschikking van 13 augustus 1998 is hij ongewenst vreemdeling verklaard in de zin van artikel 67 van de Vreemdelingenwet.

2.2.

Bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 maart 2014 is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest. In verband met de tenuitvoerlegging van die uitspraak bevindt [eiser] zich thans in detentie, waarvan de einddatum is voorzien op 4 april 2019.

2.3.

Op 10 juni 2016 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna 'de Staatssecretaris') besloten aan [eiser] een strafonderbreking te verlenen voor onbepaalde duur op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting , ingaande op het moment dat [eiser] Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Aan de strafonderbreking is de voorwaarde verbonden dat [eiser] niet naar Nederland terugkeert.

2.4.

Op 20 april 2016 is - met het oog op de uitzetting van [eiser] - aan de Marokkaanse autoriteiten verzocht om afgifte van een reisdocument ten behoeve van [eiser] (een "laisser passer"). Tot nu toe is het gewenste reisdocument - ondanks verschillende rapellen - niet verstrekt.

2.5.

Bij beschikking van 10 januari 2017 heeft de Staatssecretaris - in verband met de opheffing van ongewenstverklaringen ingevolge Europese regelgeving - de ongewenstverklaring van [eiser] opgeheven en hem een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag dat [eiser] de Europese Unie heeft verlaten. [eiser] heeft tegen die beschikking beroep ingesteld bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. Deze procedure loopt nog.

2.6.

Op 8 maart 2017 heeft de Staatssecretaris besloten de aan [eiser] verleende strafonderbreking in te trekken, omdat het laisser passer ten behoeve van [eiser] nog steeds niet is afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten, onder de mededeling dat - indien het gewenste reisdocument alsnog wordt vertrekt - wederom strafonderbreking zal worden verleend. Tegen die beslissing heeft [eiser] een beroepschrift ingediend bij de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hierna 'RSJ'), welke procedure nog aanhangig is.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert de Staat - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te bevelen de vrijheid ontnemende maatregel op te heffen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.

3.2.

Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.

Op zichzelf is juist dat er geen zicht bestaat op het verstrekken door de Marokkaanse autoriteiten van een laisser passer ten behoeve van [eiser] binnen een redelijke termijn. Dat is echter geen geldige reden voor het intrekken van de aan [eiser] verleende strafonderbreking, aangezien daaraan enkel als voorwaarde is verbonden dat [eiser] - na vertrek uit Nederland - niet mag terugkeren en niet dat ook een laisser passer moet worden verstrekt. [eiser] heeft al verschillende keren gevraagd om vrijwillig - via de zogenoemde "Roosendaalroute" - terug te mogen keren naar Marokko . De Staat stemt daarmee ten onrechte niet in. [eiser] is gemotiveerd om terug te keren naar Marokko en is niet van plan vervolgens weer naar Nederland te komen. De Staatssecretaris heeft de strafonderbreking slechts ingetrokken om het onderhavige kort geding te frustreren; door die kunstgreep tracht hij te bewerkstelligen dat [eiser] geen belang meer heeft bij zijn vordering. De Staat(ssecretaris) maakt daarmee misbruik van zijn bevoegdheid (détournement de pouvoir). Een en ander brengt mee dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de resterende gevangenisstraf (24 maanden) onrechtmatig is. In feite is sprake van een verkapte vreemdelingenbewaring, wat volgens de Raad van State in strijd is met de wet.

3.3.

De Staat voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil

4.1.

Door middel van zijn vordering beoogt [eiser] te bewerkstelligen dat zijn detentie wordt opgeheven, teneinde hem in de gelegenheid te stellen - via de "Roosendaalroute"- Nederland te verlaten en door te reizen naar Marokko .

4.2.

Voor zover [eiser] zich beroept op de - in zijn ogen - onterechte intrekking op 8 maart 2017 van de strafonderbreking, moet daaraan in de onderhavige procedure worden voorbijgegaan. Voor het aanvechten van die beslissing bestaat immers een - ander/speciale - met voldoende waarborgen omklede procedure, te weten die bij de RSJ, welke weg [eiser] ook volgt (naast dit kort geding). In die situatie is op die grond geen plaats voor ingrijpen door de burgerlijke rechter, ook niet indien sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid door de Staatssecretaris (détournement de pouvoir).

4.3.

Voor de goede orde merkt de voorzieningenrechter - ten overvloede - nog het volgende op.

Ook indien de Staatssecretaris de strafonderbreking niet zou hebben ingetrokken, zou de vordering van [eiser] niet toewijsbaar zijn geweest. Aan de voorwaarde die aan de strafonderbreking is verbonden - een onmiddellijk en definitief vertrek uit Nederland naar Marokko - kan immers niet worden voldaan indien [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld om Nederland vrijwillig te verlaten, teneinde via de "Roosendaalroute" naar Marokko reizen. De aan [eiser] verleende strafonderbreking vangt aan op het moment dat hij Nederland daadwerkelijk verlaat. Onder 'Nederland' moet ten aanzien van [eiser] , als niet-gemeenschapsonderdaan ('derdelander'), eveneens worden begrepen een (ander) land dat lid is van de Europese Unie (zie bijv. RvS, 23 januari 2014; ECLI:NL:RVS:2014:221). Het op 10 januari 2017 aan [eiser] opgelegde zware inreisverbod brengt ook mee dat hij zich niet binnen de Europese Unie mag bevinden. De Roosendaalroute loopt - per trein - in eerste instantie via België en vervolgens via andere landen van de Europese Unie, met de mogelijkheid om tussentijds uit te stappen. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat [eiser] via die route Nederland (waaronder dus moet worden verstaan de Europese Unie) verlaat.

4.4.

Voor zover [eiser] nog heeft aangevoerd dat voortzetting van zijn detentie in feite neerkomt op een verkapte vreemdelingenbewaring, kan hij daarin (ook) niet worden gevolgd, aangezien de detentie plaatsvindt in het kader van de tenuitvoerlegging van de op 13 maart 2014 aan hem opgelegde gevangenisstraf van acht jaar.

4.5.

De slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.

4.6.

[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst de vordering van [eiser] af;

5.2.

veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.

jvl


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature