U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Het betreft beroepen van een gezin met minderjarige kinderen. Hun asielaanvragen zijn niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Eisers hebben onder meer een beroep gedaan op het Tarakhel-arrest van het EHRM. In dit kader hebben eisers aangevoerd dat zij bij overdracht niet conform de daarvoor verstrekte garanties zullen worden opgevangen. Eisers hebben daarbij onder meer verwezen naar:

 het monitoringsrapport ‘Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy’ van de Danish Refugee Council (hierna: DRC) en de Swiss Refugee Council (hierna: SRC) van 9 februari 2017;

 de 2016 update van het Country Report Italy van het Asylum in Europe Database (hierna: AIDA);

 de ‘Circular Letter’ van de Italiaanse autoriteiten van 12 oktober 2016.

Weliswaar blijkt met name uit de Circular Letter dat sprake is van een verdere daling van het aantal beschikbare plekken in SPRAR-locaties naar 58, terwijl het AIDA-rapport geen gelijklopende daling van het aantal Dublinoverdrachten laat zien, maar uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het element van een dalend aantal opvangplekken niet van doorslaggevend belang wordt geacht.

Het monitoringsrapport van de DRC en de SRC van 9 februari 2017 beschrijft het verblijf van zes gezinnen in Italië na vertrek uit Denemarken of Zwitserland. De rechtbank is van oordeel dat uit dit rapport niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een concreet aanknopingspunt dat de huidige werkwijze niet langer volstaat en dat Italië niet langer aan zijn internationale verplichtingen voldoet.

Onduidelijk is hoe representatief de zes beschreven gevallen zijn. Daarbij is één van deze gezinnen op eigen gelegenheid en zonder overleg met de autoriteiten van de lidstaat die wilde overdragen, teruggekeerd naar Italië. Voor de vijf overgebleven gevallen geldt dat zij, na twee weken tot een maand elders te hebben verbleven, opvang in een SPRAR-locatie hebben gekregen. Daarbij is in meerdere gevallen sprake geweest van gebrekkige informatievoorziening en communicatieproblemen tussen de overdragende en de ontvangende lidstaat.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Vreemdelingenkamer

zaaknummers: AWB 17/4448 en AWB 17/4504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] ,

v-nummer [nummer] ,

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] ,

v-nummer [nummer] ,

mede namens hun minderjarige kinderen,

allen van Libische nationaliteit,

eisers,

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,

verweerder.

Het procesverloop

Bij besluiten van 23 februari 2017 heeft verweerder de aanvragen van eisers van 10 december 2016 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.

Op 24 februari 2017 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze besluiten.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.

De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 maart 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.R. de Groot.

Het onderzoek is ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op de ter zitting door eisers overgelegde Circular Letter van 12 oktober 2016 en op het rapport ‘Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy’ van de Danish Refugee Council en de Swiss Refugee Council van 9 februari 2017.

Bij schrijven van 15 maart 2017 heeft verweerder gereageerd op deze stukken. Vervolgens hebben eisers daarop gereageerd bij schrijven van 16 maart 2017.

Vervolgens is het onderzoek, na toestemming van partijen om de zaak zonder nadere zitting af te doen, op 22 maart 2017 gesloten.

De beoordeling

1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Italië op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) gehouden is eisers terug te nemen, omdat zij in dat land al eerder een asielverzoek hebben ingediend. Eisers betwisten de verantwoordelijkheid van Italië en het standpunt dat zij daar een asielaanvraag hebben ingediend. Zij stellen slechts hun vingerafdrukken te hebben afgegeven en snel daarna te zijn doorgereisd naar Nederland.

2. Een treffer in Eurodac geldt, gelet op lijst A van bijlage II bij de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014, als bewijs van de indiening van een asielverzoek. Gelet op artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening kan een vreemdeling evenwel bewijs leveren van het tegendeel.

3. Uit Eurodac is gebleken dat sprake is van een treffer op 20 november 2016, beginnend met “IT2”. Deze code impliceert dat eisers op die dag als illegale vreemdelingen zijn aangetroffen. Voorts blijkt uit Eurodac dat er een treffer is van de volgende dag, namelijk 21 november 2016, beginnend met “IT1”. Dit begincijfer wordt gebruikt indien een verzoek om internationale bescherming wordt ingediend. Met deze tweede treffer heeft verweerder dus bewijs van de indiening van het asielverzoek door eisers geleverd.

4. In onderhavig geval is het door eisers geleverde tegenbewijs de enkele stelling dat zij geen asielverzoek hebben ingediend in Italië en dat zij slechts hun vingerafdrukken hebben afgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele stelling echter onvoldoende om hen in het leveren van tegenbewijs geslaagd te achten.

5. Gelet hierop is Italië terecht verantwoordelijk gehouden voor de behandeling van het asielverzoek van eisers op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en heeft verweerder terecht op 24 januari 2017 Itali ë verzocht om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Nu de Italiaanse autoriteiten niet binnen twee weken op het terugnameverzoek hebben gereageerd, staat daarmee sinds 8 februari 2017 de verantwoordelijkheid van Italië vast.

6. In geschil is verder of Nederland op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de behandeling van de asielverzoeken aan zich had moeten trekken.

Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid van uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen (tegenover eisers) nakomt. Het ligt daarom op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet.

7. Eisers betogen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiertoe hebben eisers aangevoerd dat uitzetting naar Italië (in)direct refoulement oplevert en dus een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Italië komt nog steeds de verplichtingen voortvloeiende uit de Opvangrichtlijn, Procedurerichtlijn en Kwalificatierichtlijn onvoldoende na, aldus eisers. Ter onderbouwing van het voorgaande hebben eisers in de zienswijze verwezen naar de rapporten van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa Nils Muiznieks en het Annual Report van Amnesty International.

Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat hun vierjarige dochter medische hulp, te weten begeleiding door een kinderpsycholoog, nodig heeft die zij in Italië zeer waarschijnlijk niet zal ontvangen.

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft in verschillende arresten (zie onder meer het arrest van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland, nr. 21459/14, en van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, nr. 5868/13) geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Het EHRM heeft verder meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft onder meer bij uitspraak van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

9. Naar het oordeel van de rechtbank schetst de informatie in de door eisers aangehaalde rapporten geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië. De rapporten bevestigen dat sprake is van tekortkomingen, maar bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

10. Omtrent de stelling van eisers dat zij nooit de intentie hebben gehad om asiel aan te vragen in Italië, heeft verweerder terecht overwogen dat het karakter van de Dublinverordening onverenigbaar is met de opvatting dat de intentie van eisers bepalend is voor de vaststelling van het voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijk land.

Voorts hebben eisers verklaard dat zij geen leefgeld of andere voorzieningen tot hun beschikking hadden en dat zij hard en slecht behandeld werden. In aanmerking genomen dat eisers hebben verklaard geen behandeling van hun verzoek in Italië te hebben afgewacht, doet hetgeen hen persoonlijk is overgekomen in Italië niet af aan het oordeel dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

11. Verweerder heeft in het kader van de gestelde medische problematiek van eisers vierjarige dochter geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de asielverzoeken aan zich te trekken. Verweerder heeft daartoe terecht overwogen dat eisers geen medische documenten hebben overgelegd waaruit blijkt dat hun dochter onder specialistische behandeling staat of deze behoeft. Eisers hebben niet concreet verklaard waarom hun dochter medische behandeling behoeft en welke zorg zij nodig zou hebben. Eisers hebben ter zitting enkel verklaard dat hun dochter in Nederland één keer een gesprek met een kinderpsycholoog heeft gehad, en dat dit verband zou houden met een zedendelict waarvan zij in Libië slachtoffer zou zijn geworden. Gelet op het gebrek aan verdere onderbouwing is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de dochter van eisers extra kwetsbaar is en daarom medische zorg nodig heeft.

Verder heeft verweerder terecht overwogen dat, mocht medische zorg nodig blijken, niet is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is om haar medisch te behandelen, dat Italië dezelfde medische voorzieningen heeft als Nederland en dat Italië wordt geacht eventuele medische problemen te kunnen behandelen. De enkele stelling dat hun dochter waarschijnlijk geen medische behandeling kan krijgen in Italië kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu deze niet is onderbouwd. Eisers hebben in hun gehoren verklaard dat zij vanwege andere klachten, namelijk oor- en keelpijn, van hun dochter in Italië zijn doorverwezen, maar dat geen arts aanwezig was. Eisers hebben verder verklaard dat zij niet hebben gewacht op een arts, maar vlak daarna zijn doorgereisd, omdat zij in Nederland betere medische hulp verwachtten. Hiermee is niet aannemelijk gemaakt dat er geen medische zorg beschikbaar was. Bovendien blijkt uit deze verklaringen niet dat zij geprobeerd hebben contact te leggen met een psycholoog.

12. Daarnaast hebben eisers een beroep gedaan op het arrest van het EHRM van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712) in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland (hierna: het Tarakhel-arrest) betreffende de overdracht van gezinnen met jonge kinderen aan Italië. In dit kader hebben eisers verwezen naar:

 het monitoringsrapport ‘Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy’ van de Danish Refugee Council (hierna: DRC) en de Swiss Refugee Council (hierna: SRC) van 9 februari 2017;

 de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 27 februari 2017 (AWB 17/2240 en AWB 17/2242);

 de 2016 update van het Country Report Italy van het Asylum in Europe Database (hierna: AIDA);

 de ‘Circular Letter’ van de Italiaanse autoriteiten van 12 oktober 2016.

13. Niet in geschil is dat eisers en hun minderjarige kinderen, vanwege die minderjarigheid, bijzonder kwetsbare personen zijn als bedoeld in het Tarakhel-arrest. Uit dit arrest volgt dat overdracht van een gezin met minderjarige kinderen aan Italië leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie, indien verweerder voorafgaand aan de overdracht geen garantie heeft verkregen van de Italiaanse autoriteiten dat de gezinsleden samen, en in voor hen geschikte voorzieningen, zullen worden opgevangen.

14. De rechtbank wijst er op dat de Italiaanse autoriteiten bij brief van 8 juni 2015 hebben toegelicht onder welke omstandigheden en op welke locaties zij gezinnen met minderjarige kinderen zullen opvangen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld nog recent de uitspraak van 16 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:73) hebben zij daarmee voldaan aan hetgeen op grond van het arrest van het EHRM in het Tarakhel-arrest is vereist. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat ervan kan worden uitgegaan dat er voldoende opvangplaatsen binnen de zogenaamde SPRAR-locaties voor bijzonder kwetsbare asielzoekers zijn, zolang er geen concrete aanwijzingen zijn van het tegendeel. Verder heeft de Afdeling van belang geacht dat de Italiaanse autoriteiten hebben toegezegd de capaciteit van de opvang te zullen vergroten indien daartoe de noodzaak bestaat en dat niet is gebleken dat zij die toezegging niet zullen nakomen.

Verweerder heeft bovendien in deze zaak aangegeven dat niet tot overdracht van eisers en hun kinderen zal worden overgegaan als blijkt dat eisers en hun kinderen in Italië niet in een geschikte opvangplek zullen worden opgevangen. Ook aan een dergelijke toezegging van verweerder hecht de Afdeling veel waarde.

In de verwijzing door eisers naar het AIDA-rapport en de Circular Letter van 12 oktober 2016 ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Weliswaar blijkt met name uit de Circular Letter dat sprake is van een verdere daling van het aantal beschikbare plekken in SPRAR-locaties naar 58, terwijl het AIDA-rapport geen gelijklopende daling van het aantal Dublinoverdrachten laat zien, maar uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het element van een dalend aantal opvangplekken niet van doorslaggevend belang wordt geacht. Hiertoe overweegt de Afdeling dat het aantal opvangplekken binnen de SPRAR-locaties weliswaar beperkt is, maar dat niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten de toezegging de capaciteit van de opvang te zullen vergroten indien daartoe noodzaak bestaat, niet zullen nakomen (zie de uitspraak van 16 januari 2017, rechtsoverweging 3.1.).

15. Verder hebben eisers verwezen naar het voornoemd monitoringsrapport van de DRC en de SRC van 9 februari 2017. Zij voeren aan dat daar uit blijkt dat mensen die in een Dublinprocedure worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten, niet conform de daarvoor verstrekte garanties worden opgevangen. Verweerder heeft bij schrijven van 15 maart 2017 gemotiveerd het standpunt ingenomen dat dit rapport geen aanleiding is tot een ander oordeel te komen dan in het bestreden besluit is ingenomen. De rechtbank overweegt als volgt.

Het rapport beschrijft het verblijf van zes gezinnen in Italië na vertrek uit Denemarken of Zwitserland. Het is onduidelijk hoeveel gezinnen zijn gevolgd voor dit monitoringsproject. Onduidelijk is of enkel deze zes gezinnen of meerdere gezinnen zijn gevolgd maar dat deze zes de enige gezinnen zijn waarbij problemen in de overdracht of opvang na overdracht zijn ervaren. Dit ontneemt het zicht op de representativiteit van de zes beschreven gevallen, zoals verweerder terecht stelt. Daarbij is één van deze gezinnen op eigen gelegenheid en zonder overleg met de autoriteiten van de lidstaat die wilde overdragen, teruggekeerd naar Italië, zodat dit geval geen informatie geeft over de omstandigheden van een Dublinoverdracht.

In de vijf overgebleven gevallen is gebleken dat zij verschillende problemen hebben ervaren na aankomst in Italië, en dat zij niet direct in een SPRAR-locatie zijn opgevangen. Voor alle vijf gevallen geldt echter dat zij, na twee weken tot een maand elders te hebben verbleven, opvang in een SPRAR-locatie hebben gekregen. Daarbij is in meerdere gevallen sprake geweest van gebrekkige informatievoorziening en communicatieproblemen tussen de overdragende en de ontvangende lidstaat. Hieruit volgt dat de problemen die zich aanvankelijk voordeden niet zonder meer aan de Italiaanse autoriteiten dan wel het opvangsysteem toe te rekenen zijn.

Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien met het feit dat het rapport zich beperkt tot de beschrijving van vijf relevante gevallen, is de rechtbank van oordeel dat niet worden geconcludeerd dat sprake is van een concreet aanknopingspunt dat de huidige werkwijze niet langer volstaat en dat Italië niet langer aan zijn internationale verplichtingen voldoet.

16. Voor zover eisers hebben betoogd dat Italië zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en/of de Procedurerichtlijn heeft verweerder terecht, onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak K.R.S. t. het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (zaaknr. 32733/08, JV 2009/41), gesteld dat eisers zich hierover dienen te beklagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Italië hen niet zouden kunnen of willen helpen. De enkele stelling dat eisers geen klacht konden indienen, is daartoe onvoldoende.

17. In hetgeen eisers hebben aangevoerd heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen aanleiding hoeven zien om hun asielverzoeken aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

18. Derhalve zijn de beroepen ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, rechter, in tegenwoordigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature