Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft in het donker op de openbare weg bij de duinen van Noordwijk zijn vuurwapen uitgeprobeerd, waardoor aan een argeloze voorbijganger zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. De rechtbank beantwoordt de vraag of dit handelen van verdachte roekeloos was bevestigend. Verdachte heeft zich buitengewoon onvoorzichtig gedragen, waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, waarvan verdachte zich bewust had moeten zijn. Nadat verdachte het vuurwapen dat bij het schietincident was betrokken had weggegooid, heeft hij er opnieuw toe besloten om zich te bewapenen en daartoe twee geladen revolvers aangeschaft die tijdens zijn aanhouding in zijn woning zijn aangetroffen. Gevangenisstraf van 32 maanden.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 09/857531-16

Datum uitspraak: 9 maart 2017

Tegenspraak

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,

thans preventief gehecht in de penitentiaire inrichting [P.I.] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 3 januari 2017 (pro forma) en 23 februari 2017 (inhoudelijk).

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Sam-Sin en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J. de Vries, advocaat te Noordwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 28 januari 2016 te Noordwijk, roekeloos, in elke geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig op de openbare weg in het donker met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van een fietspad,

waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotverwonding in de linkeronderbuik, ten gevolge waarvan een segment van de dunne darm operatief is verwijderd, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van die [slachtoffer] was ontstaan;

2.

hij op of omstreeks 28 januari 2016 te Noordwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool van het kaliber 6,35mm Browning, en/of munitie te weten een patroon van het kaliber 6,35mm Browning voorhanden heeft gehad en/of zonder vergunning tot vervoer, als bedoeld 9, vierde lid van de Wet wapens en munitie, dan wel verlof tot vervoer, als bedoeld in artikel 24 van die wet, heeft vervoerd;

3.

hij op of omstreeks 21 september 2016 te Noordwijk een of meer wapens van categorie III, te weten twee revolvers van het kaliber .38, en/of munitie van categorie III, te weten tien, althans een of meer patronen van het kaliber .38, voorhanden heeft gehad.

3 Bewijsoverwegingen

3.1

Inleiding

Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.

Op 28 januari 2016 rond 21.00 uur liepen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en zijn zoon [zoon slachtoffer] vanaf de laatste strandopgang over een fietspad door de duinen naar het einde van de Koningin Astridboulevard in Noordwijk. Het was donker en beiden droegen donkere kleding. Toen vader en zoon nog ongeveer 50 meter van de rotonde aan het einde van de boulevard waren verwijderd, kwam er een auto aanrijden die stopte op de rotonde. De bestuurder van deze auto was de verdachte en de bijrijder was medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). De verdachte is uitgestapt en heeft met een pistool één kogel afgevuurd in de richting van het fietspad. [slachtoffer] is door deze kogel geraakt in zijn buik. Hij en [zoon slachtoffer] zijn meteen naar de auto toegerend, waarop de verdachte is ingestapt en met [medeverdachte] is weggereden. [slachtoffer] heeft een schotverwonding opgelopen in de linker onderbuik, ten gevolge waarvan een onderdeel van de dunne darm operatief is verwijderd. Na onderzoek met behulp van onder andere camerabeelden, informatie van de leasemaatschappij van de auto en telefoontaps zijn de verdachte en [medeverdachte] op 21 september 2016 aangehouden. Bij doorzoeking van de woning van de verdachte zijn op die dag twee revolvers en munitie aangetroffen.

De verdenking tegen de verdachte komt er - kort gezegd - op neer dat hij door zijn schuld, al dan niet roekeloos, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] (feit 1), dat hij, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , een pistool en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2) en dat hij twee revolvers en munitie voorhanden heeft gehad (feit 3). De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten. Volgens de officier van justitie is bij feit 1 sprake van de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid.

3.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de verdachte niet roekeloos, maar hooguit onvoorzichtig heeft gehandeld. De verdachte heeft geen grote risico’s genomen, aangezien het een afgelegen plek was en hij niemand had gezien, aldus de raadsman. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.4

Het oordeel van de rechtbank

3.4.1

Feit 1: zwaar lichamelijk letsel door schuld

Gradatie van schuld

De rechtbank stelt voorop dat voor het bewijs van roekeloosheid uit de bewijsmiddelen dient te volgen dat door een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, waarvan de verdachte zich bewust was, althans had moeten zijn. In dit geval acht de rechtbank daartoe naast de in de inleiding vermelde feiten en omstandigheden het volgende van belang.

De verdachte heeft verklaard dat hij geen verstand heeft van wapens en een ongeoefend schutter is. Om zichzelf te beschermen heeft hij een reeds geladen vuurwapen gekocht voor ongeveer € 2.000,-. Hij heeft niet gecontroleerd met welke soort munitie het wapen geladen was. Op de avond van 28 januari 2016 wilde de verdachte het wapen voor de eerste keer uitproberen. Hij is uitgestapt op de rotonde en is zo’n vijf meter vóór een verkeersbord aan het begin van het fietspad gaan staan. Vervolgens heeft hij gericht op het verkeersbord en geschoten. Hij heeft er “geen moment” aan gedacht dat hij iemand zou kunnen raken en er ook niet over nagedacht dat het fietspad in het verlengde van het verkeersbord lag, dat er mensen op het fietspad konden lopen of fietsen en wat er kon gebeuren als het mis zou gaan. De verdachte heeft dan ook niet eerst geroepen of er iemand was voordat hij schoot. Hij ging ervan uit dat hij het verkeersbord zou raken en dat het wapen niet veel schade zou kunnen aanrichten, omdat het maar een “klein pistooltje” was.

De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich buitengewoon onvoorzichtig heeft gedragen. Hij heeft immers in het donker, omstreeks 21.00 uur, op de openbare weg, in de richting van een fietspad, zonder zicht op mogelijke voorbijgangers en zonder hierop te controleren of te waarschuwen, een vuurwapen geladen met scherpe patronen afgeschoten. Hierdoor is een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen, namelijk dat de door de verdachte afgevuurde kogel het verkeersbord zou missen of doorboren en een voorbijganger zou raken, met dodelijk of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De houding van de verdachte heeft zich gekenmerkt door onnadenkendheid: hij heeft “geen moment” gedacht aan het zeer ernstige gevaar dat hij met zijn handelen in het leven riep. Van dat gevaar had de verdachte zich echter wel bewust moeten zijn. Vuurwapens zijn immers bedoeld om zwaar of dodelijk letsel toe te brengen, zodat het afschieten daarvan per definitie een zeer gevaarlijke situatie in het leven roept. De rechtbank merkt hierbij op dat de verdachte het vuurwapen, blijkens zijn verklaring, ook juist voor deze gevaarzetting had aangeschaft, namelijk om zichzelf te beschermen tegen bedreigingen uit het criminele circuit. Het in het leven roepen van een zeer gevaarlijke situatie gold in dit geval te meer, omdat het afschieten plaatsvond op een plaats en tijdstip waar de kans op voorbijgangers niet gering was. Niet alleen liepen [slachtoffer] en zijn zoon daar, blijkens het dossier was ook een fietser de plaats delict kort voor het schietincident gepasseerd. Dat de verdachte er - naar zijn zeggen - van uitging dat hij het verkeersbord zou raken en dat het wapen niet veel schade zou kunnen aanrichten, maakt het voorgaande niet anders. Hij heeft immers verklaard een ongeoefend schutter te zijn, terwijl hij vanaf zo’n vijf meter afstand op het verkeersbord schoot. Ook heeft hij verklaard dat hij geen verstand heeft van wapens, dat hij niet eerder met het wapen had geschoten, dat hij niet had gecontroleerd met welke soort patronen het wapen was geladen en dat hij een aanzienlijk bedrag voor het wapen had betaald. De verdachte had er dan ook geenszins van uit mogen gaan dat hij het verkeersbord zou raken en dat de door hem afgevuurde kogel, zelfs als hij het verkeersbord zou raken, weinig schade zou kunnen aanrichten. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld.

Zwaar lichamelijk letsel

Als gevolg van de schotverwonding moest bij [slachtoffer] operatief een onderdeel van zijn dunne darm worden verwijderd. Gelet op de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen, merkt de rechtbank het letsel van [slachtoffer] aan als zwaar lichamelijk letsel.

Conclusie

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.

3.4.2

Feiten 2 en 3: wapens- en munitiebezit

De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen kan worden volstaan, nu de verdachte deze feiten heeft bekend, nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:

Feit 2: wapen- en munitiebezit op 28 januari 2016:

- verklaring verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2017;

- rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 3 maart 2016, blz. 246-247;

- proces-verbaal team forensische opsporing wapens, munitie en explosieven van 4 oktober 2016, blz. 1131-1132.

Feit 3: wapens- en munitiebezit op 21 september 2016:

- verklaring verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2017;

- proces-verbaal team forensische opsporing wapens, munitie en explosieven van 21 september 2016, blz. 916-918;

- proces-verbaal team forensische opsporing wapens, munitie en explosieven van 21 september 2016, blz. 920-922.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat van medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie op 28 januari 2016 geen sprake is.

De rechtbank zal de verdachte voorts vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde vervoeren van een vuurwapen zonder vergunning en/of verlof. Ingevolge artikel 1, sub 9, van de Wet wapens en munitie wordt onder het vervoeren van een wapen verstaan het op de openbare weg in de nabijheid hebben zonder dat het onmiddellijk kan worden gebruikt. Daarvan was echter geen sprake, aangezien de verdachte heeft verklaard dat hij het wapen in een portier van de auto had gelegd.

3.5

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat:

1.

hij op 28 januari 2016 te Noordwijk, roekeloos op de openbare weg in het donker met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van een fietspad, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotverwonding in de linker onderbuik, ten gevolge waarvan een segment van de dunne darm operatief is verwijderd, heeft bekomen;

2.

hij op 28 januari 2016 te Noordwijk een wapen van categorie III, te weten een pistool van het kaliber 6,35mm Browning, en munitie van categorie III, te weten een patroon van het kaliber 6,35mm Browning voorhanden heeft gehad;

3.

hij op 21 september 2016 te Noordwijk wapens van categorie III, te weten twee revolvers van het kaliber .38, en munitie van categorie III, te weten tien patronen van het kaliber .38, voorhanden heeft gehad.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

De raadsman heeft aangevoerd dat de handelingen onder 2 en 3 voortvloeien uit één wilsbesluit, te weten het zichzelf bewapenen tegen zijn bedreigers, zodat sprake is van een voortgezette handeling. De rechtbank verwerpt dit verweer. Nadat de verdachte het vuurwapen dat bij het schietincident op 28 januari 2016 was betrokken had weggegooid, heeft hij er opnieuw toe besloten om zich te bewapenen en daartoe de twee revolvers aangeschaft die op 21 september 2016 in zijn woning zijn aangetroffen. Aan dit handelen van de verdachte liggen meerdere, onderscheiden wilsbesluiten ten grondslag. Het enkele feit dat de verdachte - naar eigen zeggen - ten tijde van de aanschaf van de revolvers nog steeds werd bedreigd is, mede gelet op het tijdsverloop, onvoldoende voor het aannemen van één wilsbesluit.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden wordt opgelegd.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank verzocht er bij de strafoplegging rekening mee te houden dat de verdachte zich tijdens het onderzoek coöperatief heeft opgesteld, hij spijt heeft betuigd en het slachtoffer schadeloos heeft gesteld. De raadsman heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een (deels) voorwaardelijke werkstraf met daaraan verbonden verplicht reclasseringstoezicht en behandeling zoals voorgesteld door de psycholoog.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van de feiten

Omdat de verdachte zijn vuurwapen wilde uitproberen, heeft hij omstreeks 21.00 uur op de openbare weg geschoten op een verkeersbord naast een fietspad in de duinen in Noordwijk. Het was donker en de verdachte had geen zicht op mogelijke voorbijgangers. De verdachte heeft er naar eigen zeggen geen moment over nagedacht dat er mensen op het fietspad konden lopen of fietsen en wat er kon gebeuren als het mis zou gaan. Hij heeft daarmee op roekeloze wijze [slachtoffer] en zijn zoon, die op dat moment over het fietspad liepen, aan levensgevaar blootgesteld. [slachtoffer] is in zijn buik geraakt door de kogel die de verdachte heeft afgevuurd en heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dat [slachtoffer] , of zijn zoon, geen dodelijk letsel heeft opgelopen, is een gelukkig toeval en geenszins aan de verdachte te danken. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij op lichtzinnige wijze een levensgevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen.

[slachtoffer] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn familie zwaar zijn getroffen door het schietincident. Naast de operatie en het fysieke herstel hebben hij en zijn familie in hun privéleven ingrijpende gevolgen ondervonden van het incident. Tot op de dag van vandaag kampen zij met gevoelens van angst en onveiligheid. Gevoelens die bovendien in de gehele samenleving worden versterkt door schietincidenten als het onderhavige.

Na dit ernstige schietincident heeft de verdachte opnieuw besloten om zich te bewapenen. Hij heeft twee vuurwapens aangeschaft, die hij geladen binnen handbereik bewaarde in zijn slaapkamer en in de hal van zijn woning. Dit acht de rechtbank zeer zorgwekkend en neemt zij in strafverzwarende zin mee bij haar afweging.

Persoon van de verdachte

De verdachte heeft er ter terechtzitting, alsook door middel van een excuusbrief, blijk van gegeven het letsel en leed dat hij heeft berokkend te betreuren. Hij heeft het slachtoffer financieel schadeloos gesteld. De rechtbank heeft hiervan nota genomen. Evenwel staat hier tegenover dat de verdachte zich niet zelf bij politie heeft gemeld. Integendeel, er zijn bijna acht maanden verstreken voordat hij werd aangehouden. Een periode waarin het slachtoffer onnodig in onzekerheid verkeerde over door wie en waarom hij was neergeschoten.

Blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 22 september 2016 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten. Hij is wel sinds de pleegdata van de onderhavige feiten veroordeeld voor andersoortige feiten, met welke veroordeling de rechtbank gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening zal houden bij het bepalen van de strafmaat.

De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 16 februari 2017, opgesteld door drs. R. Bout, GZ-psycholoog. Deze rapporteert dat bij de verdachte sprake is van disfunctionele trekken in de persoonlijkheid, voornamelijk antisociaal en borderline van kleur, die invloed hebben op zijn functioneren. Door zijn egocentrische denkwijze, waarbij hij onvoldoende nadenkt over de negatieve consequenties voor zichzelf en anderen, wordt de verdachte enigszins beperkt in het afwegen van gedragsalternatieven. De verdachte wordt door de rapporteur als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, nu deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde. Volgens de rapporteur kan de verdachte baat hebben bij een behandeling gericht op het vergroten van het inzicht in de risico’s van zijn handelen en het maken van de juiste gedragskeuzes, maar is hij daarvoor niet gemotiveerd.

De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en maakt deze tot de hare.

Uit het omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 februari 2017 blijkt dat de kans op recidive door de reclassering als hoog wordt ingeschat. De belangrijkste reden hiervoor is zijn neiging naar antisociaal gedrag. De reclassering schat de mogelijkheid voor gedragsbeïnvloeding als gering in vanwege diverse belemmeringen. De verdachte is niet responsief en het zelfinzicht is gering. Ook is zijn gewetensfunctie te beperkt.

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door de psycholoog en de reclassering verkeerd is begrepen. Hij wil wel behandeling. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om de door de psycholoog en reclassering opgemaakte - en door hen met de verdachte besproken - rapporten terzijde te schuiven.

Conclusie

De rechtbank is van oordeel dat slechts een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. In de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals hiervoor vermeld, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarvan af te wijken. De rechtbank acht daarom een gevangenisstraf van na te melden duur, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, passend en geboden.

7 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

- 57, 63 en 308 van het Wetboek van Strafrecht;

- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

ten aanzien van feit 1:

aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid;

ten aanzien van feiten 2 en 3:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Dit vonnis is gewezen door

mr. C. Fetter, voorzitter,

mr. J.J. Peters, rechter,

mr. B.W. Mulder, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2017.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2016027800, onderzoek Baco, van de politie eenheid Den Haag, dienst regio recherche, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1299).

Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 31 januari 2016, blz. 50-55;

proces-verbaal van verhoor getuige [zoon slachtoffer] van 1 februari 2016, blz. 73-76;

verklaring verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2017.

Een geschrift, te weten een brief van A. Dalhuijsen, forensisch arts, van 14 maart 2016, inhoudende een letselbeschrijving van [slachtoffer] , blz. 265.

Verklaring verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature