E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBDHA:2017:1320
Rechtbank Den Haag, 16_363 VPB

Inhoudsindicatie:

Vanaf haar oprichting in 1985 houdt X BV de B-aandelen in Y BV. In 2010 neemt zij de A-aandelen in Y BV over van haar in 1989 uit Nederland geëmigreerde middellijk aandeelhouder X. Eveneens in 2010 is de feitelijke leiding van X BV verplaatst naar Luxemburg. Y BV keert in 2012 een dividend uit aan X BV. De inspecteur heeft dit dividend bij het vaststellen van de aanslag Vpb voor het jaar 2012 in aanmerking genomen als belastbaar inkomen uit een aanmerkelijk belang op grond van artikel 17, derde lid, onder b, van de Wet Vpb . Onder toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en Luxemburg is de belasting geheven naar een tarief van 2,5 procent.

Voor heffing op grond van artikel 17, derde lid, onder b van de Wet Vpb is onder meer vereist dat X BV het aanmerkelijke belang in Y BV houdt met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen om de heffing van inkomstenbelasting of dividendbelasting bij een ander te ontgaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. Gelet op de datum van emigratie van X en gelet op de eerder overgedragen aandelenbelangen kan ten tijde van de dividenduitkering in 2012 geen sprake zijn van een inkomstenbelastingclaim op het aanmerkelijk belang. Ten aanzien van de dividendbelasting overweegt de rechtbank dat X BV na verplaatsing van de feitelijke leiding naar Luxemburg een beroep kan doen op de EU-moeder-dochterrichtlijn. Vóór de verplaatsing van de feitelijke leiding zou Y BV vanwege toepassing van de deelnemingsvrijstelling echter evenmin gehouden zijn om dividendbelasting in te houden. De verplaatsing van de feitelijke leiding heeft dan ook niet geresulteerd in het ontgaan van dividendbelasting. Beroep gegrond; aanslag Vpb verminderd naar nihil.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie