Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Schadestaatprocedure. Eindvonnis. Beoordeling van onder meer de naast de herstelkosten gevorderde overige schadeposten, de vraag of over de herstelkosten omzetbelasting dient te worden vergoed en opheffing van gelegd beslag.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/369921 / HA ZA 10-2306

Vonnis van 27 juli 2016

in de zaak van

1 [A] ,

2. [B] ,

3. [C] ,

4. [D] ,

5. [E] ,

6. [F] ,

allen wonende te [woonplaats] ,

eisers in conventie,

verweerders in reconventie,

verweerders in de voorwaardelijke incidenten,

advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

tegen

1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDE RAAD BOUWONTWIKKELING B.V.,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DE RAAD BOUW B.V.,

beide gevestigd te Noordwijk en kantoorhoudende te Katwijk,

gedaagden in conventie,

eiseressen in reconventie,

eiseressen in de voorwaardelijke incidenten,

advocaat mr. P.A. Arisz-Versteeg te Rotterdam.

Partijen worden hierna opnieuw [A] c.s. (in mannelijk enkelvoud) en De Raad c.s. (in vrouwelijk enkelvoud) genoemd. Eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en verweerders in de voorwaardelijke incidenten, worden, voor zover nodig, ieder afzonderlijk met hun achternaam aangeduid. Gedaagden in conventie, tevens eiseressen in reconventie en eiseressen in de voorwaardelijke incidenten, worden, voor zover nodig, afzonderlijk De Raad Bouwontwikkeling respectievelijk De Raad Bouw genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 24 februari 2016;

- de akte houdende wijziging eis tevens akte overlegging producties van de zijde van [A] c.s.;

- de akte wijziging incidentele conclusie ex 843a en 21 Rv tevens wijziging eis in reconventie tevens akte overlegging producties van de zijde van De Raad c.s.;

- het proces-verbaal van comparitie van 12 april 2016;

- het proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie op 2 mei 2016;

- de akte na comparitie van de zijde van [A] c.s.;

- de akte na comparitie van de zijde van De Raad c.s.

1.2.

Ten slotte is een (nadere) datum voor vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie 2.1.

De rechtbank stelt voorop dat zij in randnummer 2.36 van het tussenvonnis van 24 februari 2016 per abuis het aanvankelijk door de bindend adviseur begrote bedrag van € 925.750 (exclusief btw) heeft genoemd, zonder daarbij op te tellen het in randnummer 2.11 van dat tussenvonnis genoemde bedrag van € 9.920,- waarmee het bindend advies na de nadere motivering door de bindend adviseur is verhoogd. In randnummer 2.36 van het tussenvonnis dient derhalve in plaats van € 925.750 te worden gelezen € 935.670. In zoverre komt de rechtbank ambtshalve terug van haar in het tussenvonnis van 24 februari 2016 gegeven oordelen. De rechtbank blijft voor het overige bij hetgeen zij heeft overwogen in het tussenvonnis van 24 februari 2016, tenzij zij hierna uitdrukkelijk anders vermeldt.

2.2.

Voor zover [A] c.s. met zijn uiteenzetting in de randnummers 4-12 van de akte na comparitie van 18 mei 2016 mocht hebben beoogd enig zonder voorbehoud gegeven eindoordeel van de rechtbank in het tussenvonnis van 24 februari 2016 opnieuw ter discussie te stellen, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het staat haar niet vrij van dergelijke eindoordelen terug te komen. Geen van de mogelijke uitzonderingen op de regels betreffende de bindende eindbeslissing doet zich hier voor. En als dat al anders zou zijn geweest, zou de rechtbank – zo voegt zij hieraan toe – geen reden zien voor een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor het door [A] c.s. in de randnummers 24-29 van de akte van 18 mei 2016 ter discussie gestelde eindoordeel van de rechtbank ten aanzien van de door [A] c.s. gevorderde wettelijke rente.

2.3.

In het zojuist genoemde tussenvonnis is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat het bindend advies in stand blijft en dat beide partijen daaraan zijn gebonden. De kosten van herstel van de schade aan de woningen van [A] c.s. als gevolg van de werkzaamheden van De Raad c.s. zijn begroot op het totaal van de bedragen van € 935.670,- (exclusief btw), € 5.638,60 (inclusief btw), € 2.000 (stelpost) en € 16.339,-.

Vervolgens heeft de rechtbank de overige gevorderde schadeposten besproken, te weten:

expertisekosten € 34.930,18

kosten van vervangende huisvesting € 107.917,94

kosten van verhuizing en opslag van de inboedel € 24.450,00

kosten van tuinaanleg € 45.637,80.

Ten aanzien van de expertisekosten heeft de rechtbank overwogen dat uitgangspunt is dat De Raad c.s. de – haar toerekenbare – schade wegens expertisekosten dient te vergoeden. De gevorderde expertisekosten van Rijnja Repro (€ 91,14) en van [B] (€ 624,75) zijn volgens de rechtbank toewijsbaar, nu De Raad c.s. zich hiertegen niet heeft verzet. Ten aanzien van de overige gevorderde expertisekosten heeft de rechtbank nog geen eindbeslissing gegeven. Hetzelfde geldt voor de gevorderde kosten van vervangende huisvesting, de gevorderde kosten van verhuizing en opslag van de inboedel en de gevorderde kosten van tuinaanleg. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van deze posten aangehouden, evenals ten aanzien van de vordering van De Raad c.s. tot terugbetaling van het voorschot, de vordering van De Raad c.s. tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst in deze zin dat – kort gezegd – de herstelwerkzaamheden aan de villa binnen negen maanden na dit vonnis dienen te zijn uitgevoerd en de aanleg van de paalfundering binnen drie maanden dient te zijn uitgevoerd, en de door [A] c.s. gevorderde omzetbelasting over de herstelkosten.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om eventuele nadere stukken in het geding te brengen en de rechtbank heeft een zitting bevolen teneinde onder meer nadere inlichtingen van partijen te verkrijgen over de in het tussenvonnis genoemde thema’s.

Vermeerdering/wijziging eis in conventie, in reconventie en in de incidenten

2.4.

[A] c.s. heeft vervolgens zijn eis ten aanzien van de expertisekosten vermeerderd tot een bedrag van € 71.161,99 en inzake de kosten van vervangende huisvesting tot een bedrag van € 207.167,94. [A] c.s. heeft zijn vordering voor het overige gehandhaafd, zodat hij thans ten aanzien van de overige schadeposten in totaal een bedrag van € 348.417,73 van De Raad c.s. vordert.

2.5.

De Raad c.s. heeft haar vordering in reconventie vermeerderd in deze zin dat zij onder haar vordering [A] c.s. te veroordelen om de vaststellingsovereenkomst na te komen mede begrijpt dat [A] c.s. de facturen die hij van [X] ontvangt binnen een week na ontvangst van die facturen aan De Raad c.s. dient toe te zenden. De Raad c.s. heeft haar vordering in reconventie voor het overige gehandhaafd.

2.6.

De Raad c.s. heeft de aan de incidentele vorderingen verbonden voorwaarde laten vallen en deze vorderingen gewijzigd. De Raad c.s. vordert thans (onvoorwaardelijk) de veroordeling:

van [A] c.s. om ten aanzien van de reeds ontvangen facturen voor uitgevoerde (herstel)werkzaamheden aan het [adres] 6, 7 en/of 7A te [plaats 1] binnen een week na dit vonnis afschrift over te leggen van of inzage te geven in de offerte en de facturen van [X] , alsmede rekeningafschriften van [A] c.s. over te leggen waaruit blijkt dat de op de facturen vermelde bedragen daadwerkelijk aan [X] zijn betaald;

van [A] c.s. om ten aanzien van de na dit vonnis te ontvangen facturen voor (herstel)werkzaamheden aan het [adres] 6, 7 en/of 7A te [plaats 1] binnen een week na dit vonnis afschrift over te leggen van of inzage te geven in de offerte en de facturen van [X] , alsmede de rekeningafschriften van eisers waaruit blijkt dat de op de facturen vermelde factuurbedragen daadwerkelijk aan [X] zijn betaald;

de veroordeling van [C] en [D] om binnen een week na dit vonnis afschrift over te leggen of inzage te geven in de facturen voor opslag van de inboedel, verhuiskosten en vervangende huisvesting in het kader van de uitgevoerde herstelwerkzaamheden aan hun woning,

alles met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met veroordeling van [A] c.s. in de proceskosten.

2.7.

Partijen hebben zich over en weer niet verzet tegen de eiswijzigingen en eisvermeerderingen in conventie, in reconventie en in de incidenten. Nu de rechtbank ook ambtshalve geen reden ziet om deze veranderingen buiten beschouwing te laten, zal zij beslissen op de respectieve vorderingen zoals deze thans luiden.

Expertisekosten

2.8.

[A] c.s. vordert in dit opzicht een bedrag van € 71.161,99, dat hij als volgt specificeert:

Duyts Bouwconstructies BV € 7.116,20

Geo-Supporting BV € 4.685,63

Rijnja Repro € 91,14

[Y] € 1.071,00

[X] € 3.979,36

WBM € 4.462,50

[B] € 624,75

[Z] € 12.899,60

Geo Supporting € 6.015,45

[X] € 30.216,36

Totaal € 71.161,99.

2.9.

Tijdens de zitting van 12 april 2016 heeft De Raad c.s. bevestigd dat zij zich kan vinden in de posten a en b, zodat deze posten toewijsbaar zijn. Zoals in het tussenvonnis van 24 februari 2016 reeds was overwogen, heeft De Raad c.s. zich niet verzet tegen de posten c en g, zodat deze posten eveneens toewijsbaar zijn.

2.10.

Ten aanzien van de posten d, e, f en h heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 24 februari 2016, in onderdeel 2.21, per vergissing vermeld dat De Raad c.s. op zichzelf niet heeft betwist dat [A] c.s. de door [Y] , [X] , WBM en [Z] gefactureerde offertekosten heeft betaald. Zoals De Raad c.s. terecht stelt, heeft mr. Esseling namens De Raad c.s. tijdens de comparitie van 26 januari 2011 opgemerkt dat zij zich ten aanzien van alle gevorderde calculatiekosten afvraagt of deze al dan niet betaald zijn (randnummer 16 van de verklaring van mr. Esseling in het proces-verbaal van de comparitie van 26 januari 2011). Gelet hierop, en gegeven het feit dat [A] c.s. op dit punt geen betalingsbewijzen heeft overgelegd, is niet komen vast te staan dat [A] c.s. de hier genoemde bedragen heeft betaald. Zoals in het vonnis van 24 februari 2016 is overwogen, staat tussen partijen echter wel vast dat [Y] en de drie aannemers de hier bedoelde kosten in rekening hebben gebracht. Daarmee staat ook vast dat de genoemde bedragen door [A] c.s. dienen te worden betaald.

De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van De Raad c.s. dat het in rekening brengen van offertekosten ongebruikelijk is. Gegeven het feit (i) dat partijen voordat deze offertes waren uitgebracht al jarenlang in een juridische procedure waren verwikkeld, (ii) dat in die procedures allerlei uitgangspunten waren vastgelegd en deskundigenrapporten waren uitgebracht over de wijze van herstel van de woningen en (iii) dat partijen ook op het moment van het uitbrengen van de offertes zich nog steeds in een juridische procedure bevonden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een ‘normaal’ project waarvoor een offerte werd uitgebracht. Voor zover het bij ‘normale’ projecten met een zekere omvang al niet gebruikelijk zou zijn om offertekosten in rekening te brengen, acht de rechtbank het in ieder geval onder de genoemde omstandigheden redelijk dat de aannemers offertekosten in rekening hebben gebracht. Dit geldt temeer nu de bindend adviseur de in de offerte van [X] opgenomen calculatiekosten ook in stand heeft gelaten. Nu de rechtbank – zoals overwogen in het tussenvonnis van 24 februari 2016 – geen reden ziet voor de conclusie dat de hoogte van de facturen niet redelijk was in verhouding tot de daarvoor verrichte (offerte)werkzaamheden, zijn ook de posten d, e, f en h in beginsel toewijsbaar. Nu echter in de door de bindend adviseur begrote herstelkosten al de door [X] begrote en in rekening gebrachte calculatiekosten zijn opgenomen, is er geen grond voor afzonderlijke toewijzing van post e. Deze post wordt dus afgewezen.

2.11.

Post i betreft volgens [A] c.s. en blijkens de door [A] c.s. overgelegde factuur de kosten van geotechnisch bodemonderzoek en grondradaronderzoek bij het slaan van de proefpaal voor de paalfundering. Ook De Raad c.s. gaat hiervan uit. Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze kosten door De Raad c.s. aan [A] c.s. worden vergoed. Daartoe is het volgende redengevend.

De rechtbank volgt De Raad c.s. niet in haar stelling dat (een deel van) deze kosten ten onrechte (is of) zijn gemaakt. De Raad c.s. gaat blijkens haar stellingen ervan uit dat in ieder geval een deel van de op de factuur vermelde werkzaamheden is verricht ter uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van het herstel van de fundering van de villa die zijn vermeld in artikel 3 (na het eerste liggende streepje) van de vaststellingsovereenkomst van partijen. Nu de werkzaamheden zijn verricht onder supervisie van de bindend adviseur, is voldoende komen vast te staan dat de op de factuur vermelde werkzaamheden noodzakelijk waren.

Anders dan De Raad c.s. stelt, kan uit het feit dat in de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat als de proefpaal niet in de grond kan worden gebracht de tot dan toe gemaakte kosten voor rekening en risico van De Raad c.s. komen, niet worden afgeleid dat de kosten nu voor rekening van [A] c.s. moeten komen aangezien de proefpaal wel in de grond is gebracht. Uitgangspunt is immers dat De Raad c.s. de schade wegens expertisekosten dient te vergoeden en uit de hiervoor genoemde afspraak kan niet worden afgeleid dat ten aanzien van de proefpaal iets anders is overeengekomen. Daarbij verdient opmerking dat partijen er bij het slagen van de proefpaal ook van uitgingen dat een paalfundering zou worden aangebracht onder de villa. De kosten daarvan dienen dan ook voor rekening van De Raad c.s. te komen. Ook daarom ligt het niet voor de hand – en zou het onredelijk zijn – om de kosten van een geslaagde proefpaal voor rekening van [A] c.s. te laten. Het slaan van de proefpaal was in de ogen van partijen immers nodig om te bezien of een paalfundering feitelijk tot de mogelijkheden behoort. Post i is dus toewijsbaar.

2.12.

Post j betreft volgens [A] c.s. twee facturen van [X] inzake de kosten voor het nadere onderzoek ten behoeve van het schadeherstel van de villa. Het gaat om de facturen van 26 oktober 2012 (ten bedrage van € 19.443,73) en van 25 januari 2013 (ten bedrage van € 10.772,63).

De bindend adviseur heeft de factuur van 26 oktober 2012 al in de begroting van de herstelkosten betrokken. Dit betreft het in het tussenvonnis van 24 februari 2016 in 2.36 al genoemde bedrag van € 16.339,-. Dit bedrag is het hierop betrekking hebbende factuurbedrag exclusief BTW. Gelet hierop zullen de hier gevorderde expertisekosten ten aanzien van de factuur van 26 oktober 2012 worden afgewezen.

Ook de factuur van 25 januari 2013 komt niet voor vergoeding in aanmerking. [A] c.s. verwijst voor zijn vordering inzake deze factuur immers naar de offerte van [X] . Niet is duidelijk op welk onderdeel van de offerte van [X] deze factuur betrekking heeft. In zoverre is de vordering van [A] c.s. dus onvoldoende toegelicht. Daarbij komt dat de bindend adviseur de offerte van [X] tot uitgangspunt heeft genomen voor het berekenen van de herstelkosten van de villa. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, dient er derhalve van te worden uitgegaan dat de in de offerte vermelde kosten zijn begrepen in de herstelkosten, dan wel niet voor vergoeding in aanmerking komen op basis van het advies van de bindend adviseur.

2.13.

Gelet op het voorgaande dient De Raad c.s. aan [A] c.s. ter zake van de expertisekosten een bedrag van in totaal € 36.966,27 te vergoeden.

Kosten van vervangende huisvesting

2.14.

[A] c.s. vordert in dit opzicht een bedrag van € 207.167,94, dat hij als volgt specificeert:

huisnummer 6 € 24.000,00

huisnummer 7 € 21.600,00

huisnummer 7A € 19.200,00

aanvullende kosten voor huisnummer 6 € 142.367,94

Totaal € 207.167,94.

2.15.

De posten a-c betreffen vervangende woonruimte tijdens het herstel van de schade aan de woningen. Zoals is overwogen in het tussenvonnis van 24 februari 2016, is [A] c.s. uitgegaan van een gemiddelde bouwtijd van 40 weken voor het herstel van de woningen en stelt hij dat de bewoners voor een periode van twaalf maanden dienen te beschikken over vervangende woonruimte. De Raad c.s. heeft (onder meer) tegen de door [A] c.s. genoemde duur van het gebruik van de vervangende woonruimte verweer gevoerd.

Nu de bindend adviseur is uitgegaan van een bouwtijd van 32 weken, zal de rechtbank zich daarbij aansluiten. De rechtbank acht het redelijk dat de bewoners vóór de herstelwerkzaamheden al de gelegenheid hebben om de vervangende woonruimte te betrekken en om na het afronden van deze werkzaamheden enige tijd te hebben om weer te verhuizen naar de woningen aan het [adres] . Gelet hierop dient De Raad c.s. de kosten van de vervangende huisvesting voor een periode van tien maanden aan de bewoners te vergoeden. Hierbij is de rechtbank – met verwijzing naar hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de nakoming van de vaststellingsovereenkomst – ervan uitgegaan dat bij het herstel van de woning de paalfundering zal worden aangebracht.

2.16.

[A] c.s. heeft zich voor de hoogte van de maandelijkse kosten van vervangende huisvesting aangesloten bij door Van der Meer Makelaars & Taxateurs bepaalde huurwaarde van hun woningen, te weten een bedrag van € 2.000,- per maand voor de woning op nummer 6, een bedrag van € 1.850,- per maand voor de woning op nummer 7 en een bedrag van € 1.600 per maand voor de woning op nummer 7A. De rechtbank gaat voorbij aan het hiertegen door De Raad c.s. gevoerde verweer. De zojuist genoemde bedragen komen de rechtbank niet onredelijk voor, mede gelet op het feit dat [A] c.s. is aangewezen op de markt voor tijdelijke verhuur. Daarbij merkt de rechtbank op dat van de bewoners niet hoeft te worden verwacht dat zij tijdens het herstel van de woningen verblijven in woonruimte die niet vergelijkbaar is met hun respectieve woningen aan het [adres] voorafgaand aan het intreden van de schade. Dat [A] en [B] thans al in een andere woning verblijven, maakt het voorgaande niet anders. Immers, zij hebben gesteld dat deze woning mede gefinancierd is uit het door De Raad c.s. betaalde voorschot op de schadevergoeding en dat de woning verkocht zal worden teneinde de herstelkosten te kunnen betalen. Deze stellingen zijn door De Raad c.s. onvoldoende betwist en komen de rechtbank ook op zichzelf plausibel voor, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Dit betekent dat ook [A] en [B] vervangende woonruimte zullen moeten betrekken.

2.17.

Post d heeft – na de wijziging van eis – betrekking op de kosten van vervangende huisvesting van [A] en [B] over de periode van 1 december 2008 tot heden, verminderd met de door hen in die periode ontvangen huuropbrengsten voor de woning aan het [adres] 6. [A] en [B] stellen daartoe dat zij op 1 december 2008 dienden te verhuizen door vocht- en wateroverlast en problemen met koolmonoxide in de woning aan het [adres] 6.

2.18.

De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van De Raad c.s. dat inhoudt dat er in december 2008 geen noodzaak was voor [A] en [B] om te verhuizen. In voldoende mate staat vast dat de woning van [A] en [B] , evenals overigens ook de andere woningen in kwestie, ernstig beschadigd was door toedoen van De Raad c.s. en dat de woning zich in zeer slechte staat bevond. Voorts staat vast dat [A] en [B] in december 2008 nog geen (voorschot op de) schadevergoeding van De Raad c.s. hadden ontvangen en dat zij daardoor nog geen aanvang konden maken met het verrichten van noodzakelijke herstelwerkzaamheden. Daargelaten het antwoord op de vraag of de woning aan het [adres] 6 objectief gezien onbewoonbaar was geworden in december 2008, is de rechtbank van oordeel dat het [A] en [B] onder de genoemde omstandigheden in alle redelijkheid vrijstond om vervangende woonruimte te betrekken op grond van hun oordeel en vrees dat hun woonsituatie onhoudbaar of zelfs onveilig was geworden. De kosten van die vervangende woonruimte dienen in beginsel door De Raad c.s. te worden vergoed.

2.19.

De rechtbank volgt [A] en [B] niet in hun stelling dat deze kosten tot op heden dienen te worden vergoed. Daartoe is het volgende redengevend. Op 2 augustus 2010 heeft De Raad c.s. op grond van het kortgedingvonnis van 26 juli 2010 een voorschot op de schadevergoeding betaald van € 2.000.000,-. Van [A] en [B] had mogen worden verwacht dat zij van het gedeelte van dit voorschot dat in redelijkheid aan hen toekwam, in elk geval de meest noodzakelijke herstelwerkzaamheden hadden laten verrichten om de woning naar hun inzicht weer veilig en bewoonbaar te maken. Het feit dat partijen het er nog niet over eens waren op welke wijze de woningen van [A] c.s. hersteld moesten worden en of alle door de aannemers begrote kosten als door De Raad c.s. veroorzaakte schade konden worden aangemerkt, maakt dit niet anders. Immers, het voorschot op de schadevergoeding is – naar de rechtbank ook uit de overwegingen van de voorzieningenrechter over het spoedeisend belang begrijpt – juist toegekend om de bewoners, die al sinds 2000 ernstig werden geschaad in hun woongenot, in de gelegenheid te stellen de schade te herstellen, althans daarmee een begin te maken. Indien dit anders zou zijn, zou er ook geen grond zijn geweest om vooruitlopend op de uitkomst van deze bodemprocedure aan [A] c.s. al een zeer substantieel voorschot op de schadevergoeding toe te kennen. Gelet hierop had het op de weg van [A] en [B] gelegen om kort na 2 augustus 2010 in elk geval reeds werkzaamheden aan hun woning te laten verrichten van zodanige aard dat de woning daardoor voor hen weer veilig en bewoonbaar zou worden. Zij hebben niet gesteld dat hun aandeel in het voorschot hiervoor niet toereikend zou zijn. Ook overigens is dat niet gebleken. Hierbij verdient aantekening dat zij, als zij meteen en nauwgezet met een passend herstel zouden zijn begonnen en op enig moment daarna hadden moeten ervaren dat het voorschot onvoldoende was voor een zodanig herstel, een aanvullend voorschot hadden kunnen vragen, zo nodig ook weer in kort geding. Afgezien hiervan geldt dat van [A] en [B] , gegeven hun schadebeperkingsplicht, mocht worden verwacht dat zij na voltooiing van de hier bedoelde herstelwerkzaamheden weer in de woning aan het [adres] 6 zouden zijn gaan wonen. Dit brengt mee dat zij in elk geval van dat moment af de kosten van de vervangende woonruimte – met uitzondering van de hiervoor genoemde post a – niet langer voor rekening van De Raad c.s. kunnen brengen. De rechtbank acht het redelijk om ervan uit te gaan dat de werkzaamheden op 1 december 2010 hadden kunnen zijn voltooid. Hieruit volgt dat De Raad c.s. de kosten van vervangende huisvesting van [A] en [B] gedurende twee jaren dient te vergoeden. Het gegeven dat [A] en [B] ervoor hebben gekozen de vervangende woning niet te huren maar te kopen en de mogelijkheid dat zij deze woning wellicht niet op of heel kort na 1 december 2010 weer zouden hebben kunnen verkopen, zijn omstandigheden die zij niet aan De Raad c.s. kunnen tegenwerpen.

2.20.

De rechtbank is van oordeel dat als kosten van vervangende huisvesting kunnen worden aangemerkt de door [A] en [B] betaalde rente voor de hypothecaire geldlening ten aanzien van de vervangende woning en de door de gemeente in rekening gebrachte onroerendezaaksbelasting (hierna: OZB) over de periode van 1 december 2008 tot 1 december 2010 ten aanzien van die woning. De door [A] en [B] betaalde kosten voor de woning aan het [adres] 6 over de hier genoemde periode komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ditzelfde geldt voor de kosten van gas, elektriciteit en water. Gedurende bijna deze gehele periode is de woning aan het [adres] 6 verhuurd geweest, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de energiekosten van het [adres] door de huurders werden betaald (al dan niet in de huursom), zodat er geen sprake is van dubbele lasten die door De Raad c.s. gedragen zouden moeten worden. Nu in het door [A] c.s. als productie 53 overgelegde overzicht geen onderscheid is gemaakt tussen de kosten van de vervangende woning en de kosten van de woning aan het [adres] 6, kan de rechtbank de door [A] en [B] gemaakte kosten van de vervangende huisvesting niet kwantificeren. De rechtbank zal dan ook bepalen dat De Raad c.s. de door [A] en [B] gemaakte rentelasten en kosten van OZB ter zake van de vervangende woning over de periode 1 december 2008 tot 1 december 2010 aan hen dient te vergoeden nadat [A] en [B] betalingsbewijzen van deze kosten aan De Raad c.s. heeft verstrekt, met dien verstande dat op dit bedrag in mindering dient te worden gebracht het bedrag van de door [A] en [B] ontvangen huur over dezelfde periode. Blijkens het door [A] en [B] als productie 53 overgelegde overzicht bedraagt de in genoemde periode ontvangen huur een bedrag van € 31.350,-. Voor zover de betaalde kosten van de vervangende woning minder bedragen dan € 31.350,-, leidt dit niet tot een betalingsverplichting van [A] en [B] aan De Raad c.s.

2.21.

Gelet op het voorgaande dient De Raad c.s. aan [A] c.s. het volgende te betalen ter zake van de kosten van vervangende huisvesting:

a. huisnummer 6 € 20.000,00

b. huisnummer 7 € 18.500,00

c. huisnummer 7A € 16.000,00

d. aanvullende kosten PM

Totaal € 54.500,00 + PM.

Kosten van verhuizing en opslag van de inboedel

2.22.

[A] c.s. vordert in dit opzicht een bedrag van € 24.450,-, dat hij als volgt specificeert:

huisnummer 6 verhuizing € 4.250,00

huisnummer 6 opslag 12 maanden € 3.900,00

huisnummer 7 verhuizing € 4.250,00

huisnummer 7 opslag 12 maanden € 3.900,00

huisnummer 7A verhuizing € 4.250,00

huisnummer 7A opslag 12 maanden € 3.900,00

Totaal € 24.450,00.

2.23.

De rechtbank zal de gevorderde kosten voor verhuizing toewijzen. Van [A] c.s. kan niet worden verwacht dat zij tijdens het herstel van de schade in de woningen verblijven, nog daargelaten of dit feitelijk mogelijk is. Dit wordt voor [A] en [B] niet anders door het gegeven dat zij al eerder zijn verhuisd en thans dus niet in de woning verblijven. Zij zijn immers op enig moment ook naar die vervangende woning verhuisd en zullen ook weer terugverhuizen. Bovendien zullen zij, zoals overwogen, ook van hun huidige woning naar de vervangende woning moeten verhuizen indien hun huidige woning aan derden is verkocht en geleverd. Aan het voorgaande doet ook niet af dat de andere bewoners mogelijk tijdens het reeds (gedeeltelijk) uitgevoerde herstel van de bovenbouw in hun woningen zijn blijven wonen. Dat is een keuze van die bewoners geweest, terwijl in elk geval, naar de rechtbank begrijpt, nog ingrijpende werkzaamheden ten aanzien van de paalfundering moeten worden uitgevoerd. De rechtbank acht de hoogte van de gevorderde verhuiskosten niet onredelijk, zodat deze zullen worden toegewezen.

2.24.

De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat [A] c.s. niet de volledige inboedel kan plaatsen in de te betrekken vervangende woonruimten omdat deze mogelijk kleiner zijn dan de woningen aan het [adres] dan wel omdat de vervangende woonruimten gemeubileerd zijn, zodat (een gedeelte van) de inboedel moet worden opgeslagen. De hoogte van de gevorderde kosten van opslag acht de rechtbank niet onredelijk, met dien verstande dat op dezelfde gronden als hiervoor is overwogen ten aanzien van de vervangende woonruimte, wordt uitgegaan van een periode van opslag gedurende tien maanden. De door De Raad c.s. aan [A] c.s. te betalen kosten van opslag bedragen dan driemaal € 3.250,-.

2.25.

Ter zake van de kosten van verhuizing en opslag dient De Raad c.s. een bedrag van € 22.500,- aan [A] c.s. te betalen.

Kosten van tuinaanleg

2.26.

[A] c.s. vordert in dit opzicht een bedrag van € 45.637,80, dat hij als volgt specificeert:

huisnummer 6 € 20.412.60

huisnummer 7 € 10.062,60

huisnummer 7A € 15.162,60

Totaal € 45.637,80.

2.27.

De rechtbank verwerpt de door De Raad c.s. gevoerde verweren tegen de offertes van [Y] voor de kosten van tuinaanleg. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de tuinen door de zettingen van het zandpakket onder de villa zijn beschadigd (er zijn kuilen in de tuinen ontstaan), terwijl de rechtbank het voorts voldoende aannemelijk acht dat de tuinen door de omvangrijke herstelwerkzaamheden aan de villa zullen worden beschadigd. Deze schade is aan De Raad c.s. toe te rekenen en dient door haar aan [A] c.s. te worden vergoed. De rechtbank volgt De Raad c.s. ook niet in haar stellingen over de afzonderlijke posten op de offerte ten aanzien van de tuinaanleg. Op dit moment is niet exact vast te stellen welke delen van de tuinen door de werkzaamheden beschadigd zullen raken. De door [A] c.s. gevorderde bedragen acht de rechtbank gelet op alle omstandigheden redelijk. Dit rechtvaardigt toewijzing daarvan.

2.28.

Nu [A] c.s. in zijn akte wijziging van eis van 26 januari 2011 heeft gesteld dat [X] ten onrechte een bedrag van € 21.420,- (inclusief btw) heeft geoffreerd voor tuinaanleg en vaststaat dat de bindend adviseur in zijn begroting van de herstelkosten dit bedrag wel heeft opgenomen, zal de rechtbank het bedrag van € 21.420,- in mindering brengen op het door [A] c.s. gevorderde bedrag voor de kosten van tuinaanleg. Dit betekent dat ten aanzien van de kosten van tuinaanleg € 24.217,80 zal worden toegewezen naast het door de bindend adviseur begrote bedrag van € 21.420,-.

Omzetbelasting

2.29.

In geschil is of de door [A] c.s. over de herstelkosten verschuldigde omzetbelasting een schadepost is. Uitgangspunt is hierbij dat de door [A] c.s. te betalen omzetbelasting door De Raad c.s. aan [A] c.s. dient te worden vergoed. Dit is slechts anders indien komt vast te staan (i) dat – zoals De Raad c.s. stelt en [A] c.s. betwist – er mogelijkheden zijn of waren om de omzetbelasting door De Raad c.s. te laten verrekenen en tevens (ii) dat De Raad c.s. van deze mogelijkheden door toedoen van [A] c.s. geen gebruik kan maken. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat er mogelijkheden zijn of waren om de omzetbelasting te verrekenen. Zij heeft hiertoe het volgende overwogen.

2.30.

De rechtbank gaat voorbij aan de door De Raad c.s. genoemde mogelijkheid tot verrekening van de omzetbelasting door de facturen van [X] op naam van De Raad c.s. te zetten in plaats van op naam van [A] c.s. [A] c.s. is de opdrachtgever van [X] en van [A] c.s. en [X] kan niet worden verlangd dat zij meewerken aan een andere tenaamstelling, die niet overeenstemt met de feitelijke situatie. Voor zover De Raad c.s. heeft bedoeld te stellen dat niet [A] c.s. maar De Raad c.s. opdrachtgever aan [X] zou worden, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke constellatie – mede gelet op de jarenlange procedures waarin partijen verwikkeld zijn – ook niet van [A] c.s. kan worden verlangd.

2.31.

Aldus resteert de door De Raad c.s. genoemde mogelijkheid dat zij na ontvangst van de op naam van [A] c.s. gestelde facturen van [X] met de belastinginspecteur had kunnen of zal kunnen overleggen over verrekening van de omzetbelasting. Voor zover De Raad c.s. stelt dat zij niet gehouden is gedocumenteerd toe te lichten dat het door haar bedoelde overleg met de belastingdienst tot een positief resultaat zou leiden, volgt de rechtbank De Raad c.s. niet. Zelfs als [A] c.s. gesteld zou hebben niet te willen meewerken aan een mogelijke verrekening van de omzetbelasting, ligt het op de weg van De Raad c.s. om gemotiveerd en voor zover mogelijk gedocumenteerd te stellen dat [A] c.s. hiermee handelt in strijd met diens schadebeperkingsplicht. In dit verband moet dan onder meer komen vast te staan dat de schade inderdaad beperkt had kunnen worden door een dergelijke medewerking. Nu [A] c.s. heeft betwist (i) dat hij in strijd met de schadebeperkingsplicht handelt en (ii) dat het mogelijk is om in overeenstemming met de belastingdienst de omzetbelasting te verrekenen, had het op de weg van De Raad c.s. gelegen om haar standpunt nader toe te lichten en te documenteren. Dit heeft De Raad c.s. nagelaten. Dat het overleg met de belastingdienst tot een mogelijke verrekening van de omzetbelasting had geleid, kan in ieder geval niet worden afgeleid uit de door De Raad c.s. geciteerde paragraaf 6.3.2. van het besluit “Omzetbelasting. Aftrek van Omzetbelasting” van 25 november 2011, nr. BLKB 2011/641M (Stcrt. Nr. 21834), van de staatssecretaris van Financiën. In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat het herstel door de schadeveroorzaker zelf wordt verricht. Deze situatie is hier nu juist niet aan de orde. De enkele stelling dat de belastinginspecteur volgens De Raad c.s. openstond voor overleg, is onvoldoende om aan te nemen dat het overleg tot een positief resultaat zou leiden. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van De Raad c.s. dat het aan [A] c.s. te wijten is dat dit overleg niet is gevoerd omdat [A] c.s. niet de tot nu ontvangen facturen van [X] aan De Raad c.s. heeft verstrekt. Dat overleg met de belastinginspecteur voorafgaand aan de ontvangst van de facturen niet mogelijk zou zijn, is immers niet gebleken.

2.32.

De Raad c.s. heeft nog gesteld dat zij alleen gehouden is de omzetbelasting aan [A] c.s. te vergoeden over de werkelijke herstelkosten. Mede gelet op hetgeen de rechtbank hierna vermeldt over de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, heeft in dit opzicht te gelden dat de omzetbelasting over het schadebedrag door De Raad c.s. dient te worden vergoed indien en voor zover [A] c.s. werkzaamheden aan de villa heeft laten verrichten ten bedrage van het door de bindend adviseur begrote bedrag voor herstel van de villa en ook een paalfundering heeft laten uitvoeren. Dat dit mogelijk andere werkzaamheden betreft dan de door de bindend adviseur genoemde werkzaamheden, maakt dit niet anders.

Terugbetaling voorschot minus door De Raad c.s. te betalen schadevergoeding

2.33.

De slotsom is dat De Raad c.s. op grond van het bindend advies en ter zake van de overige schadeposten (inclusief omzetbelasting) aan [A] c.s. dient te betalen:

herstelkosten villa € 1.132.160,70 (€ 935.670 + 21% btw)

asbestinventarisatie € 2.000,00

kosten proefpaal € 19.443,73

expertisekosten € 36.966,27

vervangende huisvesting € 54.500,00 + PM

verhuizing en opslag € 22.500,00

tuinaanleg € 24.217,80

Totaal € 1.291.788,50 + PM

2.34.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van De Raad c.s. om [A] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis van de door De Raad c.s. betaalde voorschotten van in totaal € 2.050.000,- dan ook toewijzen tot een bedrag van € 758.211,50, te verminderen met het bedrag dat De Raad c.s. mogelijk aan [A] c.s. dient te betalen op grond van de PM-post wegens de vervangende huisvesting. De door De Raad c.s. gevorderde wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen met ingang van het verstrijken van genoemde betalingstermijn, nu [A] c.s. pas van dat moment af in verzuim is.

Vordering [A] c.s. tot betaling schadevergoeding

2.35.

De vordering van [A] c.s. om De Raad c.s. te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding zal worden afgewezen, nu de schadeposten volledig uit het reeds door [A] c.s. ontvangen voorschot kunnen worden voldaan. De rechtbank ziet aanleiding om wel afzonderlijk te bepalen hoeveel de schadeloosstelling uit hoofde van het bindend advies en ter zake van de overige schadeposten bedraagt.

2.36.

Nu de schadeloosstelling minder bedraagt dan het door De Raad c.s. aan [A] c.s. betaalde voorschot, handhaaft de rechtbank haar in de onderdelen 5.30-33 van het tussenvonnis van 17 december 2014 gegeven beslissing dat De Raad c.s. over de schadeloosstelling geen wettelijke rente verschuldigd is. De vordering van [A] c.s. zal in zoverre worden afgewezen.

Nakoming vaststellingsovereenkomst

2.37.

De vordering van De Raad c.s. om [A] c.s. te veroordelen tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst in deze zin dat de facturen die [A] c.s. van [X] ontvangt binnen een week na de ontvangstdatum in kopie aan De Raad c.s. worden toegezonden, zal worden toegewezen. In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen dit immers overeengekomen. De stelling van [A] c.s. dat partijen hieraan de voorwaarde hebben verbonden dat De Raad c.s. door een schriftelijke verklaring van de Belastingdienst zou kunnen aantonen dat De Raad c.s. de door [A] c.s. aan [X] te betalen omzetbelasting zou kunnen terugkrijgen van de Belastingdienst, volgt niet uit de vaststellingsovereenkomst en is door [A] c.s. niet geadstrueerd. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij.

2.38.

De Raad c.s. vordert voorts [A] c.s. te veroordelen tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst in deze zin (i) dat de herstelwerkzaamheden zoals genoemd en begroot in het bindend advies binnen een periode van negen maanden na de betekening van dit vonnis dienen te zijn uitgevoerd en (ii) dat de aanleg van een paalfundering binnen een periode van drie maanden na de betekening van dit vonnis dient te zijn uitgevoerd. [A] c.s. heeft hiertegen verweer gevoerd.

2.39.

De rechtbank stelt dienaangaande voorop dat partijen blijkens de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat [A] c.s. dan wel zijn rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel zal overgaan tot herstel van de villa conform hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt niet dat partijen hieraan een termijn hebben verbonden. Voor zover partijen al niet impliciet zijn overeengekomen dat de werkzaamheden binnen een redelijke termijn moeten zijn uitgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid aan de verplichting tot herstel van de villa conform de vaststellingsovereenkomst een termijn dient te worden verbonden. De Raad c.s. heeft immers van meet af aan betoogd dat zij betwijfelt of [A] c.s. de villa metterdaad gaat herstellen en ook werkelijk een paalfundering zal laten aanbrengen. Partijen zijn – naar de rechtbank aanneemt – in verband daarmee in de vaststellingsovereenkomst juist overeengekomen dat [A] c.s. zal overgaan tot herstel van de villa. Deze verplichting van [A] c.s. heeft alleen waarde voor De Raad c.s. indien hieraan binnen een redelijke termijn zal worden voldaan. Gelet op de door de bindend adviseur genoemde bouwtijd van 32 weken alsmede gelet op het feit dat aannemelijk is dat de werkzaamheden niet direct kunnen aanvangen in verband met reeds gemaakte planningen van [X] , acht de rechtbank een termijn van twee jaren na de betekening van dit vonnis voor het verrichten van de herstelwerkzaamheden en een termijn van één jaar na de betekening van dit vonnis voor de aanleg van de paalfundering redelijk. Ten aanzien van de paalfundering verdient opmerking dat in de vaststellingsovereenkomst rekening is gehouden met de situatie dat de paalfundering niet of niet geheel volgens plan kan worden uitgevoerd. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat op [A] c.s. in zoverre een zogenoemde inspanningsverbintenis rust en niet een resultaatsverbintenis. De rechtbank zal dan ook bepalen dat [A] c.s. binnen een jaar na de betekening van dit vonnis opdracht moet hebben gegeven tot het aanleggen van de paalfundering en dat binnen die termijn van een jaar ook een aanvang moet zijn gemaakt met die aanleg. Ten aanzien van de te verrichten herstelwerkzaamheden (dus niet ten aanzien van de paalfundering) heeft te gelden dat – anders dan De Raad c.s. lijkt te stellen – van [A] c.s. niet kan worden verwacht dat hij alle door de bindend adviseur genoemde werkzaamheden op de door deze genoemde wijze laat uitvoeren. Immers, door de toegepaste aftrek wegens ‘nieuw voor oud’ is het voor de herstelwerkzaamheden uit de schadeloosstelling beschikbare bedrag onvoldoende om alle werkzaamheden te laten uitvoeren. Voor zover partijen al waren overeengekomen dat het bindend advies volledig zou moeten worden uitgevoerd, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om [A] c.s. hieraan te houden.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat [A] c.s. of zijn rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel binnen één jaar na de betekening van dit vonnis opdracht moet hebben gegeven tot het aanleggen van de paalfundering. Binnen deze termijn van een jaar moet ook een begin zijn gemaakt met het laten aanbrengen van die aanlegpaalfundering. Binnen een termijn van twee jaren na de betekening van dit vonnis moeten werkzaamheden aan de villa zijn verrichten, voor in totaal voor het door de bindend adviseur begrote bedrag van € 1.132.160,70 (inclusief btw).

2.40.

De Raad c.s. vordert voorts [A] c.s. hoofdelijk te veroordelen om bij het niet nakomen van de vaststellingsovereenkomst binnen de genoemde termijnen over te gaan tot betaling aan De Raad c.s. binnen veertien dagen na het einde van de termijnen van (i) de toegewezen bedragen die niet worden besteed aan in het bindend advies opgenomen herstelwerkzaamheden, alsmede – in het geval dat geen paalfundering wordt aangelegd – (ii) de in dat kader toegewezen bedragen wegens kosten en vergoedingen. De rechtbank zal deze vordering toewijzen, en wel aldus dat (i) als [A] c.s. niet binnen een jaar na de betekening van dit vonnis opdracht heeft gegeven tot het aanleggen van de paalfundering en binnen die termijn van een jaar geen aanvang is gemaakt met die aanleg, [A] c.s. gehouden is een bedrag van € 587.739,35 (inclusief btw) aan De Raad c.s. te betalen en (ii) als [A] c.s. niet binnen twee jaren na de betekening van dit vonnis voor € 1.132.160,70 (inclusief btw) aan (herstel)werkzaamheden inclusief paalfundering heeft uitgegeven, [A] c.s. gehouden is het verschil tussen het genoemde bedrag en het uitgegeven bedrag aan De Raad c.s. te betalen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen met ingang van het verstrijken van genoemde betalingstermijn, nu [A] c.s. pas van dat moment af in verzuim is.

2.41.

Voor zover deze vordering van De Raad c.s. ook betrekking heeft op de termijn voor het in kopie verstrekken van de facturen van [X] aan haar, De Raad c.s., zal de rechtbank de vordering wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid afwijzen.

Opheffing beslag

2.42.

De Raad c.s. vordert de opheffing van het beslag dat [A] c.s. heeft gelegd op het [hotel]. [A] c.s. voert hiertegen verweer.

2.43.

Ingevolge artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt een conservatoir beslag onder meer opgeheven – voor zover hier van belang – indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.

2.44.

Nu de door De Raad c.s. veroorzaakte schade van [A] c.s. volledig uit het door De Raad c.s. aan [A] c.s. betaalde voorschot kan worden voldaan, bestaat er geen grond meer voor het door [A] c.s. gelegde beslag. Dit wordt niet anders door het gegeven dat [A] c.s. tegen dit vonnis hoger beroep kan instellen. Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van De Raad c.s. bij opheffing van het beslag thans zwaarder dan het belang van [A] c.s. bij handhaving daarvan.

Proceskosten

2.45.

Partijen worden materieel gezien over en weer op onderdelen in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de kosten tussen hen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

2.46.

De Raad c.s. heeft verzocht het vonnis ten aanzien van haar vorderingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [A] c.s. heeft zich daartegen verzet voor zover het de vordering tot terugbetaling van het teveel betaalde voorschot betreft.

2.47.

Op grond van artikel 233 Rv kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit. Noch de wet, noch de aard van de zaak verzet zich tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van De Raad c.s. om na verloop van zes jaren het door haar teveel betaalde terug te ontvangen zwaarder dan het belang van [A] c.s. om in afwachting van de uitkomst van een eventueel hoger beroep dit bedrag onder zich te houden. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding in deze zaak af te wijken van de regel dat bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige de kans van slagen van een aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing behoort te blijven. De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal daarom worden toegewezen.

in de incidenten

2.48.

De Raad c.s. heeft geen belang meer bij inzage in de door haar gevraagde bescheiden op grond van de artikelen 21 en 22 Rv alsmede artikel 843a Rv , nu inmiddels een beslissing is gegeven op de vordering in de hoofdzaak. De incidentele vorderingen zullen dus worden afgewezen.

2.49.

De rechtbank ziet in het gegeven dat in de hoofdzaak wordt beslist dat in ieder geval een gedeelte van de bij de incidenten opgevraagde stukken door [A] c.s. aan De Raad c.s. moet worden verstrekt, aanleiding om de proceskosten in de incidenten tussen partijen te compenseren op de hierna te vermelden wijze.

3 De beslissing

De rechtbank:

in de incidenten

3.1.

wijst de vorderingen af;

3.2.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

in conventie en in reconventie

3.3.

stelt de schadeloosstelling die De Raad c.s. moet betalen aan [A] c.s. uit hoofde van het bindend advies en uit hoofde van de overige schadeposten vast op de som van € 1.291.788,50 (inclusief btw) en te vermeerderen – overeenkomstig hetgeen dienaangaande in onderdeel 2.20 van dit vonnis is vermeld – met de door [A] en [B] gedragen rentelasten en kosten van de OZB ter zake van de vervangende woning over de periode van 1 december 2008 tot 1 december 2010 (met een minimum van € 31.350,-), te verminderen met de som van € 31.350,-;

3.4.

veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis aan De Raad c.s. te betalen de som van € 758.211,50, te verminderen met het bedrag dat De Raad c.s. – ingevolge hetgeen dienaangaande in onderdeel 2.20 van dit vonnis is bepaald – mogelijk aan [A] c.s. dient te betalen op grond van de PM-post wegens de vervangende huisvesting, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de aldus berekende som, berekend over het tijdvak van de veertiende dag na de dag van de betekening van dit vonnis tot het tijdstip van betaling;

3.5.

veroordeelt [A] c.s. tot nakoming van de door hem, [A] c.s., op 31 oktober 2011 en door De Raad c.s. op 17 november 2011 ondertekende vaststellingsovereenkomst, in deze zin dat:

[A] c.s. van de facturen die hij van [X] ontvangt, binnen een week na ontvangst een kopie aan De Raad c.s. zal toezenden;

[A] c.s. dan wel zijn rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel gehouden is: (i) binnen één jaar na de betekening van dit vonnis opdracht te geven tot het aanleggen van de paalfundering onder de villa, waarbij binnen genoemde termijn van een jaar ook een aanvang moet zijn gemaakt met die aanleg; en (ii) binnen twee jaren na de betekening van dit vonnis (herstel)werkzaamheden aan de villa te laten verrichten; tezamen in totaal voor een bedrag van € 1.132.160,70 (inclusief btw);

3.6.

veroordeelt [A] c.s. om binnen veertien dagen na het einde van de in 3.5 onder b sub (i) bepaalde termijn aan De Raad c.s. te betalen een bedrag van € 587.739,35 (inclusief btw) indien de opdracht tot het aanleggen van de paalfundering onder de villa niet binnen één jaar na de betekening van dit vonnis is verstrekt en/of indien niet binnen genoemde termijn van een jaar een aanvang is gemaakt met die aanleg, welk bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover, berekend over het tijdvak van de veertiende dag na het verstrijken van de termijn van een jaar na de betekening van het vonnis tot het tijdstip van betaling;

3.7.

veroordeelt [A] c.s. om binnen veertien dagen na het einde van de in 3.5 onder b sub (ii) bepaalde termijn aan De Raad c.s. te betalen het verschil tussen het bedrag van € 1.132.160,70 (inclusief btw) en het bedrag dat hij, [A] c.s., aan (herstel)werkzaamheden van de villa inclusief de opdracht tot het aanleggen van de paalfundering heeft uitgegeven, welk verschil dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over het desbetreffende bedrag, berekend over het tijdvak van de veertiende dag na het verstrijken van de termijn van een jaar na de betekening van dit vonnis tot het tijdstip van betaling;

3.8.

heft het namens [A] c.s. ten laste van De Raad c.s. gelegde conservatoire beslag op het [hotel] te [plaats 2] op;

3.9.

verklaart de onderdelen 3.3-8 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.10.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

3.11.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op

27 juli 2016.

type: 1881


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature