U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

ontslag, redelijke grond, verstoorde arbeidsrelatie, ontbrekende verklaringen collega's onderzoeksrapport, motiveringsgebrek, verdedigingsbeginsel

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 15/3685

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. B.L.G.M. van Gemert),

en

het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. M.B. de Witte-van den Haak).

Procesverloop

Op 2 september 2014 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het verzoek van eiseres om bepaalde projecten op te starten wordt afgewezen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 9 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft het college aan eiseres per 8 januari 2015 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8.4, eerste lid, van de CAO Nederlandse Universiteiten (CAO NU), wegens een onherstelbare vertrouwensbreuk.

Bij besluit van 13 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het ontslagbesluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat het ontslagbesluit niet wordt herroepen, maar dat aan eiseres een ontslagvergoeding wordt toegekend van € 70.977,04. Het bezwaar gericht tegen de afwijzing van het verzoek projecten op te starten heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde en tevens zijn namens verweerder verschenen [persoon A] (rector magnificus), [persoon B] (decaan van de faculteit [faculteit A] ) en [persoon C] .

Overwegingen

1.1

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.2

Eiseres is sinds 1 oktober 1982 werkzaam bij de Technische Universiteit Delft (TU Delft), laatst in de functie van hoogleraar bij de faculteit [faculteit A] ( [faculteit A] ) op de afdeling [afdeling] ( [afdeling] ). Onderdeel van deze faculteit is het [instituut A] ( [instituut A] ) en [instituut B] ( [instituut B] ).

1.3

Begin 2011 is [persoon B] aangesteld als decaan van de faculteit [faculteit A] . Deze heeft namens verweerder het onderzoeksbureau [onderzoeksbureau] een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar de bestuurlijke problematiek rondom [instituut A] en [instituut B] . Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode van 9 maart 2012 tot 15 augustus 2012 en richtte zich, blijkens het daarvan opgeleverde rapport van 12 oktober 2012, op de structuur, werkwijze, de cultuur en de mensen binnen [instituut A] .

1.4

In het rapport van 12 oktober 2012 heeft [onderzoeksbureau] geconcludeerd:

“Wij constateren dat de verhouding tussen een aantal hoofdrolspelers van [instituut A] en [eiseres] onder grote druk staat. Het hierop niet ingrijpen is geen optie.

Zonder uitzondering waarderen betrokkenen de technische en wetenschappelijke kwaliteiten van [eiseres] . Vastgesteld kan worden dat zij een belangrijke bijdrage levert aan het succes van [instituut A] . Over haar stijl van communiceren variëren de typeringen echter van niet handig tot onwerkbaar. In een aantal gevallen stellen we vast dat zij op belangrijke momenten ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond. Het openlijk aanvallen van de decaan tijdens een bijeenkomst met externe contractrelaties is hier een onverkwikkelijk voorbeeld van. Ook blijkt uit onze interviews dat intern mensen soms gedesavoueerd worden in het bijzijn van anderen. In de gesprekken die wij met [eiseres] hadden sprak ze over [instituut A] en de ervoor verantwoordelijken vrijwel uitsluitend in vijandbeelden. Dergelijk gedrag is schadelijk voor het imago van de TU Delft, haar medewerkers en het instituut [instituut A]. Hoewel we constateren dat [eiseres] verwijtbaar gedrag heeft vertoond, stellen we tevens vast dat door falend management de situatie heeft kunnen escaleren. Pas met het aantreden van de huidige decaan kreeg deze problematiek de benodigde aandacht. Een voorbeeld is de jarenlange vete tussen [eiseres] en [persoon D] die bij alle betrokkenen bekend was, maar nooit tot adequate actie van de faculteitsleiding heeft geleid.”

Het rapport noemt voor het vervolg een aantal scenario’s, te weten:

Conformeren: Binnen [instituut B] worden een aantal strategische keuzes gemaakt die door alle betrokkenen worden geaccepteerd. Voorwaarde voor dit scenario is dat het management van [instituut B] , de faculteit en [eiseres] hun commitment en vertrouwen in elkaar uitspreken.

Status aparte: [eiseres] krijgt een aparte status onder directe verantwoordelijkheid van de decaan.

Afbouwen: afscheid nemen van [eiseres] , waarbij sprake is van een overgangsperiode waarin zij de ruimte krijgt om consultancywerkzaamheden uit te voeren en de begeleiding van haar Phd-studenten te voltooien.

Afscheid nemen.

1.5

Bij brief van 17 juli 2013 heeft verweerder een eerste voornemen tot ontslag wegens een onherstelbare vertrouwensbreuk, met ingang van 1 december 2013 kenbaar gemaakt en eiseres meegedeeld dat zij met ingang van 1 augustus 2013 vrijgesteld is van het verrichten van werkzaamheden.

1.6

Op verzoek van eiseres is vervolgens onderzocht of er mogelijkheden zijn haar over te plaatsen naar de faculteit [faculteit B] ( [faculteit B] ). Daarbij wordt afgesproken dat eiseres bepaalde werkzaamheden, zoals de begeleiding van Phd-studenten, zal voortzetten. Door verweerder is als voorwaarde gesteld dat zij geen gebruik mag maken van de faciliteiten in het gebouw van de faculteit [faculteit A] .

1.7

Bij brief van 13 juni 2014 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat naar aanleiding van het onderzoek naar de mogelijkheid eiseres over te plaatsen naar de faculteit [faculteit B] nadere informatie is verschaft, waardoor de noodzakelijke vertrouwensbasis voor een vruchtbare samenwerking binnen de TU Delft verder onder druk is komen te staan. Het gaat om informatie die ziet op de samenwerking en omgang met promovendi, het gebruik maken van faciliteiten in het gebouw van de faculteit [faculteit A] , nevenfuncties, zonnecelonderzoek en het in diskrediet brengen van de TU Delft en de daar werkzame personen.

Op deze brief heeft eiseres gereageerd bij brief van 27 juni 2014.

1.8

Bij brief van 11 juli 2014 heeft verweerder opnieuw het voornemen geuit eiseres wegens een onherstelbare vertrouwensbreuk, nu met ingang van 1 november 2014, ontslag te verlenen. Dit voornemen is gebaseerd op de situatie die ten grondslag lag aan het voornemen van 17 juli 2013 en was neergelegd in het rapport van [onderzoeksbureau] . Het gedrag van eiseres nadien heeft het vertrouwen nog meer geschaad zodat er geen vruchtbare basis is voor een overstap naar de faculteit [faculteit B] .

1.9

Eiseres heeft bij brief van 25 juli 2014 haar zienswijze kenbaar gemaakt, waarna zij op 2 september 2014 gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid haar zienswijze mondeling toe te lichten. In het primaire besluit is eiseres met ingang van 8 januari 2015 ontslag verleend.

1.10

Bij het bestreden besluit heeft verweerder gepersisteerd bij het ontslag met ingang van 8 januari 2015 en is aan eiseres een ontslagvergoeding van € 70.977,04 toegekend.

2.1

Verweerder heeft voor de motivering van het bestreden besluit – grotendeels – verwezen naar het Advies van de Commissie bezwaarschriften werknemerszaken en overige zaken (de commissie) van 20 maart 2015. De commissie acht het, op basis van het rapport van [onderzoeksbureau] en de incidenten die na het onderzoek hebben plaatsgevonden, aannemelijk dat het niet meer mogelijk is de werkrelatie binnen [instituut A] / [instituut B] en tussen eiseres en haar leidinggevenden te normaliseren. De verhoudingen tussen eiseres en verweerder zijn duurzaam en onherstelbaar verstoord. Samenwerking met haar leidinggevende [persoon D] is niet meer mogelijk en de relatie tussen eiseres en de decaan is ten gevolge van de gebeurtenissen met betrekking tot een aantal bedrijven waarvoor onderzoek werd verricht ( [bedrijf A] en [bedrijf B] ) verstoord. Ook heeft eiseres geen vertrouwen in de leidinggevende van het [instituut B] omdat die leidinggevende te weinig inhoudelijke expertise heeft en is er een tweespalt bij delen van het personeel en eiseres. Verder overweegt de commissie dat de tweede optie die [onderzoeksbureau] in het rapport noemt, een status aparte, zonder nader onderzoek door verweerder is afgewezen, hetgeen duidt op een sterk verstoorde relatie. De commissie adviseert het ontslagbesluit te herroepen omdat verweerder in betekenende mate verantwoordelijk is voor het ontstaan en voortbestaan van een situatie, die inmiddels heeft geleid tot onherstelbare verstoorde verhoudingen. Aan dit advies heeft de commissie onder meer ten grondslag gelegd dat verweerder de onduidelijke situatie op het laboratorium gedurende een lange tijd niet adequaat heeft aangepakt en vanwege externe belangen niet heeft ingegrepen bij een conflict. Ook heeft verweerder mogelijk te snel geconcludeerd dat het dienstverband moest worden beëindigd. Voorts had verweerder het functioneren van eiseres kunnen verbeteren door opleiding en begeleiding, door een coach aan te stellen om de arbeidsverhoudingen te normaliseren of door het starten van een mediationtraject. Ook had verweerder doortastender te werk kunnen gaan bij het onderbrengen van eiseres bij een andere sectie. Dientengevolge is de commissie van mening dat het ontslagbesluit onvoldoende recht doet aan het aandeel dat verweerder heeft in het ontstaan en voortbestaan van het conflict. Ten slotte wijst de commissie er op dat zij de overtuiging heeft gekregen dat eiseres door haar houding, werkstijl en wijze van communiceren ook een aandeel heeft in het ontstaan en voortbestaan van het conflict.

2.2

In aanvulling op het advies heeft verweerder in het bestreden besluit ten aanzien van het aandeel van eiseres in het ontstaan en voortbestaan van het conflict gewezen op de incidenten die hebben plaatsgevonden of bekend zijn geworden tijdens en na het onderzoek van [onderzoeksbureau] zoals:

De (schijn van) verstrengeling van zakelijke- en privébelangen;

Het door eiseres aangaan van een leveringsverplichting met een bedrijf, zonder de (tijdige) vereiste toestemming van de decaan;

Bij het ontstaan van ernstige conflicten met dit bedrijf heeft eiseres haar eigen belangen en gewin laten prevaleren boven het belang van verweerder;

Het openlijk kleineren en onderdrukken van promovendi;

Het onheus bejegenen van collega’s zoals [persoon E] en [persoon F] ;

Het hebben van een slechte verstandhouding met een grote groep medewerkers binnen het TU Delft, waardoor verdere samenwerking onmogelijk is;

Het tegen de afspraken in gebruik blijven maken van faciliteiten van de faculteit [faculteit A] .

Verweerder heeft zijn aandeel in het ontstaan en voortbestaan van het conflict afgezet tegen dat van eiseres en heeft besloten dat zijn aandeel ten hoogste 51-65% is. Op dit aandeel heeft verweerder de ontslagvergoeding gebaseerd gezien de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.

3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het ontslagbesluit prematuur is. Verweerder heeft te snel geconcludeerd dat het dienstverband met eiseres moest worden beëindigd. Naar aanleiding van het rapport van [onderzoeksbureau] heeft de decaan op 4 december 2012 eiseres in een gesprek voor het eerst meegedeeld dat zij onvoldoende zou functioneren en dat verweerder geen vertrouwen meer in haar had. De decaan heeft meegedeeld dat eiseres de organisatie moest verlaten, via een status aparte dan wel via beëindiging van haar dienstverband. Door deze handelswijze heeft verweerder geen poging gedaan het vertrouwen te herstellen en/of het functioneren van eiseres te verbeteren. Er is weliswaar voorgesteld een mediator in te schakelen en eiseres buiten [faculteit A] te plaatsen, echter die voorstellen zijn niet gericht op het herstellen van vertrouwen. Verweerder heeft eiseres nooit aangesproken op het onvoldoende samenwerken en begeleiden van haar promovendi. Ook heeft verweerder bij het ontslagbesluit onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiseres een dienstverband heeft van 32 jaar en op korte termijn met pensioen zou kunnen gaan. Voorts voert eiseres aan dat het rapport van [onderzoeksbureau] niet objectief is. Het onderzoek heeft zich gericht op het functioneren van eiseres en er is niets gedaan met de opmerkingen van eiseres ten aanzien van het concept-rapport. Met de input van [persoon G] en [persoon H] is grotendeels niets gedaan en er is niet gesproken met [persoon I] . Daarnaast zijn de vermeende gedragingen van eiseres niet concreet onderbouwd, waardoor eiseres zich niet kan verweren. Ook voert eiseres aan dat verweerder niets heeft ondernomen om de vermeende problemen in de samenwerking met en begeleiding van promovendi op te lossen. De verklaringen van [persoon J] en [persoon K] zijn door verweerder gedicteerd gelet op de gelijkenis wat betreft opzet en inhoud. De promovendi van eiseres hebben voldoende ruimte gekregen om te publiceren en zich te ontwikkelen. Ter onderbouwing heeft zij een overzicht ingebracht van publicaties. Eiseres wijst op een aantal verklaringen van promovendi die vol lof zijn over de samenwerking met en begeleiding door eiseres. Voorts bestrijdt eiseres dat de samenwerking met [persoon F] en [persoon E] niet goed zou zijn. Verder heeft eiseres niets te maken met het vertrek van de twee bedrijven waarvoor eerder onderzoek is verricht, maar was het een logische en eigen keuze om over te stappen naar een ander laboratorium. Eiseres heeft een aantal verklaringen van collega’s overgelegd, waaruit blijkt dat de samenwerking met haar goed was. Eiseres kan in discussies direct en gedreven zijn, maar het is niet haar bedoeling collega’s aan te vallen of de TU Delft in diskrediet te brengen. Zij bestrijdt dat zij de faciliteiten van het gebouw van de faculteit [faculteit A] heeft gebruikt. In verband met de begeleiding van promovendi moest ze wel een aantal malen in het gebouw zijn. Om nevenwerkzaamheden te mogen verrichten heeft zij toestemming gevraagd en die is haar verleend. Wat betreft een mogelijke overplaatsing naar de faculteit [faculteit B] , voert eiseres aan dat verweerder niet het rapport van [onderzoeksbureau] aan de leiding van die faculteit had mogen verstrekken zonder haar toestemming. Aanvankelijk zag de decaan geen problemen in inbedding binnen [faculteit B] , mits een geschikte plek werd gevonden. Acht maanden nadat er een geschikte plek was gevonden bij [persoon L] deelde de decaan van de faculteit [faculteit B] mee dat hij een overstap naar [faculteit B] niet verantwoord vindt. Eiseres meent dat [faculteit A] geen medewerking heeft verleend om de overstap naar [faculteit B] mogelijk te maken. [persoon L] is blijkens zijn verklaring nog steeds bereid eiseres in zijn onderzoeksgroep op te nemen. Ook voert eiseres aan dat zij het politieke slachtoffer is geworden van de koers die verweerder ten aanzien van [instituut A] en het laboratorium is ingeslagen.

4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.1

De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar gericht tegen de afwijzing van 2 september 2014 van het verzoek projecten te mogen opstarten. Dat betekent dat het aan de rechtbank voorgelegde geschil zich beperkt tot het met ingang van 8 januari 2015 aan eiseres verleende ontslag.

5.2

Ingevolge artikel 8.4, eerste lid, van de CAO Nederlandse Universiteiten (hierna: CAO NU) kan de werkgever, tenzij er sprake is van een ontslagverbod zoals genoemd in artikel 8.7, het dienstverband voor onbepaalde tijd uitsluitend eindigen indien er sprake is van een redelijke grond.

5.3

Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan de door verweerder gehanteerde ontslaggrond (“ontslag op een redelijke grondslag”) worden toegepast als voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd, omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (uitspraak van 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:137) en/of als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking (uitspraak van 28 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:198).

5.4

De rechtbank zal eerst beoordelen of ten tijde van het nemen van het primaire besluit sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie en of in redelijkheid niet anders meer kon worden geconcludeerd dan dat voortzetting van het dienstverband onmogelijk was geworden.

5.5

De rechtbank stelt voorop dat verweerder geen stukken, met uitzondering van de brief van de decaan aan eiseres van 11 augustus 2011, heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiseres in de afgelopen jaren is aangesproken op tekortkomingen in haar houding, gedrag of wijze van communiceren en dat zij in de gelegenheid is gesteld onder begeleiding die aspecten van haar functioneren te verbeteren. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat binnen de TU Delft jaarlijks met iedere medewerker resultaat en ontwikkelgesprekken (R&O-gesprek) worden gevoerd. Eiseres heeft een verslag van het R&O-gesprek overgelegd dat met haar is gevoerd op 21 oktober 2010 met haar leidinggevende en de voormalige decaan [faculteit A] . Uit het verslag blijkt dat het eindoordeel over het functioneren van eiseres is gewaardeerd met een voldoende en dat zij niet is aangesproken op tekortkomingen in haar houding of gedrag. Ter zitting is gebleken dat eiseres het verslag niet heeft ondertekend omdat zij zich gedeeltelijk niet met de inhoud kon verenigen. Nu er geen andere verslagen van R&O-gesprekken zijn overgelegd of andere documenten over het functioneren van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat er al jarenlang problemen waren met het functioneren van eiseres, wegens het ontbreken van een voldoende feitelijke onderbouwing, niet ten grondslag kan worden gelegd aan het ontslagbesluit.

5.6

Voorts heeft verweerder aan het ontslagbesluit het rapport van [onderzoeksbureau] en de incidenten genoemd in rechtsoverweging 2.2 ten grondslag zijn gelegd.

5.7

Wat het rapport van [onderzoeksbureau] betreft, overweegt de rechtbank het volgende. Begin 2011 heeft de decaan van de faculteit [faculteit A] bij zijn aantreden de opdracht gekregen [instituut A] te herstructureren. Er was onder meer een conflict tussen eiseres en haar leidinggevende over het gebruik van het laboratorium van [instituut A] en de inzet daarbij van de procestechnologen. Dit conflict heeft zich lange tijd kunnen voortslepen omdat het management niet heeft ingegrepen en afspraken onvoldoende duidelijk waren. Ter zitting heeft de decaan verklaard dat in 2011 de verhoudingen tussen hem en eiseres dusdanig gespannen waren dat het niet meer mogelijk was om constructief samen te werken. Hij had een R&O-proces in gang kunnen zetten, maar heeft in overleg met de rector magnificus besloten om een onafhankelijk onderzoeksbureau in te schakelen. Aanvankelijk was het zijn bedoeling om het onderzoek uitsluitend te richten op het functioneren van eiseres. Door de afdeling HRM en het onderzoeksbureau [onderzoeksbureau] is geadviseerd het onderzoek in een breder kader te plaatsen. Gedurende de periode van 9 maart 2012 tot 15 augustus 2012 hebben consultants van [onderzoeksbureau] onderzoek verricht, door middel van literatuurstudie en het houden van interviews met verschillende medewerkers. De geïnterviewde medewerkers zijn in de gelegenheid gesteld na afloop van het onderzoek kennis te nemen van het conceptrapport. De rechtbank stelt vast dat op pagina 19 van het rapport een overzicht is opgenomen van de medewerkers die zijn geïnterviewd, maar dat de gespreksverslagen niet als bijlage in het rapport zijn opgenomen. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat in verband met de vertrouwelijkheid hij geen kennis heeft genomen van de gespreksverslagen en die om die reden niet als bijlage bij het rapport zijn opgenomen. Hoewel de rechtbank geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het standpunt van eiseres dat het onderzoek niet op zorgvuldige of objectieve wijze is verricht, is de rechtbank van oordeel dat door het ontbreken van die verslagen niet inzichtelijk is welke concrete informatie ten grondslag ligt aan de conclusies en niet is te verifiëren of die informatie de conclusies kan dragen. Evenmin is in het rapport verwezen naar concrete gebeurtenissen op een precieze datum. Er is zelfs geen globale tijdsaanduiding gegeven en onduidelijk is binnen welke context gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Deze handelwijze is in strijd met het verdedigingsbeginsel, waaruit voortvloeit dat de rechter zich bij zijn onderzoek en vaststelling van de feiten in beginsel alleen baseert op gegevens van feitelijke aard waarvan partijen de juistheid en volledigheid hebben kunnen nagaan en in het besluitvormingsproces ter discussie hebben kunnen stellen. Door eiseres die verslagen niet te verstrekken, is de rechtbank van oordeel dat eiseres in haar verdediging is geschaad. Dit klemt te meer nu de aanbevelingen in het rapport met betrekking tot de persoonlijke verhoudingen alleen zien op de positie van eiseres.

5.8

Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt, zie onder meer de uitspraak van27 november 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG7085, dat met verklaringen van collega's door de dienstleiding voorzichtig dient te worden omgegaan; zij kunnen slechts op hun waarde worden geschat tegen de achtergrond van de verhoudingen in de betrokken groep medewerkers. In beginsel zal het dus nodig zijn de inhoud van zulke verklaringen in een nader onderzoek te verifiëren en na te gaan of op grond van meer objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat de betrokkene zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem of haar wordt verweten. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder het rapport van [onderzoeksbureau] niet op deze wijze aan het ontslagbesluit ten grondslag kon leggen.

5.9

Ten aanzien van de incidenten genoemd in rechtsoverweging 2.2 overweegt de rechtbank dat voor de gedragingen opgenomen onder punt 1., 2. en 3. een feitelijke onderbouwing ontbreekt. Het verwijt opgenomen onder punt 4., dat eiseres promovendi openlijk zou kleineren en onderdrukken, is onderbouwd met drie door verweerder overgelegde verklaringen van promovendi ( [persoon J] , [persoon K] en [persoon M] ). De rechtbank hecht niet die waarde aan die verklaringen die verweerder daaraan hecht omdat [persoon K] en [persoon J] zich in het R&O gesprek dat eiseres met hen in 2011 heeft gevoerd niet negatief hebben uitgelaten over de bejegening door eiseres. Ook kan niet worden uitgesloten dat zij om andere redenen, dan de wijze waarop zij werden bejegend door eiseres, hebben geuit dat zij minder tevreden waren met de begeleiding door eiseres; twee van hen hebben na het feitelijke vertrek van eiseres bij [instituut A] gekozen voor een andere begeleider. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres vier verklaringen van andere promovendi en van twee collega’s ( [persoon N] en [persoon O] ) heeft overgelegd, die positief zijn over de wijze waarop eiseres haar promovendi begeleidde en met hen samenwerkte. De rechtbank acht verder onvoldoende aannemelijk dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen, genoemd in punt 5.. Het gedrag van eiseres jegens [persoon E] berust slechts op een door [persoon E] opgesteld e-mailbericht en het verwijt ten aanzien van het gedrag van eiseres jegens [persoon F] slechts berust op informatie uit e-mailberichten tussen eiseres en [persoon F] , waaruit naar het oordeel van de rechtbank niet blijkt dat eiseres [persoon F] onheus heeft bejegend. Voorts heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt dat eiseres met een grote groep medewerkers een slechte verstandhouding had, waardoor verdere samenwerking onmogelijk was, zoals gesteld onder punt 6.. Daarentegen heeft eiseres diverse verklaringen overgelegd van collega’s ( [persoon N] , [persoon O] , [persoon G] , [persoon H] , [persoon I] , [persoon P] , [persoon Q] en [persoon G] ) die meedelen prettig met eiseres te hebben samengewerkt. De rechtbank stelt vast dat de enige gedraging die eiseres kan worden verweten is opgenomen onder punt 7. namelijk dat zij tegen de afspraken in gebruik is blijven maken van faciliteiten van de faculteit [faculteit A] . Ondanks dat op 31 juli 2013 in een gesprek met de rector magnificus aan eiseres is meegedeeld dat zij geen werkzaamheden meer mocht verrichten binnen het gebouw van [faculteit A] blijkt uit het toegangsregistratiesysteem dat eiseres gedurende de periode van juli 2013 tot en met maart 2014 in het gebouw van [faculteit A] aanwezig is geweest. Nu voor alle gedragingen met uitzondering van de gedraging onder punt 7. een feitelijke of draagkrachtige onderbouwing ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder die gedragingen niet ten grondslag kan leggen aan het bestreden besluit. De gedraging onder punt 7. is van onvoldoende gewicht om het ontslag op te kunnen baseren.

6. Voorts zal de rechtbank beoordelen of gebleken is dat voortzetting van het dienstverband ten tijde van het primaire besluit onmogelijk was.

6.1

De rechtbank stelt vast dat het rapport van [onderzoeksbureau] eind 2012 aan verweerder bekend is gemaakt. In dat rapport worden vier scenario’s genoemd, zoals vermeld in rechtsoverweging 1.4. Op 4 december 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en de decaan, waarin de verschillende scenario’s zijn besproken. Bij brief van17 december 2012 heeft eiseres de in dat gesprek gemaakte afspraken bevestigd. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat partijen het erover eens zijn dat eiseres destijds de bereidheid heeft uitgesproken zich te conformeren aan de strategische keuzes die zouden worden gemaakt ten aanzien van [instituut A] , maar dat verweerder geen vertrouwen had dat eiseres dit zou kunnen. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres akkoord kon gaan met een status aparte, waarbij zij direct onder de decaan zou worden geplaatst, maar dat de decaan dit vanuit organisatorische overwegingen bezien een onwenselijke situatie vond. Ook heeft eiseres een voorstel gedaan om haar werkzaamheden langzaam af te bouwen, maar dat voorstel is door verweerder niet geaccepteerd. In het voorjaar van 2013 is een mediation traject ingezet dat gericht was op beëindiging van het dienstverband. Dit traject heeft niet geleid tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing. In juli 2013 heeft verweerder een voornemen tot ontslag bekend gemaakt, waarna blijkens het primaire besluit op verzoek van eiseres is getracht haar onder te brengen bij de faculteit [faculteit B] .

6.2

De rechtbank concludeert dat eiseres zich coöperatief lijkt te hebben opgesteld om de eerste drie scenario’s te verwezenlijken. Hoewel scenario één gezien de loop der gebeurtenissen wellicht niet in de rede lag, is onvoldoende aannemelijk geworden dat op het moment van het ontslag de mogelijkheden om tot een andere oplossing te komen waren uitgeput. Wat betreft plaatsing van eiseres binnen de faculteit [faculteit B] , is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat die plaatsing onmogelijk was, onvoldoende is gemotiveerd. Zowel de decaan van de faculteit [faculteit B] als [persoon L] waren op de hoogte van de werkhouding van eiseres en hebben plaatsing van eiseres bij de faculteit [faculteit B] mogelijk willen maken. Overleg hierover bevond zich in een dusdanig vergevorderd stadium dat er een concept detacheringsovereenkomst is opgesteld. Ter zitting heeft verweerder geen duidelijkheid kunnen geven over de redenen waarom de decaan van de faculteit [faculteit B] blijkens zijn e-mailbericht van 4 juli 2014, na kennis te hebben genomen van de brief van verweerder van 13 juni 2014 en de reactie van eiseres daarop, het niet meer verantwoord vond eiseres een (tijdelijke) positie bij de faculteit [faculteit B] aan te bieden. Dit klemt te meer daar uit de verklaring van [persoon L] van 14 november 2014 blijkt dat hij nog steeds bereid was eiseres onder te brengen binnen zijn groep. Nu plaatsing bij de faculteit [faculteit B] toentertijd een reële en haalbare mogelijkheid was, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om het dienstverband van eiseres voort te zetten. Het gebrek aan inspanning van verweerder om tot herstel van het dienstverband met eiseres te komen klemt te meer gelet op het lange dienstverband van eiseres en het feit dat zij binnen afzienbare tijd de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken.

7. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het ontslag op onvoldoende feitelijke grondslag berust. Niet is gebleken dat voortzetting van het dienstverband ten tijde van het bestreden besluit onmogelijk was geworden. Dat maakt dat de ontslaggrond niet kon worden toegepast. Gehoord het verhandelde ter zitting ligt herstel van de arbeidsrelatie evenwel thans niet in de rede.

8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Omdat de aan het bestreden besluit klevende gebreken niet kunnen worden hersteld bij een nieuwe beslissing op bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat ook het primaire besluit van 9 oktober 2014 niet in stand kan blijven.

9. Omdat de rechtbank het beroep tegen het ontslagbesluit gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :

- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de mondelinge mededeling van2 september 2014 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het ontslagbesluit gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 13 april 2015;

- herroept het ontslagbesluit van 9 oktober 2014;

- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 167,- te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 980,- te betalen aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, voorzitter, en mr. M. Dam enmr. A.G.J. van Ouwerkerk, leden, in aanwezigheid van mr. B.J. Platenburg griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.

Bij afwezigheid van de voorzitter tekent de oudste rechter.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature