U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Omgevingsvergunning voor puinbreker met toepassing van binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 15/4751

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2016 in de zaak tussen

[Vereniging X] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.J. ’t Hart),

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C.G. van Tilburg).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V. Y], te [plaats] , vergunninghoudster

(gemachtigde: drs. ing . A.D. Hol).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c en e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het verwerken van steenachtige materialen in een mobiele puinbreker op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie A nummer [nummer] .

Bij besluit van 22 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2016.

Namens eiseres zijn [persoon A] en [persoon B] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [persoon C] . Namens vergunninghoudster is [persoon D] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1.1

Aan vergunninghoudster is een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) (de milieuvergunning) verleend voor een inrichting bestemd voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor de op- en overslag van grond- en afvalstoffen, het sorteren van bouw- en sloopafval, bedrijfsafval en grof huishoudelijk afval en het breken en zeven van steenachtige materialen aan de [adres] te [plaats] .

1.2

Op 19 mei 2014 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan en het milieuneutraal wijzigen van de inrichting. De aanvraag heeft betrekking op de verandering van het werkgebied van de reeds aanwezige mobiele puinbreker (de oude puinbreker). De aangevraagde puinbreker (de nieuwe puinbreker) zal, anders dan de oude puinbreker, het puin breken op het terrein van de inrichting. In verband met de plaatsing van de nieuwe puinbreker is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door adviesbureau [adviesbureau A] om te bezien of voldaan kan worden aan de vergunde geluidwaarden.

1.3

Bij het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de activiteit bestaande uit het bewerken van steenachtige materialen in een mobiele puinbreker. Verweerder heeft hierbij gebruik gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid omdat de vergunde oude puinbreker wordt vervangen door een puinbreker, die behoort tot een hogere milieucategorie en werkzaam zal zijn op het terrein van de inrichting. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden met betrekking tot de bedrijfsvoering, geluid en lucht. Tevens is het geluidvoorschrift uit de milieuvergunning vervangen door de bij deze vergunning opgenomen geluidvoorschriften.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat wordt voldaan aan de in artikel 5.4 van de planregels bij het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1]” (het bestemmingsplan) gestelde eisen, zodat hij een omgevingsvergunning mocht verlenen voor een puinbreker van een hogere categorie op het terrein van de inrichting. Aangezien verder sprake is van een versobering van de activiteiten van de nieuwe puinbreker, is volgens verweerder sprake van een milieuneutrale wijziging en heeft hij dus ook hiervoor een omgevingsvergunning mogen verlenen.

3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat de milieueisen voor de oude puinbreker, die niet op het terrein van de inrichting werkzaam was, anders zijn dan die voor de nieuwe puinbreker. Eiseres stelt verder dat verweerder geen gebruik had mogen maken van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 5.4 van de planregels, nu niet aan de hierin neergelegde voorwaarden wordt voldaan. De puinbreker brengt, aldus eiseres, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden met zich en ook kunnen de gevolgen voor de omgeving niet worden gelijkgesteld met die van bedrijfsactiviteiten die direct op basis van het bestemmingsplan zijn toegestaan. Bovendien is eerder ten behoeve van de inrichting van vergunninghoudster afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 5.4 van de planregels en daarom kan hierop niet nogmaals een beroep worden gedaan. Volgens eiseres had verweerder bij het toestaan van het breken van puin voor maximaal 45 dagen ook het zeven van het puin moeten betrekken. Eiseres betoogt verder dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de aanvraag te toetsen aan het bestemmingsplan “[bestemmingsplan 2]”, nu de inrichting direct aan dit gebied grenst. Tot slot is eiseres van mening dat verweerder niet heeft voldaan aan de in de artikelen 2.30 en 2.31 van de Wabo neergelegde actualiseringsplicht en onderzoeksplicht.

4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

Ontvankelijkheid

4.1

Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres in juridische zin de belangen van inwoners van [plaats] vertegenwoordigt. Eiseres moet, aldus verweerder, in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.2

Voor de vraag of eiseres belanghebbende is, als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepalend of zij krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Eiseres stelt zich blijkens artikel 3 van haar statuten ten doel de leefbaarheid van het milieu in de ruimste zin des woord in [plaats] en omgeving te bewaren, te bewaken en waar mogelijk te bevorderen, iedere (dreigende) vorm van milieu-aantasting of milieubederf te voorkomen dan wel tegen te gaan en alle handelingen te verrichten welke bevorderlijk kunnen zijn aan het hiervoor genoemde doel en/of daarmede in de ruimste zin in verband staan. Dit belang is rechtstreeks bij de verleende omgevingsvergunning betrokken, nu aannemelijk is dat het daarbij vergunde project gevolgen voor het milieu kan hebben. Hierbij merkt de rechtbank op dat eiseres niet heeft gesteld op te komen voor de omwonenden, maar slechts dat zij hun belangen, als verwoord in haar statuten, vertegenwoordigt. Er is dus geen sprake van een beroep dat mede is ingediend namens omwonenden. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiseres gelet op het voorgaande aangemerkt te worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb .

Milieuneutrale wijziging

5.3

De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat de oude puinbreker niet op het terrein van de inrichting werkzaam was en op andere locaties het puin brak. Met de nieuwe puinbreker zal het puin naar de inrichting worden gebracht om het daar te breken. Ter beoordeling staat of verweerder de aanvraag om omgevingsvergunning terecht heeft beoordeeld als een aanvraag om milieuneutrale wijziging, als bedoeld in artikel 2.14, vijfde lid, in samenhang met artikel 3.10, derde lid, van de Wabo . Die vraag dient niet te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke situatie, maar aan de hand van de milieugevolgen die volgens de geldende vergunning zijn toegestaan en van de wijzigingen zoals aangevraagd. Op grond van de milieuvergunning is het mogelijk 99.999 ton puin per jaar afkomstig van een locatie buiten de inrichting te breken en te zeven. Dat deze activiteiten feitelijk niet op het terrein van de inrichting plaatsvonden omdat dit planologisch niet mogelijk was, is bij de beoordeling of sprake is van een milieuneutrale wijziging dus niet van belang.

5.4

Verweerder heeft aan de hand van gegevens die bij de aanvraag zijn overgelegd, vastgesteld dat met de nieuwe puinbreker de voor de inrichting beste beschikbare technieken worden toegepast en heeft een beoordeling gemaakt van de te verwachten milieugevolgen. Wat betreft het aspect geluid heeft verweerder hierbij in aanmerking genomen dat het bronvermogen van de puinbreker wordt verlaagd van 118 dB(A) tot 115 dB(A) en dat de capaciteit van het puin breken wordt teruggebracht van 99.999 ton per jaar naar maximaal 45.000 ton per jaar. De nieuwe puinbreker zal maximaal 45 dagen per jaar in werking zijn. Verweerder heeft op grond hiervan geconcludeerd dat de geluidniveaus lager zijn dan de eerder vergunde niveaus. Wat betreft het aspect geluid heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een milieuneutrale wijziging.

5.5

Met betrekking tot het aspect lucht heeft verweerder voorschriften aan de vergunning verbonden, waaraan de nieuwe puinbreker moet voldoen. De in die voorschriften opgenomen maatregelen sluiten aan bij de maatregelen in de voorschriften die voor vergunninghoudster reeds gelden op grond van het besluit van verweerder van 17 juli 2007. De voorschriften in dit besluit zijn opgenomen na een onderzoek en een op basis van dat onderzoek gemaakte verspreidingsberekening om de immissie van fijnstof en stikstofdioxide als gevolg van de activiteiten binnen de inrichting inzichtelijk te maken. Bij dit onderzoek is ook het breken van puin meegenomen in de berekening en de resultaten zijn opgenomen in het besluit van 17 juli 2007. Uit de berekening blijkt dat met de neergelegde maatregelen in de voorschriften de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide op de grens van de inrichting niet worden overschreden. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder nader onderzoek had moeten laten verrichten naar de te verwachten emissie van fijnstof of grof stof. Ook hierbij is van belang dat de capaciteit van het puin breken wordt teruggebracht tot maximaal 45.000 ton per jaar en dat de puinbreker maximaal 45 dagen per jaar gedurende maximaal acht uren per dag mag worden ingezet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook op dit punt in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aangevraagde verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de milieuvergunning is toegestaan.

Planologische wijziging

6.1

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:378, met betrekking tot het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1]” is overwogen dat een puinbreker niet bij recht wordt toegestaan, maar dat een binnenplanse afwijking mogelijk is. De rechtbank stelt vast dat het verlenen van een omgevingsvergunning door gebruikmaking van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid een bevoegdheid van verweerder is. Het discretionaire karakter van deze bevoegdheid brengt met zich dat de rechter het besluit terughoudend moet toetsen en moet beoordelen of verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

6.2

Ingevolge het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming “Bedrijventerrein” met nadere aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-aannemingsbedrijf’, ‘Waarde-Archeologie’ en ‘Waterstaat-Stroomvoerend regime’.

Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor “Bedrijventerrein” aangewezen gronden bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 tot en met 4.1 van de bij deze regels behorende ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’ alsmede een vuiloverslagstation (SBI‑code 2008 381) en laad, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart: ertsen, mineralen en dergelijke tot 2.000 m2 (SBI-code 2008 52242 onder 2) in milieucategorie 4.2 alsmede een mobiele puinbreker, uitsluitend ter plaatse van de nadere aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-aannemingsbedrijf’.

Ingevolge artikel 5.4 van de planregels kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 voor het toestaan van een bedrijf uit ten hoogste één categorie hoger dan toegestaan, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toegestane maximale categorie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid en aannemelijk is dat in de (extra) behoefte aan parkeerplaatsen en laad- en losgelegenheid kan worden voorzien;

er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden ten gevolge van de uitoefening van het bedrijf en de verkeersaantrekkende werking die daarvan uitgaat;

de betreffende bedrijfsactiviteiten, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, kunnen redelijkerwijs worden gelijkgesteld met bedrijfsactiviteiten die overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1 op het betreffende bouwvlak rechtstreeks zijn toegestaan.

6.3

Niet in geschil is dat de activiteit puinbreken wordt ingedeeld in (milieu)categorie 4.2. van de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ behorende bij het bestemmingsplan. Gelet hierop is de nieuwe puinbreker ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder c, van de planregels niet toegestaan. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van de in artikel 5.4, van de planregels opgenomen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Onbetwist staat vast dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid en dat aannemelijk is dat in de (extra) behoefte aan parkeerplaatsen en laad- en losgelegenheid kan worden voorzien. De beoordeling spitst zich dan ook toe op de vraag of is voldaan aan de voorwaarden, neergelegd onder 2 en 3 van artikel 5.4 van de planregels, en zo ja, of verweerder in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 van de planregels.

6.4

Verweerder heeft voor de beoordeling van het criterium of de betrokken activiteiten naar hun aard en invloed op de omgeving kunnen worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijven, aansluiting gezocht bij de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (de handreiking). De handreiking geeft voor diverse bedrijfstypen de afstanden aan die tussen bedrijven en woningen dienen te worden aangehouden om hinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor puinbrekerijen met een verwerkingscapaciteit van minder dan 100.000 ton per jaar, zoals hier aan de orde, beveelt de handreiking ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk een afstand van 300 meter aan, waarbij het aspect geluid voor de aan te houden afstand bepalend is. Uit de toelichting bij de aanvraag volgt dat de dichtstbijzijnde woningen zich op een afstand van 200 meter van de inrichtingsgrens bevinden en op een afstand van 350 meter van de puinbreker. Nu de puinbreker slechts op de in de vergunning voorgeschreven plaats is toegestaan op een afstand van 350 meter van de dichtstbijzijnde woningen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan de in de handreiking aanbevolen richtafstand wordt voldaan. Verder heeft verweerder in aanmerking genomen dat de puinbreker een hoeveelheid puin van maximaal 45.000 ton per jaar zal breken. Voorts heeft verweerder gewezen op de aanvulling van 30 juli 2014 op de aanvraag, waaruit volgt dat bedrijven die wat betreft milieugevolgen vergelijkbaar zijn met de inrichting van vergunninghoudster, zoals steen-, grit- en krijtmalerijen en betonwarenfabrieken, behoren tot milieucategorie 4.1. Ook zijn op de gronden een vuiloverslagstation (SBI-code 2008 381) en laad, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart: ertsen, mineralen en dergelijke tot 2.000 m2 (SBI-code 2008 52242 onder 2) in milieucategorie 4.2 alsmede een mobiele puinbreker, uitsluitend ter plaatse van de nadere aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf‑aannemingsbedrijf’, toegestaan. Ten slotte volgt uit eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015 dat de gemeenteraad bereid was om een omgevingsvergunning te verlenen voor een puinbreker van één hogere milieucategorie, als de afstand van de puinbreker tot nabijgelegen woningen meer dan 300 meter zou bedragen. Zoals hiervoor is weergegeven, is dit het geval. Niet valt dan ook in te zien dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vergunde activiteiten naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met de groep van bedrijven die ingevolge de planregels rechtstreeks zijn toegestaan.

6.5

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts op het standpunt mogen stellen dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden ten gevolge van de uitoefening van het bedrijf. Hiertoe wordt overwogen dat uit het bij de aanvraag overgelegde rapport met de bevindingen van het akoestisch onderzoek van [adviesbureau A] van 3 september 2014 blijkt dat ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen wordt voldaan aan de vergunde grenswaarden van 45 dB(A) voor dagperiode, 44 dB(A) voor de avondperiode en 40 dB(A) voor de nachtperiode. Daar komt bij dat de mobiele puinbreker gedurende een periode van maximaal 45 dagen per jaar mag worden gebruikt. Ter zitting heeft de gemachtigde van vergunninghoudster toegelicht dat andere installaties gedurende die dagen niet in gebruik zullen zijn om zo te voldoen aan de geluidgrenswaarden. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mobiele puinbreker wat betreft het aspect geluid voldoet aan de voorwaarden onder 2 van artikel 5.4 van de planregels.

6.6

Verweerder heeft de aan de vergunning verbonden voorschriften ten aanzien van stof gebaseerd op de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR) omdat deze ten tijde van belang van toepassing was op op- en overslag en bewerking van stuifgevoelige stoffen, zoals bouw- en sloopafval en puin. De rechtbank stelt vast dat het uitgangspunt bij deze voorschriften is dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. In bijzondere gevallen, zoals extreme weersomstandigheden, zal het niet mogelijk zijn hieraan te voldoen en is het uitgangspunt dat op een afstand van twee meter van de bron geen visueel waarneembare stofverspreiding optreedt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aan de vergunning verbonden voorschriften toereikend om onaanvaardbare stofhinder te voorkomen. Voorts is niet gebleken dat stofhinder buiten de inrichting zal voorkomen. Daarnaast is de stelling van eiseres dat verweerder naast het toestaan van het breken van puin apart een vergunning had moeten verlenen voor het zeven daarvan, afdoende weerlegd met het betoog dat onder een puinbreker tevens moeten worden begrepen alle bijbehorende installaties die ter plaatse worden gebruikt, waaronder dus ook een zeefinstallatie. Eiseres heeft ook geenszins aannemelijk gemaakt dat sprake is van 90 dagen stofoverlast in verband met het zeven. Naar het oordeel van de rechtbank wordt ook in dit opzicht voldaan aan de voorwaarde genoemd onder 2 van artikel 5.4 van de planregels.

6.7

Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder bij het opstellen van de voorschriften ten onrechte gebruik heeft gemaakt van het Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval (het besluit), wordt overwogen dat verweerder heeft gesteld dat de in dit geval aan de vergunning verbonden voorschriften beduidend strenger zijn dan de voorschriften voor een mobiele puinbreker in het besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres haar stelling dat verweerder oneigenlijk toepassing heeft gegeven aan de voorschriften voor een mobiele puinbreker niet aannemelijk gemaakt. Deze stelling vindt ook geen steun in het dossier of het verhandelde ter zitting. Verder overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat verweerder eerder gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 5.4, niet van belang is bij de beoordeling of ten aanzien van deze vergunning wordt voldaan aan de in artikel 5.4 van de planregels opgenomen beoordelingscriteria.

6.8

De rechtbank volgt voorts niet de stelling van eiseres dat verweerder het project had moeten toetsen aan het bestemmingsplan “Buitengebieden”, nu de gronden waarop het project is voorzien niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan liggen. Het enkele feit dat de gronden daaraan grenzen maakt niet dat verweerder de aanvraag van vergunninghoudster aan dat bestemmingsplan had moeten toetsen. Daarbij merkt de rechtbank op dat ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht met betrekking tot een aanvraag als adviseur worden aangewezen burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project geheel of gedeeltelijk zal worden of wordt uitgevoerd. In dit geval heeft verweerder advies gevraagd aan burgemeester en wethouders van Zwijndrecht. Zij hebben positief geadviseerd onder meer omdat de puinbreker minder puin zal breken, een lager geluidsniveau heeft dan voorheen en op een grotere afstand tot de woningen in werking zal zijn dan op grond van de milieuvergunning is toegestaan.

6.9

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het vergunnen van een puinbreker op de aangegeven locatie ten opzichte van hetgeen het bestemmingsplan reeds toestaat, leidt tot een dusdanige aantasting van de belangen van de omgeving dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan gebruik heeft kunnen maken.

Actualiseringsplicht

7. Eiseres heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat verweerder, alvorens over te gaan tot vergunningverlening, had moeten onderzoeken of de milieuvergunning van 11 december 2000 aangepast had moeten worden. In artikel 2.30, eerste lid, in combinatie met artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo is aan het bevoegd gezag de opdracht gegeven om ambtshalve regelmatig te bezien of de aan een omgevingsvergunning (voor zover) die ziet op een inrichting, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo , verbonden voorschriften nog toereikend zijn gezien de technische ontwikkelingen en de toestand van het milieu. De vraag of er voor het bestuursorgaan aanleiding bestond om ambtshalve de toereikendheid van de voorschriften van de vigerende milieuvergunning te beoordelen en eventueel aan te passen, valt naar het oordeel van de rechtbank buiten het kader van deze procedure. Hierin staat immers niet de milieuvergunning ter toetsing maar het bestreden besluit, waarbij de bezwaren van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond zijn verklaard.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Frenkel, voorzitter, en mr. B. Hammer en mr. J.E. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.W. Koppe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature