U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

kort geding; eiser lijdt aan een ongeneeslijke ziekte en zit gedetineerd; verleende strafonderbreking wegens medsiche behandeling is ingetrokken door DJI, kan in kg niet over worden beslist; tul van de straffen is opgeschort voor de duur van de behandeltijd van de gratieverzoeken ivm medische situatie; voldoende aannemelijk dat op de gratieverzoeken afwijzend wordt beslist, nu er al op 1 verzoek afwijzend is beslist en in de overige gratieverzoeken dezelfde stukken voorhanden zijn.

Uitspraak



Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/516417 / KG ZA 16-984

Vonnis in kort geding van 21 september 2016

in de zaak van

[eiser] ,

verblijvende in PI [plaats] , locatie [locatie] ,

eiser,

advocaat mr. drs. M.R. Roethof te Arnhem,

tegen:

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),

zetelend te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. M.B.G. Stevens te Den Haag.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties;

- de door de Staat overgelegde productie;

- de op 1 september 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd;

- het faxbericht van de Staat van 8 september 2016, met een productie;

- het faxbericht van [eiser] van 8 september 2016.

1.2.

Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden tot 8 september 2016 om de Staat in de gelegenheid te stellen een afschrift van de detentieregistratiekaart van [eiser] in het geding te brengen. Bij faxbericht van 8 september 2016 heeft de Staat bedoeld overzicht overgelegd en daarop een toelichting gegeven. Bij faxbericht van 8 september 2016 heeft [eiser] hierop gereageerd. Vonnis is bepaald op heden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

[eiser] ondergaat op dit moment een vrijheidsstraf van 6 jaar, met aftrek, wegens diefstal onder verzwarende omstandigheden, diefstal met geweld en afpersing. Aansluitend dient [eiser] gevangenisstraffen te ondergaan van 60 en 90 dagen in verband met de herroeping van voorwaardelijke invrijheidstellingen, respectievelijk 56 en 15 dagen vervangende hechtenis en 5 dagen subsidiaire hechtenis.

2.2.

[eiser] is in mei 2013 gediagnosticeerd met de ziekte Hodgkin lymfoom stadium IV, B Unfavorable, IPS3. In verband met deze ziekte dient [eiser] diverse medische behandelingen te ondergaan, waaronder chemotherapie en stamceltransplantatie. Bij beschikking van 28 juni 2013 van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem , is het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van [eiser] toegewezen voor de duur van drie maanden.

2.3.

De door [eiser] ondergane behandeling is destijds goed aangeslagen. In november 2015 zijn de klachten van [eiser] teruggekeerd. Thans is bij hem weer dezelfde ziekte geconstateerd en dient hij de onder 2.2 genoemde behandeling opnieuw te ondergaan.

2.4.

Op 29 februari 2016 heeft de voormalige advocaat van [eiser] aan de directeur van de Penitentiaire Inrichting [locatie] (hierna: de PI) op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting verzocht de straf van [eiser] te onderbreken om hem in staat te stellen de benodigde medische behandelingen te ondergaan en thuis van die behandelingen te herstellen. Op 14 maart 2016 is besloten de straf van [eiser] voor 90 dagen te onderbreken. Op 15 juni 2016 is die strafonderbreking op dezelfde medische gronden met 90 dagen verlengd tot 14 september 2016.

2.5.

Op 12 april 2016 heeft de voormalige advocaat van [eiser] op medische gronden vijf gratieverzoeken ingediend bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dienst Justis. Bij brief van 15 april 2015 heeft diezelfde advocaat Dienst Justis verzocht om opschortende of schorsende werking aan de gratieverzoeken toe te kennen. Bij brief van 15 juni 2016 is door Dient Justis aan [eiser] meegedeeld dat, met toepassing van artikel 559a van het Wetboek van Strafvordering en gelet op de overgelegde medische stukken, besloten is de verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen waarvoor gratie mogelijk is op te schorten gedurende de looptijd van die gratieverzoeken.

2.6.

Op 18 mei 2016 is [eiser] betrokken geweest bij een schietincident, waarbij hij verwondingen heeft opgelopen. De start van de chemokuren is hierdoor uitgesteld.

2.7.

Bij brief van 12 juli 2016 heeft de selectiefunctionaris van De Dienst Justitiële Inlichtingen (DJI) [eiser] onder meer als volgt bericht:

“ Op grond van informatie vanuit de PI blijkt dat u tijdens uw verblijf thuis uw vriendin meermalen zou hebben bedreigd en mishandeld, waardoor zij de woning heeft verlaten en is ondergedoken.

Ook blijkt dat u op 21-06-2016, 28-06-2016 en 05-07-2016 niet op de afspraken m.b.t. het ondergaan van een chemokuur bent verschenen.

De directeur van de PI [plaats] verzoekt op grond van bovenstaande informatie de strafonderbreking in te trekken.

Gelet op de gewijzigde omstandigheden waaruit blijkt dat u niet op de behandelafspraken m.b.t. het volgen van de chemokuur bent verschenen en omdat er vraagtekens zijn over uw gewelddadige gedrag naar uw partner, trek ik de verleende strafonderbreking, verleend op 15-06-2016, in.

De gronden tot het verlenen van de strafonderbreking zijn vervallen en daarnaast is er geen vertrouwen meer in het goed verloop van vrijheden.

Tevens blijkt dat u op 18-07-2016 de eerste chemokuur gaat volgen. De directeur van de PI zal indien er een medische noodzaak aanwezig is, zorgen dat u hierbij aanwezig kunt zijn.”

2.8.

[eiser] heeft zich op 13 juli 2016 gemeld bij de PI.

2.9.

Bij brief van 14 juli 2016 heeft Dienst Justis [eiser] bericht dat de beslissing van 15 juni 2015, inzake de opschorting van de vrijheidsstraffen gedurende de behandeling van de gratieverzoeken, niet in stand kan blijven, nu het in verband met het vervallen van de gronden voor strafonderbreking niet langer hoogstwaarschijnlijk wordt geacht dat aan [eiser] gratie wordt verleend.

2.10.

Op 15 juli 20016 heeft [eiser] beroep ingesteld tegen de beslissing van 12 juli 2016 bij beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing & Jeugdbescherming (RSJ). Bij uitspraak van 1 augustus 2016 heeft de RSJ het beroep van [eiser] ongegrond verklaard.

2.11.

Op 28 juli 2016 heeft het Openbaar Ministerie (OM) in de zaak met parketnummer [nummer 1] een verslag uitgebracht naar aanleiding van het gratieverzoek van [eiser] . Daarin schrijft de advocaat-generaal onder meer:

“Verzoeker vraag om gratie in verband met zijn chemo kuren.

Uit de bijgevoegde stukken blijkt dat verzoeker zich niet gemeld heeft bij de behandeling en dat hij huiselijk geweld heeft gepleegd jegens zijn vriendin.

De directeur van de inrichting heeft aangegeven dat voor vervoer (onder begeleiding) naar het ziekenhuis gezorgd kan worden.

Gelet op deze omstandigheden is er geen reden om tot gratie over te gaan”.

2.12.

Op 18 augustus 2016 heeft het Gerechtshof Arnhem -Leeuwarden geadviseerd het gratieverzoek van eiser in de hiervoor bedoelde zaak af te wijzen. Het Hof oordeelt dat er geen sprake is van omstandigheden die maken dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Daartoe overweegt het Gerechtshof onder meer als volgt:

“Mede onder verwijzing naar het verslag van de advocaat-generaal, is voor gratie, naar het oordeel van het hof, geen plaats. Verzoeker heeft in verband met zijn medische behandeling met ingang van 15 juni 2016 een strafonderbreking gekregen van 90 dagen, welke strafonderbreking op 12 juli is ingetrokken in verband met vermeend huiselijk geweld jegens zijn partner in die periode en tevens vanwege het niet verschijnen bij ingeplande behandelafspraken. Door de P.I. wordt aangegeven dat er vanuit detentie voor zal worden zorggedragen dat verzoeker bij de noodzakelijke medische behandelingen aanwezig zal kunnen zijn, onder een nog nader te bepalen vorm van beveiliging.”

2.13.

Op 31 augustus 2016 is het betreffende gratieverzoek van [eiser] door de Staatssecretaris afgewezen.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te veroordelen tot:

- primair: onmiddellijke invrijheidstelling van [eiser] totdat de medische behandelingen van [eiser] zijn afgerond, zulks eventueel onder het stellen van bijkomende voorwaarden aan deze vrijlating;

- subsidiair: onverwijlde intrekking van het besluit tot opheffing van de strafonderbreking totdat de termijn voor maximale strafonderbreking is verstreken, alsmede tot onverwijlde intrekking van het besluit tot intrekking van de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen totdat onherroepelijk op de gratieverzoeken is beslist,

een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.

3.2.

Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan.

De Staat heeft de strafonderbreking ten onrechte dan wel op verkeerde gronden ingetrokken. Het is niet juist dat [eiser] niet is komen opdagen op afspraken bij zijn behandelend arts. [eiser] wenst wel degelijk de gewenste en vereiste behandeling voor zijn ziekte te ondergaan en het is niet aan hem te wijten dat de behandeling niet eerder van start is kunnen gaan. Op dit moment is hij echter wel onder behandeling bij een oncoloog die werkzaam is in het [het Ziekenhuis] te [plaats] . Evenmin is juist dat [eiser] zijn partner heeft bedreigd of mishandeld. Zijn partner heeft ook geen aangifte gedaan tegen hem. Daarbij komt dat de beslissing van 12 juli 2016 onvoldoende is gemotiveerd en de strafonderbreking bovendien zonder voorwaarden is verleend.

[eiser] wordt opnieuw geconfronteerd met een ernstige, levensbedreigende ziekte. Aannemelijk is dat de gezondheid van [eiser] in detentie daadwerkelijk gevaar loopt, dan wel kan lopen. [eiser] dient een zeer zware behandeling te ondergaan, welke niet uitvoerbaar is terwijl hij gedetineerd is in een penitentiaire inrichting en ook niet in een penitentiair ziekenhuis. Het toekomstperspectief van [eiser] is zeer onzeker. De diagnose en het behandeltraject vallen hem zwaar, te meer nu hij nog aan aantal (zeer) oude straffen moet uitzitten. Het is voor hem onmogelijk, zowel lichamelijk als geestelijk, om deze straffen na zijn behandeling alsnog te ondergaan, te meer nu tot tweemaal toe eerst in een zeer laat stadium een ernstige vorm van kanker bij hem is geconstateerd. Dit maakt dat er sprake is van humanitaire redenen die in de weg staan aan de langere detentie van [eiser] . Door de strafonderbreking en het verzoek tot opschorting van de vrijheidsstraffen in te trekken handelt de Staat onrechtmatig jegens [eiser] . De Staat heeft de strafonderbreking immers ten onrechte dan wel op verkeerde gronden ingetrokken en heeft de opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen ingetrokken, zonder daartoe bevoegd te zijn. De wet voorziet in de bevoegdheid om de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf op te schorten, maar niet in de bevoegdheid op deze opschorting weer in te trekken. Gelet op de ernstige levensbedreigende ziekte van [eiser] komt hij in aanmerking voor schorsing van de tenuitvoerlegging. [eiser] heeft als gedetineerde een wettelijk recht op medische zorg op grond van artikel 42 Penitentiaire Beginselenwet en artikel 21 en volgende Penitentiaire Maatregel. Door hem dit te onthouden handelt de Staat evenzeer onrechtmatig jegens [eiser] . De benodigde medische zorg kan immers niet geleverd worden vanuit een van de justitiële inrichtingen in Nederland. De juridische gronden op basis waarvan tot schorsing van de tenuitvoerlegging is besloten zijn nog niet komen te vervallen. Ook daarom handelt de Staat onrechtmatig jegens [eiser] .

Gelet op de ernstige ziekte van [eiser] en de zware behandelingen die hij zal moeten ondergaan handelt de Staat in strijd met de wettelijke plicht en met hetgeen volgens ongeschreven regels in het maatschappelijk verkeer betaamt, door de strafonderbreking en de opschorting van de tenuitvoerlegging van de gratieverzoeken in te trekken. Bovendien is er sprake van misbruik van recht in de zin artikel 3:15 van het Burgerlijk Wetboek . Niet valt in te zien welk justitieel belang de Staat heeft met handhaving van de detentie van [eiser] , nu er van de zijde van [eiser] humanitaire en medische gronden bestaan die aan de detentie in de weg staan.

3.3.

De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil

4.1.

Ter beoordeling is de vraag of de Staat gehouden is [eiser] (onmiddellijk) in vrijheid te stellen.

4.2.

Vaststaat dat de selectiefunctionaris van de DJI op 12 juli 2016 heeft besloten de strafonderbreking van [eiser] in te trekken, op grond van de in de brief van die datum genoemde omstandigheden, bedoeld onder 2.7. Zoals in deze brief is vermeld was [eiser] gerechtigd tegen deze beslissing beroep in te stellen bij de RSJ, hetgeen hij ook heeft gedaan. De RSJ heeft het beroep van [eiser] afgewezen. Volgens vaste rechtspraak heeft de beroepsprocedure bij de RSJ te gelden als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die op grond van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen de weg naar de burgerlijke rechter afsluit. Dit leidt er toe dat in dit kort geding in beginsel niet kan worden geoordeeld over de beslissing tot intrekking van de strafonderbreking.

4.3.

[eiser] baseert zijn vordering voorts op de schorsende werking van artikel 599a Sv . In dat kader wordt vooropgesteld dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook ten uitvoer moet worden gelegd. Slechts in door de wet gegeven uitzonderingsgevallen kan tenuitvoerlegging geheel dan wel gedeeltelijk achterwege blijven. Vaststaat dat aan het gratieverzoek van eiser geen opschortende werking van rechtswege toekomt op grond van artikel 558a Sv . Niettemin is de minister op grond van artikel 559a, tweede lid, Sv bevoegd om de tenuitvoerlegging op te schorten of te schorsen totdat op het gratieverzoek is beslist. Daarbij heeft de minister een ruime mate van beleidsvrijheid. In kort geding kunnen deze beslissingen slechts marginaal worden getoetst. Ditzelfde geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel ten aanzien van de beslissing tot intrekking van een opschorting of schorsing.

4.4.

Op 15 juni 2016 is aan [eiser] te kennen gegeven dat besloten is de verdere tenuitvoerlegging van de straffen met betrekking tot de parketnummers [nummer 2] , [nummer 1] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 2] op grond van artikel 559a, lid 2, Sv op te schorten gedurende de behandeltijd van de gratieverzoeken, gelet op de door [eiser] overgelegde medische stukken. Bij brief van 14 juli 2016 heeft Dienst Justis aan [eiser] te kennen gegeven dat voormelde beslissing is ingetrokken, aangezien de gronden tot het verlenen van de strafonderbreking zijn vervallen en er geen vertrouwen meer is in een goed verloop van de aan [eiser] toegekende vrijheden. De Staatssecretaris acht het niet (langer) hoogstwaarschijnlijk dat aan [eiser] gratie wordt verleend, reden waarom de beslissing van 15 juni 2016 volgens de Staatssecretaris niet in stand kan blijven.

4.5.

Van de mogelijkheid om de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf met toepassing van artikel 559a lid 2 Sv gedurende de behandeltijd van het gratieverzoek op te schorten, wordt slechts bij hoge uitzondering gebruik gemaakt. Het vaste beleid dienaangaande is neergelegd in de "Beleidsregels betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument" van 1 februari 2011 (Stcrt. 2011, 1213). In die beleidsregels is - onder meer - vastgelegd dat van de bevoegdheid ex artikel 559a lid 2 Sv slechts bij hoge uitzondering gebruik zal worden gemaakt, waarbij als criterium zal gelden dat gratieverzoeken voor opschortende dan wel schorsende werking van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarop het verzoek betrekking heeft in aanmerking komen indien op grond van door de verzoeker aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat zijn gratieverzoek zal worden ingewilligd. Daarbij wordt met name gedacht aan de situatie/omstandigheid dat de indiener van het gratieverzoek een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft. De levensbedreigende ziekte van [eiser] is aanleiding geweest om tot opschorting van de vrijheidsstraffen over te gaan. [eiser] heeft betoogd dat de Staat niet de bevoegdheid heeft om tot intrekking van de opschorting of schorsing over te gaan. Dit betoog wordt verworpen. Indien het standpunt van [eiser] juist zou zijn, zou dit immers betekenen dat in geen geval rekening gehouden zou mogen en kunnen worden met gewijzigde omstandigheden sinds de toekenning van de schorsing of opschorting, hetgeen de voorzieningenrechter zeer onwenselijk en niet in lijn met de hiervoor genoemde Beleidsregels voorkomt. Dat in de wet niet met zoveel woorden wordt gesproken over de betreffende intrekking maakt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders.

4.6.

Van belang is voorts of [eiser] , gelet op de nog resterende vrijheidsstraffen en thans nog lopende gratieverzoeken, al met al in aanmerking komt voor onmiddellijke invrijheidstelling. De Staat is na de terechtzitting van 1 september 2016 in de gelegenheid gesteld een afschrift van de detentiekaart van [eiser] in het geding te brengen. Bij faxbericht van 8 september 2016 heeft de Staat de registratiekaart van 15 juni 2016 in het geding gebracht en daarop een toelichting gegeven. [eiser] heeft daarop gereageerd bij faxbericht van eveneens 8 september 2016. Voor zover [eiser] daarin nieuwe punten naar voren heeft gebracht dan die betrekking hebben op de registratiekaart, dient daaraan voorbij te worden gegaan, nu de Staat niet de mogelijkheid heeft gehad daarop te reageren. De Staat heeft gesteld dat ook in geval bij de tenuitvoerlegging van de straffen waarvoor gratie mogelijk is opnieuw tot schorsing zou worden overgegaan totdat op de gratieverzoeken is beslist, [eiser] gedetineerd zou blijven omdat in dat geval de zaken waarvoor geen gratie mogelijk is ten uitvoer zouden worden gelegd. Daarbij komt volgens de Staat dat daarvóór nog zaak [nummer 1] ten uitvoer zou moeten worden gelegd, nu op het gratieverzoek dat betrekking heeft op die zaak afwijzend is beslist. [eiser] heeft daartegen aangevoerd dat hij heeft begrepen dat hij eerst de vervangende hechtenis in de zaken dient te ondergaan waarvoor geen gratie mogelijk is (in totaal 36 dagen) en dat hij in zaak [nummer 1] 56 dagen in detentie moet doorbrengen, terwijl hij zich sinds 13 juli 2016 al 58 dagen in detentie bevindt. Uit navraag bij het OM is [eiser] naar eigen zeggen gebleken dat hij op dit moment 15 en 5 dagen vervangende hechtenis ondergaat in twee andere zaken en dat in geval gratie wordt verleend, hij met terugwerkende de vervangende hechtenis heeft uitgezeten. Naar de voorzieningenrechter begrijpt erkent [eiser] hiermee dat er nog vervangende hechtenis openstaat die hij eerst dient uit te zitten alvorens tot schorsing zou zou kunnen worden overgegaan. Ook los daarvan komen de vorderingen van [eiser] echter niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

4.7.

Zoals vermeld onder 4.5 komt bij de beoordeling of er aanleiding is om tot schorsing of opschorting over te gaan doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of het hoogstwaarschijnlijk is dat het gratieverzoek wordt toegewezen. De Staat heeft ter terechtzitting onweersproken aangegeven dat in de thans nog lopende gratieverzoeken dezelfde stukken voorhanden zijn als in het gratieverzoek dat inmiddels is afgewezen en dat de thans nog lopende verzoeken op basis van dezelfde omstandigheden behandeld zullen worden. Daarvan uitgaande is voldoende aannemelijk dat ook in die gratieverzoeken afwijzend zal worden beslist. De slechte gezondheidssituatie van [eiser] maakt ook overigens niet dat de Staat onrechtmatig handelt jegens [eiser] . Kennelijk is vanuit de PI (waaronder door de daaraan verbonden huisarts) meermaals aangegeven dat [eiser] de benodigde medische zorg kan verkrijgen. De RSJ is daarvan eveneens uitgegaan bij de beslissing om de strafonderbreking in te trekken en ook bij de behandeling van het inmiddels afgewezen gratieverzoek is aangenomen dat [eiser] de benodigde medische behandelingen kan ondergaan en aan hem de benodigde medische zorg kan worden verleend. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [eiser] heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding daaraan te twijfelen, te meer nu [eiser] de mogelijkheid heeft zich over te laten plaatsen naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) waar hij intensievere zorg kan krijgen. Gegeven die situatie valt evenmin in te zien dat de Staat misbruik zou maken van recht door de detentie van [eiser] voort te laten duren.

4.8.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst de vorderingen af;

5.2.

veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht;

5.3.

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.

hf


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature