Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Beslissing van de kinderrechter om de zaak aan te houden en een bevel tot medebrenging van verzoeker af te geven is een processuele beslissing. Verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak



beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer

Wrakingnummer 2016/25

zaak-/rekestnummer: C/09/511618/KG RK 16-969

parketnummer: 09/189768-15

datum beschikking: 20 juni 2016

BESLISSING

op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

raadsman: mr. W. Römelingh,

strekkende tot wraking van:

mr. J.G.J. BRINK,

kinderrechter in de rechtbank Den Haag.

Belanghebbende is:

mr. A. Baas,

officier van justitie.

1 De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.

Op 25 mei 2016 heeft de kinderrechter de strafzaak tegen verzoeker behandeld. Verzoeker wordt verdacht van mishandeling.

1.2.

Tijdens de behandeling heeft de raadsman van verzoeker de kinderrechter gewraakt. De wrakingskamer heeft kennis genomen van het proces-verbaal van bedoelde terechtzitting en van de schriftelijke reacties van de officier van justitie en de kinderrechter.

2 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 6 juni 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is niet in persoon verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. Römelingh, vergezeld van de moeder van verzoeker. De raadsman heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht en heeft daarbij gebruik gemaakt van een pleitnota die aan het wrakingsdossier is toegevoegd. De kinderrechter heeft te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. De officier van justitie is wel verschenen.

3 Het standpunt van verzoeker

3.1.

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.

3.2.

Verzoeker is op de vorige zitting op 25 november 2015 door een andere kinderrechter gehoord. De zaak is door die andere kinderrechter aangehouden om één getuige te horen. Verzoeker is daarbij niet aangezegd om op de volgende zitting te verschijnen. Op de zitting van 25 mei 2016 is de opgeroepen getuige verschenen. Aangezien verzoeker niet aanwezig was heeft de kinderrechter binnen één minuut besloten dat hij de zaak opnieuw zal aanhouden. Eén van de redenen van die aanhouding zou zijn dat de getuige verzoeker zou herkennen. De raadsman heeft hiertegen geprotesteerd, omdat herkenning op zitting het domste is wat de kinderrechter kan doen. Namens verzoeker mist de raadsman het vertrouwen in de rechtspraak en gelooft hij dat de kans op een eerlijk proces is verkeken. Bovendien speelt mee dat de getuige zich heeft gesteld als benadeelde partij, waardoor deze getuige ook (geldelijk) belang heeft bij een herkenning van verzoeker, aldus de raadsman.

4 Het standpunt van de kinderrechter

De kinderrechter berust niet in de wraking. Als motivering voor zijn beslissing om de zaak aan te houden en een bevel tot medebrenging van verzoeker af te geven, heeft hij ter zitting meegedeeld dat verzoeker ten tijde van de tenlastegelegde mishandeling minderjarig was, zodat hij ter zitting aanwezig dient te zijn. Voor de waarheidsvinding achtte de kinderrechter het van belang dat verzoeker zou kunnen reageren op de verklaringen van de getuige ter terechtzitting betreffende de herkenning van verzoeker. De kinderrechter wilde verzoeker zien reageren op datgene wat de getuige zou verklaren. Het herkennen door de getuige van verzoeker ter terechtzitting is niet de reden geweest de zaak aan te houden. Het kunnen nemen van een verantwoord eindoordeel stond bij de kinderrechter centraal.

5 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie meent dat de stelling van de raadsman dat de zaak wordt aangehouden om een herkenning ter terechtzitting van verzoeker door de getuige mogelijk te maken elke grondslag mist. Volgens hem valt niet in te zien hoe de aanhouding van de behandeling van de zaak en het bevel tot medebrenging van verzoeker enige schijn van vooringenomenheid met zich mee kan brengen.

6 De beoordeling

6.1.

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

6.2.

Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.

6.3.

De wrakingskamer stelt voorop dat het niet aan de wrakingskamer is om de beslissing van de kinderrechter tot aanhouding van de zaak inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen (onwelgevallige) procesbeslissingen. Daarvoor zijn de normale rechtsmiddelen aangewezen.

6.4.

Nu het gaat om een door de kinderrechter gegeven procesbeslissing kan de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de kinderrechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de kinderrechter is ingegeven. De beslissing om de zaak aan te houden en de motivering die daarvoor door de kinderrechter is gegeven zijn naar het oordeel van de wrakingskamer niet zodanig onbegrijpelijk dat hierdoor blijkt van een vooringenomenheid die het wrakingsverzoek kan doen slagen.

6.5.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking van de kinderrechter dient te worden afgewezen.

7 De beslissing

De wrakingskamer:

- wijst het verzoek tot wraking af;

- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;

- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:

• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. Römelingh;

• de officier van justitie;

• de kinderrechter;

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Verbeek, D.G.J. Dop en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature