U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder a, van de WW

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 16/5154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr . drs. R.F.J. van de Pol),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder

(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 1 december 2015 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze uitkering niet aan hem wordt uitbetaald.

Bij besluit van 12 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was sinds 2006 werkzaam als [functie] bij de Dienst Vervoer & Ondersteuning van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (ex-werkgever).

1.2.

Op 2 juni 2015 is eiser door zijn ex-werkgever aangesproken op veelvuldig internetgebruik tijdens werkuren en op het niet melden van (opnieuw) gelegd loonbeslag vanwege een schuld bij zijn zorgverzekeraar . Bij besluit van diezelfde dag is eiser met onmiddellijke ingang de toegang tot de inrichting ontzegd en heeft ex-werkgever het voornemen tot schorsing aan eiser kenbaar gemaakt. Bij besluit van 17 juni 2015 heeft ex-werkgever het voornemen omgezet in een definitief besluit voor de duur van het disciplinair onderzoek. Op 27 juli 2015 heeft ex-werkgever het voornemen tot onvoorwaardelijk strafontslag aan eiser kenbaar gemaakt.

Bij brief van 7 augustus 2015 heeft eiser bericht zijn zienswijze ten aanzien van het voornemen tot onvoorwaardelijk strafontslag mondeling kenbaar te willen maken. Op 17 augustus 2015 heeft het zienswijzegesprek plaatsgevonden. Bij besluit van 14 september 2015 heeft ex-werkgever laatstgenoemd voornemen omgezet in een definitief besluit. Bij besluit van 25 september 2015 heeft ex-werkgever (aanvullend) meegedeeld dat het ontslag zal ingaan met ingang van 1 oktober 2015. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.

1.3.

Aan het strafontslag heeft ex-werkgever ten grondslag gelegd dat eiser:

als medior [functie] bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning in de periode april tot juni 2015 aanzienlijk vaak en lang privégebruik (structureel misbruik) gemaakt heeft van internet tijdens werktijd;

in voornoemde periode websites bezocht met pornografische inhoud, terwijl dit niet is toegestaan;

de veiligheid van zijn collega’s in gevaar heeft gebracht doordat hij zijn werk niet heeft gedaan met de daarvoor benodigde penitentiaire scherpte;

misbruik heeft gemaakt van zijn account om op internet te kunnen;

het risico heeft genomen dat vanwege het bezoeken van pornografische internetsites virussen op het netwerk kunnen komen;

de naam van de Dienst Vervoer en Ondersteuning in diskrediet heeft gebracht bij de organisatie waar hij ten behoeve van dienst te werk was gesteld;

heeft verzwegen dat opnieuw loonbeslag is gelegd terwijl met hem was afgesproken dat hij elke verandering zou melden.

1.4.

Eiser heeft op 30 september 2015 een WW-uitkering aangevraagd die hem is geweigerd bij besluit van 19 oktober 2015 in verband met de fictieve opzegtermijn tot en met 30 november 2015. Het door eiser gemaakte bezwaar tegen dit besluit heeft hij nadien ingetrokken. Eiser heeft op 30 december 2015 een nieuwe aanvraag gedaan. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.

2. Het primaire besluit berust op het standpunt dat eiser geen WW-uitkering krijgt omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden (artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW), aangezien hij tijdens het uitvoeren van zijn functie privégebruik heeft gemaakt van internet en daarbij websites heeft bezocht met pornografische inhoud terwijl dit niet is toegestaan. Voorts heeft hij verzaakt aan zijn leidinggevende door te geven dat er loonbeslag was gelegd ondanks daartoe gemaakte afspraken.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit dat eiser geen WW krijgt – onder wijziging van de motivering – gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiser gelet op de onder 2. genoemde redenen nagelaten passende arbeid te behouden (artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de WW).

4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Het bestreden besluit is op een onjuiste wettelijke grondslag genomen. Verweerder heeft zich beroepen op artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW), terwijl hij na uitgebreid onderzoek te hebben gedaan geen dringende reden heeft kunnen ontdekken. Het bestreden besluit is derhalve onzorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd.

Daarnaast is er geen sprake van verwijtbare gedragingen waardoor hij zijn werk niet heeft kunnen behouden. De ex-werkgever had immers het surfgedrag van de medewerkers door middel van een content filter eenvoudig kunnen beperken en websites ontoegankelijk kunnen maken. Het surfgedrag van eiser was niet van invloed op de uitoefening van zijn werkzaamheden, nu hij zich in een afgesloten ruimte bevond en er tijdens de avonddiensten vrijwel niets te doen was. Het loonbeslag was de ex-werkgever eerder bekend dan eiser zelf. Tevens voert eiser aan dat het nalaten om bezwaar aan te tekenen tegen een ontslagbesluit geen onderdeel uitmaakt van de toets of sprake is van door eigen toedoen geen passende arbeid behouden.

Eiser voert verder aan dat hij nooit had kunnen vermoeden dat de hem verweten situatie zou leiden tot de meest ingrijpende sanctie van ontslag en vervolgens de onvermijdelijkheid een beroep te moeten doen op de WW. Het internetprotocol van ex-werkgever was namelijk onvoldoende bekend in de organisatie dan wel werd structureel niet nageleefd.

Voorts voert eiser aan dat het door verweerder toegepaste beleid achterhaald is. Bij het ontbreken van een dringende reden aan het ontslag wordt de WW-uitkering niet (alsnog) geweigerd met als reden dat sprake is van een gedraging waardoor belanghebbende heeft nagelaten om passende arbeid te behouden.

Tot slot verwijst eiser naar de door hem in de bezwaarschriftprocedure aangevoerde bezwaren, welke in deze procedure als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.

5. De rechtbank oordeelt als volgt.

6. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat hij de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende motivering, te weten dat eiser door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden, niet houdbaar acht. Het primaire besluit berust volgens hem wel op een deugdelijke motivering, te weten dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Om die reden heeft hij onder handhaving van het bestreden besluit de motivering gewijzigd naar die in het primaire besluit. Met de gemachtigde van verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag rust, zodat het in zoverre onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het besluit dient dan ook te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal hierna beoordelen of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe overweegt zij het volgende.

7.1.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden, indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.

7.2.

Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3 °, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.

7.3.

In artikel 7:678, eerste lid, van het BW is bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

8.1.

Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, onder meer de uitspraak van 16 december 2015; ECLI:NL:CRVB:2015:4650) is voor het oordeel of de betrokkene verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW niet bepalend de wijze waarop het dienstverband is be ëindigd. Er dient een materiële beoordeling plaats te vinden, waarbij zowel de aard en de ernst van de gedraging van de werknemer van belang zijn, als de reactie van de werkgever op het gedrag van de werknemer en andere relevante aspecten, zoals de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. In dat kader merkt de rechtbank op dat verweerder het eiser niet tegenwerpt dat hij tegen zijn ontslagbesluit geen beroep bij de rechtbank heeft ingesteld.

8.2.

Voorts volgt uit vaste jurisprudentie van de CRvB (onder meer de uitspraak van 14 februari 2007; ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8855) dat voor verweerder een eigen onderzoeksplicht en verantwoordelijkheid geldt ter zake van de vaststelling of zich verwijtbare werkloosheid voordoet als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW . Dit betekent dat de door de werkgever gekozen ontslagroute er niet aan in de weg staat dat verweerder in het kader van de toepassing van de WW een zelfstandige beoordeling en toetsing verricht als hierboven aangegeven. Niet gebleken is dat deze toetsing door verweerder in het voorliggende geval niet voldoet aan de daaraan in rechte te stellen eisen. Dit zou anders zijn indien voor de vaststelling van de feiten onvoldoende steun wordt gevonden in de stukken dan wel indien het door eiser feitelijk of juridisch aangevoerde redelijkerwijs twijfel wekt aan de juistheid en volledigheid van de vaststelling van de feiten door verweerder.

8.3.

Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat gelet op de onderhavige omstandigheden sprake was van een objectief dringende reden voor ontslag. Daartoe is, tegen de achtergrond van hetgeen in 8.1. is overwogen, het volgende redengevend. Wat betreft de inhoud van het ontslagbesluit moet voorop worden gesteld dat eiser heeft erkend de hem verweten gedragingen te hebben begaan. Niet in geschil is dat eiser op de hoogte was van de circulaire “Gedragscode Dienst Justitiële Inrichtingen” (gedragscode DJI) van de (toenmalige) Minister van Justitie van 3 november 2009 en de inhoud daarvan. Volgens de gedragscode DJI moet een ambtenaar zich houden aan de norm in de “Gedragsregels voor het gebruik van e-mail , intranet en internet 2014” van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarin staat dat het niet is toegestaan om op internet websites te bezoeken die pornografische informatie bevatten. Dat eiser niet op de hoogte was van de “Gedragsregels voor het gebruik van e-mail, intranet en internet 2014” van het Ministerie van Veiligheid en Justitie kan hem, wat daarvan zij, niet baten. Daarvoor is van belang dat de werkgever zijn werknemers eveneens heeft gewaarschuwd door middel van een zogenaamde disclaimer op het opstartscherm van de computer. Daarbij komt dat eiser behoort te weten dat het gebruik van internet voor het bezoeken van pornografische websites ook zonder dat hem de internetregels zijn uitgereikt, door zijn ex-werkgever niet werd getolereerd en dat hij daarmee de goede naam van de werkgever bij de dienst waar hij te werk is gesteld in gevaar bracht. Dat het voor ex-werkgever mogelijk was een content filter te plaatsen of websites ontoegankelijk te maken ontslaat eiser niet van zijn eigen verantwoordelijkheid. Het standpunt van eiser dat hij anders is behandeld dan zijn ex-collega’s die dezelfde gedragingen hebben begaan, heeft hij niet aannemelijk gemaakt.

Ter zitting heeft hij slechts toegelicht dat het zijn eigen inschatting is dat zij niet alleen veelvuldig gebruik hebben gemaakt van internet tijdens werkuren, maar dat zij ook websites met pornografische inhoud hebben bezocht. In de gedragscode DJI staat voorts onder meer vermeld dat een ambtenaar een meldplicht heeft wanneer hij zijn financiële verplichtingen niet kan nakomen. In januari 2013 zijn daarover (aanvullende) afspraken met eiser gemaakt vanwege zijn schuldenproblematiek. Het standpunt van eiser dat het loonbeslag de ex-werkgever eerder bekend was dan eiser is blijkens het gespreksverslag van 2 juni 2015 overigens onjuist, nu eiser heeft aangegeven dat beslaglegging is gevolgd toen hij nalatig bleef in het betalen van zijn schulden. Het melden van de nieuwe schuld(en) had hij vooralsnog bewust uitgesteld. Eiser heeft zich aldus niet als een goed ambtenaar gedragen. De aard en de duur van het dienstverband, noch de leeftijd van eiser en zijn functioneren tot dan toe doen hieraan af. Bij al het voorgaande neemt de rechtbank nog in aanmerking dat integriteit gelet op de organisatie waarin hij werkzaam was voor ex-werkgever van essentieel belang is.

8.4.

Na het onderzoek is eiser op 17 juli 2015 een ontslagvoornemen bekendgemaakt. Na dit voornemen is hij in de gelegenheid gesteld te reageren op het onderzoek in een zienswijzegesprek op 17 augustus 2015, waarna op 14 september 2015 het ontslagbesluit volgde. Daaruit volgt dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat de ex-werkgever voldoende voortvarend te werk is gegaan bij het verlenen van het strafontslag en dat daarom ook sprake is van subjectieve dringendheid.

9. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank met juistheid op het standpunt gesteld dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder a, van de WW. Nu niet is gebleken dat het niet nakomen van de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen eiser niet in overwegende mate kan worden verweten, heeft verweerder de WW-uitkering van eiser terecht geheel geweigerd.

10. Gelet op hetgeen onder 6. is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank aanleiding ziet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-). Nu het primaire besluit niet wordt herroepen is er geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-, te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Alkema-Notting, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature