U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Echtscheiding - Partneralimentatie - vermogensrechtelijke afwikkeling naar Zwitsers recht

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer

7 x

Rekestnummers: FA RK 14-5867 ( scheiding ) / FA RK 15-4128 (afwikkeling HV)

Zaaknummers: C/09/470726 (scheiding) / C/09/489690 (afwikkeling HV)

Datum beschikking: 13 september 2016

Scheiding

Beschikking op het op 29 juli 2014 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,

wonende te Portugal,

advocaat: voorheen mr. S.L.A. Verburgt te Den Haag, thans mr. M.M. van Maanen te Amsterdam.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,

wonende op een geheim adres in Nederland,

advocaat: thans mr. D. Dronkers te Roermond.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

het verzoekschrift;

het verweerschrift tevens verzoekschrift;

het verweer tegen het zelfstandig verzoek;

de brief d.d. 2 april 2015 van de zijde van de man;

het f-formulier met bijlagen (ordner en groene hechtmap) d.d. 7 oktober 2015 van de zijde van de man;

het f-formulier met bijlagen d.d. 5 april 2016 van de zijde van de man;

de brief met bijlagen d.d. 10 juni 2016 van de zijde van de vrouw;

de brief met bijlagen d.d. 13 juni 2016 van de zijde van de vrouw;

de brief met bijlagen d.d. 15 juni 2016 van de zijde van de vrouw;

de brief met bijlagen d.d. 16 juni 2016 van de zijde van de man;

twee f-formulieren met bijlagen d.d. 20 juni 2016 van de zijde van de man;

het faxbericht met bijlagen d.d. 20 juni 2016 van de zijde van man;

de brief d.d. 20 juni 2016 met bijlagen waaronder een aanvullend verzoekschrift;

het f-formulier d.d. 22 juni 2016 van de zijde van de man;

het f-formulier met bijlagen d.d. 23 juni 2016 van de zijde van de man;

het faxbericht met bijlagen d.d. 27 juni 2016 van de zijde van de vrouw.

Op 28 juni 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:

de man en mr. S.L.A. Verburgt;

mr. T. Silva Tavares en mr. S. Vaz Pardal, de Portugese advocaten van de man, die werden bijgestaan door de heer [naam] , tolk in de Portugese taal;

de vrouw, haar advocaat en mr. L.P.H. Hameleers;

de heer [naam] , accountant van de vrouw.

Van de zijde van beide partijen zijn pleitnotities overgelegd.

Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:

- het f-formulier d.d. 13 juli 2016 van de zijde van de man, waarbij mr. S.L.A. Verburgt zich onttrekt als advocaat van de man;

- de brieven d.d. 14 juli 2016 en 22 juli 2016 van de zijde van de vrouw;

- het f-formulier d.d. 25 juli 2016 van de zijde van de man, waarbij mr. M.M. van Maanen zich stelt voor de man.

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding met een nevenvoorziening tot:

- vaststelling van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk naar Zwitsers recht conform het voorstel van de man, met bevel aan de vrouw om volledige informatie te verschaffen over de omvang, samenstelling en waarde van de gemeenschappelijke zaken,

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De vrouw heeft – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding – verweer gevoerd tegen de door de man verzochte vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. Tevens heeft zij thans zelfstandig verzocht:

een door de man te betalen partneralimentatie vast te stellen van € 24.000 per maand;

de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 12.000 ter zake de aan de vrouw toekomende letselschadevergoeding;

de man te bevelen c.q. te veroordelen tot het verschaffen van alle, volledige informatie over de omvang, samenstelling en waarde van de gemeenschappelijke zaken van partijen alsmede het privévermogen van de man, waarbij de man rekening en verantwoording af dient te leggen binnen twee weken van na het wijzen van de beschikking, althans binnen twee weken na betekening van de beschikking ten kantore van de advocaat van de man, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000 voor iedere dag of een gedeelte daarvan, dat de man in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 500.000; Daarbij dient de man in ieder geval rekening en verantwoording af te leggen over:

 de woning te [adres] , inclusief gronden;

 de grond [adres] ;

 de Mercedes die door de man op naam van [naam bedrijf] is gesteld;

 de letselschadevergoeding;

 de geldstromen ten aanzien van investeringen in [naam onroerende zaak] ;

 de investeringen in het landgoed in Portugal;

 inzage in de geldstromen die hebben geleid tot de aankoop van het onroerend goed in Duitsland;

 verdeling van inboedel en juwelen;

 de geldleningen die door de vrouw, althans door aan haar gelieerde vennootschappen, zijn verstrekt;

 een overzicht van bezittingen en schulden van de man (en de aan hem gelieerde entiteiten) in mei 2008 alsmede per datum indiening verzoekschrift en per heden;

de man te veroordelen tot betaling van een geldbedrag van € 100.000 (de aanbetaling van de vrouw aan het landgoed in Portugal) en € 508.100,35 (de door de vrouw betaalde kosten van verbouwing) en € 550.000 (de helft van de waarde van de koopoptie) aan de vrouw, waarbij ingeval van een verkoop van de onroerende zaak de vrouw bij voorrang gerechtigd zal zijn tot de opbrengst na verkoop;

de man te veroordelen om de voormalige echtelijke woning te [plaats] aan de vrouw te leveren, zonder nadere verrekening, althans te bepalen dat de opbrengst

van het onroerend goed aan de vrouw wordt toegedeeld;

- de man te veroordelen tot betaling, binnen twee weken na de te wijzen beschikking,

aan de vrouw van een geldbedrag van € 2.558.191,86 ter zake van de geldleningen

van de vrouw aan de man, althans aan een der partijen gelieerde vennootschappen,

te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de dag der algehele voldoening;

de man te veroordelen tot betaling aan vrouw van een bedrag van € 21.303,69 ter zake opname creditcard en en/of-rekening van partijen;

te bepalen dat de man de schulden aan de creditcardmaatschappij voor zijn rekening dient te nemen, zonder enig recht van verrekening met de vrouw;

te verklaren voor recht dat de paarden eigendom zijn van de vrouw, zonder enig recht van verrekening met de vrouw, subsidiair de paarden toe te delen aan de vrouw voor een bedrag van € 100.000, waarbij de man wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van verzorging en onderhoud van de paarden vanaf mei 2008, althans een door de rechtbank te bepalen datum, nader op te maken bij staat;

de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen hetgeen is onttrokken aan haar vermogen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

de hond [naam hond] toe te delen aan de vrouw en de man te veroordelen tot afgifte van de hond aan de vrouw binnen vier dagen na datum van deze beschikking, althans binnen vijf dagen na betekening van de beschikking ten kantore van de advocaat van de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500 per dag of gedeelte daarvan dat de man hiermee in gebreke zal zijn;

de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te gelasten met inachtneming van hetgeen in de procedure is aangevoerd door de vrouw, althans een dusdanige afwikkeling als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met benoeming van een of meer door de rechtbank aan te wijzen deskundige(n) die alsdan op kosten van de man, een staat van bezittingen en schulden van de man en de vrouw en de aan hen (ooit) gelieerde ondernemingen in kaart brengen en met benoeming van een of meer notaris(sen) die de man zal of zullen vertegenwoordigen indien hij weigert tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden over te gaan,

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, kosten rechtens.

De man heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw.

Feiten

Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk] , Verenigd Koninkrijk.

De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse,

de Zwitserse, de Israëlische en de Canadese nationaliteit.

- Partijen hebben voorafgaand aan hun huwelijk op [datum] een in de Engelse

taal gestelde overeenkomst geheten “Matrimonial Agreement” gesloten ten

overstaan van een Zwitserse notaris.

- Deze rechtbank heeft op 24 maart 2015 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende:

 dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, te weten de boerderij en het landgoed “ [naam landgoed] ” te Portugal;

 dat de man een voorlopige partneralimentatie aan de vrouw zal voldoen van € 5.000 per maand.

- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 12 november 2015 is de hiervoor vermelde beschikking d.d. 24 maart 2015 gewijzigd in die zin:

 dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, te weten de boerderij en het landgoed “ [naam landgoed] ” te Portugal;

 dat de voorlopige partneralimentatie met ingang van 24 maart 2015 op nihil is gesteld met veroordeling van de vrouw tot terugbetaling van de door de man reeds betaalde bijdragen.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.

Echtscheiding

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. Op dit verzoek zal de rechtbank krachtens artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht toepassen.

Inhoudelijke beoordeling

De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.

Partneralimentatie

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure is ingediend, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van dit verzoek.

De rechtbank overweegt omtrent het toepasselijke recht op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie het volgende. Artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: het Protocol) bepaalt dat onderhoudsverplichtingen worden beheerst door het recht van de Staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de vrouw haar gewone verblijfplaats thans in Nederland heeft.

De man beroept zich echter op artikel 5 van het Protocol waarin is bepaald dat in geval van onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten en ex-echtgenoten artikel 3 niet van toepassing is indien een van de partijen zich tegen de toepassing daarvan verzet en het recht van een andere Staat, in het bijzonder dat van de Staat van hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nauwer verbonden is met het huwelijk. In dat geval is het recht van die andere Staat van toepassing. De man heeft gesteld dat de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van partijen in Portugal was gelegen en dat het Portugese recht nauwer verbonden is met het huwelijk dan het Nederlandse recht. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat het huwelijk van partijen nauwer is verbonden met het Portugese recht.

De rechtbank is van oordeel dat het Portugese recht niet nauwer is verbonden met het huwelijk van partijen dan het Nederlandse recht. Zij overweegt hiertoe dat het huwelijk van partijen een internationaal karakter heeft (gehad), waarbij niet gebleken is van een sterke band met één land in het bijzonder. Immers, partijen zijn in [plaats huwelijk] gehuwd, zij hebben huwelijkse voorwaarden in Zwitserland doen opstellen en hebben achtereenvolgens gewoond in België, Duitsland en Portugal. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en de man heeft de Nederlandse, de Zwitserse, de Israëlische en de Canadese nationaliteit. Niet gebleken is dat partijen tijdens hun huwelijk een dusdanig bijzondere band met Portugal hebben opgebouwd dat een beroep op de bijzondere regel van artikel 5 van het Protocol is gerechtvaardigd. De rechtbank zal dan ook op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie op grond van de in artikel 3 van het Protocol neergelegde hoofdregel Nederlands recht toepassen.

Inhoudelijke beoordeling

De man heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie dient te worden afgewezen omdat door haar wangedrag jegens hem de aan de alimentatie ten grondslag liggende lotsverbondenheid is komen te ontvallen. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw haar behoefte en behoeftigheid niet heeft aangetoond.

De rechtbank ziet aanleiding om allereerst over de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw te beslissen.

De behoefte en de behoeftigheid van de vrouw

Partijen twisten over de behoefte van de vrouw. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar maandelijkse kosten een behoeftelijst in het geding gebracht (in eerste instantie productie 10 bij haar verweerschrift en in een later stadium van de procedure als aanvulling productie 29a bij de door haar ingediende brief met bijlagen d.d. 10 juni 2016 en productie 33 bij de door haar ingediende brief met bijlagen d.d. 13 juni 2016). Volgens de eerstgenoemde lijst bedraagt haar totale behoefte € 42.734,44 netto per maand. Uit productie 29a, waarin een aantal posten is gewijzigd in verband met de verhuizing van de vrouw van Portugal naar Nederland, volgt een behoefte van € 22.709,26 netto per maand. Productie 33 bevat een behoeftelijst die qua vormgeving overeenkomt met de behoeftelijst van productie 10, maar hierin zijn – deels – andere bedragen opgenomen en er is geen totaalsaldo vermeld.

De man heeft de juistheid van de behoeftelijsten betwist, stellende dat de vrouw deze niet met stukken heeft onderbouwd. Voorts heeft de man erop gewezen dat diverse door de vrouw opgevoerde posten buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat deze betrekking hebben op haar zoon en op haar dieren. De man stelt dat de behoefte van de vrouw in ieder geval niet meer bedraagt dan € 5.000 per maand.

De rechtbank stelt voorop dat – volgens vaste rechtspraak – bij de vaststelling van de behoefte van een onderhoudsgerechtigde rekening dient te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van de inkomsten en uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarnaast moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij concrete gegevens betreffende reële of te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de eerstgenoemde behoeftelijst (productie 10) bij de bepaling van de behoefte van de vrouw tot uitgangspunt nemen en de hierop vermelde maandelijkse kostenposten puntsgewijs behandelen. De keuze van de rechtbank voor deze

lijst is ingegeven door de omstandigheid dat hierin de posten in duidelijke categorieën zijn onderverdeeld terwijl niet geheel duidelijk is op welke wijze de tweede lijst (productie 29a) is opgebouwd, terwijl de derde lijst geen totaalsaldo bevat. De rechtbank zal – daar waar sprake is van dezelfde kostenposten – productie 29a en productie 33 wel mede in haar beoordeling betrekken.

Huisvesting

Gebleken is dat de vrouw thans woonruimte in Nederland huurt tegen een huurprijs van € 2.250 per maand. De rechtbank zal deze huurlast in aanmerking nemen bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw. De rechtbank ziet geen aanleiding om tevens rekening te houden met de door de vrouw in productie 29a opgevoerde huur van opslagruimte. De vrouw heeft de noodzaak hiervan niet aangetoond en niet is gebleken dat het hier om een structurele kostenpost gaat.

Gebruikerslasten

Nu de door de vrouw in productie 10 en 33 vermelde gebruikerslasten betrekking hebben op de kosten van het verblijf van de vrouw op de [naam landgoed] in Portugal, terwijl de vrouw thans in een huurwoning in Nederland verblijft, zal de rechtbank deze bedragen niet in aanmerking nemen.

Water en elektriciteit

De vrouw heeft deze kostenpost in productie 29a gesteld op een totaalbedrag van € 58,50 per maand. De rechtbank zal dit bedrag in aanmerking nemen bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw.

Telefoonkosten

De vrouw heeft deze kostenpost in productie 29a op € 45 per maand gesteld, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.

Overige gebruikerslasten

De rechtbank acht het redelijk om deze kostenpost, bestaande uit onder meer kosten van inboedelverzekering , televisie en internet, te stellen op in totaal € 70 per maand.

Verzekeringen en onderhoud woning

Deze door de vrouw opgevoerde kosten zien op de [naam landgoed] in Portugal. Nu de vrouw hier niet meer verblijft, zal de rechtbank deze kosten buiten beschouwing laten bij de vaststelling van haar behoefte.

Dagelijks levensonderhoud

Boodschappen

De vrouw heeft in productie 29a een bedrag aan eten en kleding opgevoerd van € 500 per maand. Hoewel de vrouw deze kostenpost niet nader heeft onderbouwd, acht de rechtbank het – mede gezien de welstand ten tijde van het huwelijk – redelijk om dit door de vrouw opgevoerde bedrag in aanmerking te nemen.

De kosten van dieren

De vrouw heeft een fors bedrag opgevoerd om in de kosten van de dieren (honden en paarden) te kunnen voorzien. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw in het geheel geen rekening dient te worden gehouden met kosten van dieren.

Nu is gebleken dat de vrouw zowel voor als tijdens het huwelijk steeds honden en paarden als huisdier heeft gehad, komt de rechtbank tot het oordeel dat de kosten van (een) enkele hond(en) en/of paard(en) tot de behoefte van de vrouw kunnen worden gerekend. De rechtbank zal, bij gebreke van enige onderbouwing van de kosten, in redelijkheid rekening houden met een kostenpost van in totaal € 1.500 per maand.

De kosten van [naam zoon] (roepnaam: [naam zoon] ), de zoon van de vrouw

De rechtbank zal deze door de vrouw opgevoerde kosten buiten beschouwing laten nu deze kosten geen deel uitmaken van haar behoefte.

Vervoer

De vrouw heeft deze kostenpost in productie 29a op in totaal € 500 per maand gesteld. Hoewel de vrouw deze kostenpost niet nader heeft onderbouwd, acht de rechtbank het

– mede gezien de welstand ten tijde van het huwelijk – redelijk om dit door de vrouw opgevoerde totaalbedrag in aanmerking te nemen.

Vaste uitgaven

Zorgverzekering

De rechtbank zal rekening houden met de door de vrouw opgevoerde premie zorgverzekering van € 141,28 per maand.

Overige verzekeringen

De rechtbank zal bij de bepaling van de behoefte van de vrouw ter zake van overige verzekeringen (WA-verzekering, rechtsbijstandsverzekering en begrafenisverzekering) in redelijkheid een totaalbedrag van € 25 per maand in aanmerking nemen.

De rechtbank zal geen rekening houden met de door de vrouw opgevoerde premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, nu niet gebleken is dat de vrouw deze premie daadwerkelijk voldoet en zij bovendien niet heeft aangetoond dat het hier een noodzakelijke last betreft.

Ontspanning

Vakantie

Gelet op de huwelijksgerelateerde welstand van partijen en mede gezien het internationale karakter van het huwelijk, zal de rechtbank deze door de vrouw aanvankelijk opgevoerde kostenpost van € 400 per maand volledig in aanmerking nemen.

Overige ontspanning

De rechtbank acht het redelijk om rekening te houden met kosten van overige ontspanning van in totaal € 400 per maand (uitstapjes, uit eten, sport, lidmaatschappen, abonnementen en boeken). De rechtbank acht deze kostenpost in overeenstemming met de huwelijksgerelateerde welstand van partijen.

Overige uitgaven

De vrouw heeft onder het kopje overige uitgaven studiekosten opgevoerd ad € 800 per maand alsmede andere lasten (boeken) ad € 33,33 per maand. Nu de vrouw niet heeft onderbouwd om welke studie en/of kosten het gaat en niet is komen vast te staan dat de vrouw deze kosten daadwerkelijk maakt, zal de rechtbank hiermee geen rekening houden.

Reserveringen

De rechtbank acht het redelijk om een totale reserveringslast van € 200 per maand in aanmerking te nemen, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de kosten van afschrijving van de auto reeds zijn begrepen in de kosten van vervoer.

Gelet op het voorgaande kan de totale behoefte van de vrouw worden gesteld op afgerond

€ 6.090 netto per maand.

Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre de vrouw in staat is, althans in staat moet worden geacht, om nu en in de (nabije) toekomst in deze behoefte te voorzien. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.

De vrouw heeft in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man niet inzichtelijk gemaakt dat zij in het geheel dan wel gedeeltelijk niet in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. Vóór het huwelijk met de man was de vrouw via haar eigen eenmanszaak werkzaam als business consultant. Zij heeft onweersproken gesteld dat zij daarmee een inkomen van ongeveer € 30.000 per maand genereerde. Dat zij gedurende het grootste deel van het huwelijk niet heeft gewerkt, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat haar op dit moment in het geheel geen verdiencapaciteit kan worden toegekend. De stelling van de vrouw dat zij voortdurend zonder positief resultaat solliciteert, maar dat zij eigenlijk niet kan werken vanwege ernstige overspannenheid en psychische klachten, heeft zij volstrekt onvoldoende onderbouwd. Op geen enkele wijze is vast komen te staan dat de vrouw door haar psychische gesteldheid niet of verminderd in staat is om betaalde arbeid te verrichten. De vrouw heeft geen medische verklaring of medisch dossier overgelegd, waaruit iets blijkt over bijvoorbeeld haar arbeids(on)geschiktheid. De rechtbank kan op basis van de enkele verklaring van de vrouw niet concluderen dat zij niet in staat is om te werken. Daarbij komt dat de vrouw geen inzicht heeft gegeven in de omvang van haar vermogen en in de activiteiten die in de door haar gedreven ondernemingen worden verricht, terwijl dit gezien de stellingen van de man op dit punt wel van haar verwacht had mogen worden. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie dan ook afwijzen en komt daarmee niet toe aan de beoordeling van het beroep van de man op het ontbreken van de lotsverbondenheid noch aan de beoordeling van de draagkracht van de man.

Vermogensrechtelijke afwikkeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot de verzoeken ter zake de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.

Partijen hebben voorafgaand aan hun huwelijk op [datum] te [plaats] (Zwitserland) een “Matrimonial Agreement” gesloten ten overstaan van een Zwitserse notaris, waarin zij uitdrukkelijk hebben gekozen voor toepassing van Zwitsers recht op hun huwelijksvermogensregime.

De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man ten tijde van rechtskeuze voor het Zwitserse recht niet de Zwitserse nationaliteit bezat, zodat de keuze voor het Zwitserse recht op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978 (Trb. 1988, 130) niet was toegestaan.

De rechtbank is van oordeel dat uit door de man overgelegde verklaring van de Zwitserse notaris d.d. 22 januari 2015 en de daarbij gevoegde kopie van het Zwitserse paspoort van de man waaruit blijkt dat dit paspoort is afgegeven op 28 februari 2007, genoegzaam blijkt dat de man ten tijde van het sluiten van de “Matrimonial Agreement” de Zwitserse nationaliteit bezat. De gemaakte rechtskeuze is dus geldig. Het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Zwitserse recht.

Inhoudelijke beoordeling

Partijen hebben in de “Matrimonial Agreement” gekozen voor het regime “separation of estates (Gütertrennung)” op grond van het bepaalde in artikel 247 en verder van het Zwitserse Burgerlijk Wetboek (hierna: ZGB). Dit stelsel komt in grote mate overeen met het in Nederland bekende regime van uitsluiting van iedere gemeenschap zonder verrekenbeding (de zogeheten “koude uitsluiting”). Tevens hebben partijen vermogensbestanddelen in gemeenschappelijke eigendom. Deze vermogensbestanddelen komen op grond van het Zwitserse recht voor verdeling in aanmerking.

De rechtbank zal in het navolgende alle verzoeken die partijen in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling hebben gedaan separaat beoordelen.

Rekening en verantwoording afleggen

De man heeft de rechtbank verzocht de vrouw te bevelen om volledige informatie te verschaffen over de omvang, samenstelling en waarde van de gemeenschappelijke zaken van partijen. Anderzijds heeft de vrouw verzocht de man op straffe van een dwangsom te veroordelen tot het verschaffen van alle, volledige informatie over de omvang, samenstelling en waarde van de gemeenschappelijke zaken van partijen alsmede het privévermogen van de man, waarbij de man in ieder geval rekening en verantwoording dient af te leggen over:

de woning te [adres] , inclusief gronden;

de grond [adres] ;

de Mercedes die door de man op naam van [naam bedrijf] is gesteld;

de letselschadevergoeding;

de geldstromen ten aanzien van investeringen in [naam onroerende zaak] ;

de investeringen in het landgoed in Portugal;

inzage in de geldstromen die hebben geleid tot de aankoop van het onroerend goed in Duitsland;

verdeling van inboedel en juwelen;

de geldleningen die door de vrouw, althans door aan haar gelieerde

vennootschappen, zijn verstrekt;

- een overzicht van bezittingen en schulden van de man (en de aan hem gelieerde entiteiten) in mei 2008 alsmede per datum indiening verzoekschrift en per heden.

Partijen hebben hun verzoeken kennelijk gegrond op de artikelen 170 ZGB en 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De rechtbank stelt voorop dat artikel 170 ZGB geen verplichting inhoudt tot het afleggen van rekening en verantwoording in de kennelijk door partijen bedoelde zin. Genoemd artikel verplicht de echtgenoten elkaar desgevraagd inlichtingen te verstrekken over hun inkomen, vermogen en schulden. Op verzoek van een echtgenoot kan de rechter de andere echtgenoot verplichten de verlangde informatie te verstrekken en de benodigde documenten over te leggen.

Voorwaarde voor toewijzing van een verzoek op grond van artikel 843a Rv is dat daarvoor een “rechtmatig belang” komt vast te staan en dat het gaat om “bepaalde” bescheiden. Het vereiste dat het moet gaan om bepaalde bescheiden brengt met zich dat in het licht van het verzoek voldoende duidelijk moet zijn om welke bescheiden het gaat en om welke redenen zij van belang zijn, terwijl er bovendien met voldoende zekerheid moet kunnen worden vastgesteld dat het stuk waarvan inzage wordt gevraagd bestaat.

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw geen rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van informatie over het privévermogen van de man nu er tussen partijen sprake is van scheiding van goederen. Alleen voor wat betreft de gemeenschappelijke zaken van partijen bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een rechtmatig belang bij het verkrijgen van volledige informatie over en weer.

Nu beide partijen echter onvoldoende gespecificeerd hebben aangegeven welke bescheiden zij van elkaar wensen te ontvangen, terwijl bovendien onduidelijk is gebleven wie over die bescheiden zou moeten beschikken – volgens de man heeft de vrouw de beschikking over de volledige administratie terwijl de vrouw zich op het standpunt stelt dat de man hierover beschikt – zullen de verzoeken van partijen op dit punt worden afgewezen.

Letselschadevergoeding

De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vrouw ter zake van de letselschade-vergoeding niet kan worden geschaard onder de in artikel 827 lid 1, sub a tot en met e, Rv opgesomde nevenvoorzieningen bij echtscheiding. Naar het oordeel van de rechtbank kan het verzoek evenmin worden opgevat als een voorziening als bedoeld in sub f van genoemd artikel, te weten een voorziening die voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en waarvan niet te verwachten valt dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. In dit verband overweegt de rechtbank dat de het verzoek van de vrouw lijkt te zijn gebaseerd op een vermeend onrechtmatig handelen door de man in zijn hoedanigheid van advocaat. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk verzoek niet behoort tot de nevenvoorzieningen die in een echtscheidingsprocedure kunnen worden verzocht. De rechtbank zal de vrouw derhalve in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

[naam onroerende zaak]

Vast staat dat partijen de onroerende zaak “ [naam onroerende zaak] ” ( [adres] , Duitsland) in mede-eigendom hebben. Beide partijen verzoeken thans ieder voor zich om toedeling van deze onroerende zaak.

Ingevolge artikel 251 ZGB kan een echtgenoot, in geval van mede-eigendom, toedeling van de betreffende zaak verzoeken indien hij daarbij een zwaarwichtig belang heeft.

Nu gesteld noch gebleken is dat één van partijen een zwaarwichtig belang heeft bij toedeling van [naam onroerende zaak] , zal de rechtbank [naam onroerende zaak] niet aan één van partijen toedelen, maar bepalen dat [naam onroerende zaak] dient te worden verkocht en dat de opbrengst hiervan bij helfte tussen partijen dient te worden gedeeld.

Beiden partijen stellen verder dat zij grote bedragen hebben geïnvesteerd in [naam onroerende zaak] .

De man heeft gesteld dat hij de aankoop alsmede de verbouwing van [naam onroerende zaak] heeft gefinancierd met een bedrag van ruim € 1.000.000. Volgens hem dient de helft van dit bedrag naar Zwitsers recht te worden beschouwd als een door hem aan de vrouw verstrekte lening. Ten bewijze van de door hem gestelde investeringen heeft de man een ordner met facturen en betalingsbewijzen alsmede een hechtmap met contant betaalde kassabonnen in het geding gebracht (productie 13 bij het verweerschrift op het zelfstandig verzoek). De vrouw bestrijdt deze stellingen gemotiveerd, zodat het aan de man is om de juistheid van zijn stellingen nader te onderbouwen dan wel aan te tonen.

De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.

Bij de kassabonnen die zijn opgenomen in de hechtmap ontbreken de bewijzen van betaling, zodat deze geen bewijs kunnen vormen voor de door de man gestelde investeringen. Met betrekking tot de facturen en betalingsbewijzen die zijn opgenomen in de ordner overweegt de rechtbank dat niet van haar kan worden verwacht dat zij in een grote hoeveelheid stukken facturen en bijbehorende betalingsbewijzen bijeen zoekt, temeer nu het gaat om een groot totaalbedrag opgebouwd uit een veelvoud van kleine facturen. Daarbij komt dat niet duidelijk is of de in het geding gebrachte facturen al dan niet zijn voldaan van de persoonlijke bankrekeningen van de man. Zo blijkt dat onder andere de aankoopsom is voldaan door een overboeking van € 210.000 van een rekening op naam van [naam bedrijf] en dus niet door de man in privé. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat de man de door hem gestelde persoonlijke investeringen in [naam onroerende zaak] onvoldoende heeft onderbouwd.

De rechtbank gaat eveneens voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij voor een bedrag van ten minste € 250.000 heeft geïnvesteerd in [naam onroerende zaak] . De rechtbank overweegt hiertoe dat de vrouw weliswaar diverse facturen in het geding heeft gebracht (productie 15 bij haar brief van 10 juni 2016), maar dat de bijbehorende betalingsbewijzen ontbreken.

Gezien het voorgaande zullen de overige verzoeken van partijen met betrekking tot [naam onroerende zaak] worden afgewezen.

[naam landgoed]

Vaststaat dat partijen een koopoptie hadden op het landgoed “ [naam landgoed] ” te [plaats] (Portugal). Hiertoe hebben zij op 4 oktober 2011 een voorlopig koopcontract getekend waarbij zij ieder een aanbetaling hebben gedaan van € 100.000. Partijen hebben alvorens definitief tot aankoop over te gaan een 'due-diligence'onderzoek afgedwongen. Onder voorbehoud van de resultaten van dit onderzoek zijn partijen overeengekomen voor het landgoed een bedrag te betalen van in totaal € 900.000. Hangende het 'due-diligence'onderzoek hebben partijen het landgoed in bruikleen gekregen van de verkopers.

Thans is in Portugal een procedure aanhangig tussen partijen en de verkopers van het landgoed. De verkopers wensen het landgoed weer in gebruik te nemen en stellen dat partijen het landgoed onbeheerd hebben achtergelaten waardoor zij schade hebben geleden tot een bedrag van € 607.000. Zij stellen dat de koopoptie en de gebruiksovereenkomst zijn geëxpireerd. De man heeft in de Portugese procedure verweer gevoerd, welk verweer door de rechtbank en het hof in hoger beroep is gehonoreerd. De verkopers hebben thans beroep in cassatie ingesteld bij het Hooggerechtshof in Portugal. De uitkomst van deze cassatieprocedure is nog niet bekend.

Beide partijen stellen voorts dat zij – naast de hierboven genoemde aanbetalingen – tevens grote investeringen hebben gedaan in het landgoed. De man heeft gesteld dat hij een bedrag van € 821.508 heeft geïnvesteerd en de vrouw heeft gesteld dat zij een bedrag van € 508.100,35 heeft geïnvesteerd. Zij bestrijden elkaars stellingen over en weer.

De man heeft ten bewijze van de door hem gestelde investeringen als productie 17 bij zijn f-formulier van 5 april 2016 een veelheid aan facturen en bankafschriften in het geding gebracht. Ten aanzien van deze stukken overweegt de rechtbank eveneens dat niet van haar kan worden gevergd dat zij in een hoeveelheid van stukken facturen en bijbehorende betalingsbewijzen bijeen zoekt, temeer nu het gaat om een substantieel totaalbedrag opgebouwd uit een veelvoud van kleine facturen. Daarbij komt dat niet duidelijk is of de in het geding gebrachte facturen zijn voldaan door overboekingen van de persoonlijke bankrekeningen van de man of door overboekingen van de bankrekeningen van de diverse al dan niet aan de man gelieerde entiteiten. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat de man de door hem gestelde persoonlijke investeringen in het landgoed onvoldoende heeft onderbouwd.

De vrouw heeft ten bewijze van de door haar gestelde investeringen als productie 16 bij haar brief van 10 juni 2016 een door haar Portugese accountant opgesteld overzicht in het geding gebracht waaruit volgt dat in de periode van 2013 tot 2015 in totaal € 414.527,64 aan kosten is voldaan. De in het overzicht opgenomen kosten zijn echter niet voldaan door de vrouw in privé, maar door haar vennootschappen [naam vennootschap] , [naam vennootschap] en [naam vennootschap] . Uit het rapport volgt bovendien niet dat de hierin opgenomen kosten zien op investeringen in het landgoed. Blijkens de omschrijvingen vermeld bij de betaalde bijdragen lijkt het eerder te gaan om de betaling van vaste lasten en de kosten van voer en hooi voor de dieren. De vrouw heeft haar stelling dat zij een bedrag van € 508.100,35 in het landgoed heeft geïnvesteerd derhalve onvoldoende onderbouwd, zodat haar verzoek tot vergoeding daarvan zal worden afgewezen.

Nu de uitkomst van de thans in Portugal aanhangige procedure nog onzeker is, zal de rechtbank bepalen dat partijen – in geval die nog kan worden uitgeoefend – de koopoptie dienen te verkopen en de opbrengst bij helfte dienen te delen.

Leningen

De vrouw heeft gesteld dat zij – in privé dan wel via haar vennootschap [naam vennootschap] – diverse geldbedragen heeft geleend aan de man dan wel aan de aan hem gelieerde entiteiten op grond waarvan zij een vordering op de man meent te hebben van € 2.558.191,86. Zij heeft de rechtbank verzocht de man te veroordelen tot betaling van genoemd bedrag aan haar.

De rechtbank stelt voorop dat in het kader van deze echtscheidingsprocedure alleen voorzieningen kunnen worden getroffen die kunnen worden geschaard onder de in artikel 827 lid 1, sub a tot en met e, Rv opgesomde nevenvoorzieningen. Daarnaast is het mogelijk om een voorziening te treffen als bedoeld in sub f van genoemd artikel, te weten een voorziening die voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en waarvan niet te verwachten valt dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden.

De rechtbank is van oordeel dat zij in deze procedure geen voorzieningen kan treffen betreffende de leningen die niet zijn gesloten tussen partijen, nu dergelijke voorzieningen onvoldoende samenhang vertonen met het verzoek tot echtscheiding. De vrouw zal derhalve, voor zover het gaat om leningen die door of aan een aan de vrouw respectievelijk de man gelieerde vennootschap(pen) zijn verstrekt, niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.

Voor wat betreft de leningen die zijn gesloten tussen partijen onderling overweegt de rechtbank dat een beslissing daarover wel samenhang met de echtscheiding kan hebben. Beoordeeld moet dus nog worden of een beslissing daarover tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Daaromtrent overweegt de rechtbank het volgende.

De vrouw heeft drie ‘loan agreements’ d.d. 16 augustus 2013 in het geding gebracht.

lening 1

De eerste ‘loan agreement’ ziet op een totaalbedrag van € 130.136,14. Deze lening wordt door de man erkend tot een bedrag van € 107.161,41, te weten de totaalsom van de door hem geparafeerde bedragen. Het overige deel betwist hij te hebben ontvangen. De man is van mening dat hij niet is gehouden tot terugbetaling van de door hem geleende bedragen omdat hij deze heeft aangewend voor de kosten van de huishouding in het algemeen. De vrouw betwist dit.

De rechtbank is van oordeel dat zij over deze lening kan beslissen zonder dat het geding wordt vertraagd. De vrouw heeft na de betwisting door de man niet verder onderbouwd – bijvoorbeeld door overlegging van betalingsbewijzen – dat zij het meerdere boven € 107.161,41 aan de man heeft uitgeleend, zodat de rechtbank uitgaat van een geleend bedrag van € 107.161,41. Verder geldt dat, nu de man zijn stelling dat hij het geleende heeft besteed aan de kosten van de huishouding, niet nader heeft onderbouwd, de rechtbank ook aan deze stelling voorbij gaat. Het verzoek tot terugbetaling van deze lening tot ligt dus voor toewijzing gereed, nu niet is gebleken dat de man deze lening reeds heeft terugbetaald. De rechtbank zal de man veroordelen tot betaling van een bedrag van € 107.161,41 aan de vrouw. De verzochte vermeerdering van dit bedrag met de overeengekomen contractuele rente kan eveneens – als niet weersproken en op de wet gegrond – worden toegewezen.

lening 2 en 3

De andere twee ‘loan agreements’ tussen partijen betreffen leningen ten bedrage van € 1.500.000 respectievelijk € 43.905,74. De man heeft gesteld dat deze overeenkomsten valselijk zijn opgemaakt. De man heeft er op gewezen dat de laatste pagina van beide overeenkomsten – die waarop de handtekeningen van partijen zijn weergegeven – voor wat betreft de plaatsing van de handtekeningen exact gelijk is aan de laatste pagina van de eerstgenoemde ‘loan agreement’ (door de man erkend tot een bedrag van € 107.161,41). De man heeft reeds een forensisch deskundige van het NFO ingeschakeld die op basis van kopieën van de ‘loan agreements’ heeft vastgesteld dat de overeenkomsten die betrekking hebben op de leningen van € 1.500.000 respectievelijk € 43.905,74 dezelfde handtekening weergeven. Om onomstotelijk te kunnen oordelen over de vraag of de handtekeningen van de man valselijk zijn opgemaakt, dienen echter de originele documenten te worden onderzocht. De vrouw heeft in dit verband aangeboden om de originele ‘loan agreements’ hiervoor ter beschikking te stellen.

Nu een bewijsopdracht op dit punt naar het oordeel van de rechtbank zal leiden tot onredelijke vertraging van het geding, zal de rechtbank gezien het bepaalde in artikel 827 lid 1 sub f Rv geen voorzieningen treffen ten aanzien van deze twee door de vrouw gestelde leningen en zal de vrouw in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.

Gezamenlijke creditcard en en/of rekeningen

De vrouw heeft verzocht:

de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 21.303,69 aan haar ter zake van opname creditcard en en/of rekening van partijen;

te bepalen dat de man de schulden aan de creditcardmaatschappij voor zijn rekening dient te nemen, zonder enig recht van verrekening met de vrouw.

Ad a: opname door man van gezamenlijke creditcard en en/of rekeningen

De vrouw heeft – in het licht van de betwisting door de man – onvoldoende onderbouwd dat de man haar een bedrag schuldig is ter zake van door hem gedane opnames met de creditcard en van gezamenlijke bankrekeningen. Derhalve zal het verzoek van de vrouw op dit punt worden afgewezen.

Ad b: schuld creditcard

De rechtbank stelt voorop dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een gezamenlijke creditcardschuld. De man heeft dit immers betwist en de vrouw heeft het bestaan daarvan vervolgens niet onderbouwd. Reeds op deze grond moet het verzoek van de vrouw worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om te kunnen vaststellen dat er grond is voor afwijking door de rechter van de bijdrageplicht die partijen in hun onderlinge verhouding naar Zwitsers recht hebben.

De paarden

De rechtbank stelt voorop dat het geschil omtrent de eigendom van de paarden geen geschil betreft tussen de echtgenoten onderling maar een geschil tussen de vrouw (althans haar onderneming [naam vennootschap] ) en de aan de (familie van de) man gelieerde vennootschap [naam vennootschap] . Het verzoek van de vrouw ten aanzien van de paarden betreft aldus geen nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 lid 1, sub b Rv. Naar het oordeel van de rechtbank kan het verzoek evenmin worden opgevat als een voorziening als bedoeld in sub f van genoemd artikel, te weten een voorziening die voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en waarvan niet te verwachten valt dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. De rechtbank zal de vrouw derhalve in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

Onttrekkingen aan het vermogen van de vrouw

Het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling aan haar van hetgeen hij heeft onttrokken aan haar vermogen, zal de rechtbank als onvoldoende bepaald en onvoldoende onderbouwd afwijzen.

De hond [naam hond]

Beide partijen hebben verzocht om toedeling van de hond [naam hond] . Vast staat dat beide partijen zeer gehecht zijn aan [naam hond] . Partijen hebben ieder een ander verhaal over de naamgeving van de hond, maar in beide versies heeft [naam zoon] , de zoon van de vrouw, bij de naamgeving een bepalende rol gehad. Nu de vrouw voorts onbetwist heeft gesteld dat [naam zoon] zeer gehecht is aan [naam hond] , zal de rechtbank – zoals zij reeds ter terechtzitting aan partijen heeft meegedeeld – [naam hond] toedelen aan de vrouw.

Partijen hebben ter terechtzitting afgesproken:

dat de man [naam hond] op 12 juli 2016 naar het kantoor van zijn Portugese advocaten in Lissabon zou brengen, met zijn papieren, medicijnen en de speeltjes;

dat de vrouw en/of haar zoon [naam hond] aldaar diezelfde dag om 16.00 uur kon(den)

ophalen.

De vrouw heeft na de zitting aan de rechtbank gemeld dat de man deze afspraak niet is nagekomen.

De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot afgifte van [naam hond] aan de vrouw binnen vier dagen na de datum van deze beschikking, althans binnen vijf dagen na betekening van de beschikking ten kantore van de advocaat van de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500 per dag of gedeelte daarvan dat de man hiermee in gebreke zal zijn.

Gelet op de omstandigheid dat de man de door partijen ter zitting gemaakte afspraken met betrekking tot de overdracht van [naam hond] kennelijk niet is nagekomen, ziet de rechtbank aanleiding om de man te veroordelen tot afgifte van [naam hond] aan de vrouw binnen vier dagen na de datum van deze beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500 per dag of gedeelte daarvan dat de man hiermee in gebreke zal zijn, tot een maximum van € 50.000.

De persoonlijke bezittingen van de man

De man heeft in het kader van de verdeling van de inboedel (die hier niet meer aan de orde is) om toedeling van zijn persoonlijke bezittingen verzocht. Nu de persoonlijke bezittingen van de man – gelet op het tussen partijen geldende huwelijksvermogensregime – reeds eigendom van de man zijn en er van toedeling aldus geen sprake kan zijn en deze persoonlijke bezittingen evenmin op andere wijze kunnen worden betrokken in de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen partijen, terwijl de man ook niet in enig petitum om afgifte van zijn persoonlijke bezittingen heeft verzocht, zal het verzoek van de man worden afgewezen.

De (door de vrouw verkochte) panden in Duitsland

Panden die eigendom waren van aan de (familie van de) man gelieerde (buitenlandse) vennootschappen zijn door de vrouw verkocht. De vrouw stelt dat de opbrengst enkel aan haar toekomt. De man bestrijdt dat gemotiveerd. De vrouw heeft geen specifiek verzoek ingediend met betrekking tot de opbrengst van deze panden. Voor zover zij meent dat deze kwestie als onderdeel van de afwikkeling van het huwelijksvermogen in haar verzoek is betrokken, gaat de rechtbank ook daaraan voorbij. Het betreft hier immers geen gemeenschappelijk vermogen en ook geen vermogen van de man of van de vrouw.

Proceskosten

Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:

*

spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man] , en [de vrouw] , gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk] , Verenigd Koninkrijk;

*

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van € 12.000 aan haar ter zake van de aan haar toekomende letselschadevergoeding;

*

stelt de wijze van verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijke eigendom hebben als volgt vast:

1. met betrekking tot de onroerende zaak “ [naam onroerende zaak] ”:

[naam onroerende zaak] dient te worden verkocht; partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de netto opbrengst hiervan;

2. met betrekking tot de koopoptie op “ [naam landgoed] ”:

in geval de koopoptie nog kan worden uitgeoefend dient die te worden verkocht en zijn partijen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de (eventuele) netto opbrengst hiervan en in geval er een vordering van de verkopers op partijen resteert uit hoofde van of voortvloeiend uit de koopoptie zijn zij hiervoor ieder voor de helft draagplichtig;

3. met betrekking tot de hond “ [naam hond] ”:

[naam hond] wordt aan de vrouw toegedeeld, waarbij de man wordt veroordeeld tot afgifte van [naam hond] aan de vrouw binnen vier dagen na de datum van deze beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500 per dag of gedeelte daarvan dat de man hiermee in gebreke zal zijn, tot een maximum van € 50.000;

en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;

*

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot verklaring voor recht dat de paarden haar eigendom zijn;

*

veroordeelt de man tot betaling binnen twee weken na heden van een geldbedrag van € 107.161,41 aan de vrouw, te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart de vrouw – voor wat betreft de overige door haar gestelde leningen – niet ontvankelijk in haar verzoek;

*

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

*

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, I.D. Bellaart, K.M. Braun, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature