Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Beëindiging tijdelijke aanstelling. Op basis van negatief studieadvies van het studiedecanaat mag eiseres de ADAC-opleiding niet voortzetten.Beroep gegrond vanwege een motiveringsgebrek.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 15/4415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.L.A. Helmer),

en

de staatssecretaris van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. D.H.M. van der Veen-Lüers en A.M. Le Fèvre).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van artikel 95, tweede lid, aanhef en onder a, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) met ingang van 1 maart 2015 eervol ontslag verleend.

Bij besluit van 7 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen 1.Eiseres is van 21 januari 2013 tot 1 augustus 2013 als uitzendkracht werkzaam geweest bij verweerder.

2. Ter uitvoering van het Regeerakkoord 2012 is verweerder gestart met een grootschalige werving in 2013 en 2014. In het kader van deze werving heeft eiseres als uitzendkracht gesolliciteerd naar de functie van medewerker Toezicht met aandachtsgebied heffing IH niet winst, groepsfunctie E.

3. Bij besluit van 10 juli 2013 is eiseres met ingang van 1 augustus 2013 geplaatst op de functie van medewerker Toezicht met aandachtsgebied heffing IH niet winst, groepsfunctie E, binnen het project Intensivering Toezicht en Invordering (ITI).

4. Bij besluit van 13 januari 2014 is eiseres met ingang van 1 augustus 2013, op grond van artikel 6, tweede lid, onder d, van het ARAR in tijdelijke dienst voor de duur van de opleiding aangesteld als ambtenaar van de Belastingdienst. Na het met succes afronden van het Associate Degree programma Accountancy (ADAC-opleiding) en functiegerichte modules voor de groepsfunctie E en als blijkt dat eiseres voldoende geschikt en bekwaam is, volgt een aanstelling in vaste dienst. Eiseres is in september 2013 begonnen met de ADAC-opleiding.

5. Verweerder hanteert in het kader van de ADAC-opleiding als beleid dat, ongeacht wat de regels van de hogeschool waar de opleiding wordt gevolgd zijn, elke toets slechts eenmaal mag worden herkanst. Bij een onvoldoende voor de herkansing eindigt de opleiding. In dat geval volgt bij werknemers met een tijdelijke aanstelling ontslag.

6. Op 30 april 2014 heeft de algemeen directeur Belastingen besloten een centraal studiedecanaat (het decanaat) in te richten. Uit de memo van 15 mei 2014 blijkt dat de doelstelling van het decanaat is “om tijdig een realistisch persoonlijk opleidingsplan af te spreken met interne en tijdelijke medewerkers, die in het ITI-traject de ADAC opleiding waarschijnlijk niet gaan halen binnen de geldende toetsingskader Belastingen, i.c. twee jaar. Met de interne medewerkers voor wie op 1 mei terugplaatsing of ontslag dreigt, wordt in deze lijn een gesprek aan gegaan om te kijken of er nog een realistisch opleidingsplan mogelijk is. Uitgangspunt blijft het afronden van de studie binnen twee jaar. Als onderdeel van het maatwerktraject behoren extra herkansingen tot de mogelijkheden. Het belang van de business (snelle inzetbaarheid) en de haalbaarheid van de opleiding voor een student binnen twee jaar staan voorop. Anders gezegd: studenten kunnen in dit traject deelnemen, als zij een realistische kans hebben op een succesvolle afronding van hun studie binnen de overeengekomen twee jaar.”

In de bijlage bij die memo is vermeld “Iedere medewerker die in het kader van de ITI een opleiding volgt en een tentamen niet haalt dient zich terstond te melden bij het nu in te stellen centrale studiedecanaat. Hier wordt op dat moment in onderling overleg tussen decanaat en student een maatwerktraject ontworpen dat erop gericht is om weer in gewenste studievoortgang terug te komen. Centrale doelstelling hierbij blijft dus de studie in de originele 2 jaar af te ronden. Onderdeel van de mogelijkheden in dit maatwerktraject zijn dus ook eventuele afspraken over extra herkansingen, inzet van eigen vrije tijd en eventuele afspraken over werkbelasting. Management van de betrokken medewerker zal bij dit laatste aspect vanzelfsprekend betrokken worden.”

7. In mei 2014 is eiseres bij het decanaat aangemeld. Op dat moment had eiseres voor het vak Bedrijfseconomie 2 in de herkansing een 2,9 gehaald. Aangezien de docent bezwaar had gemaakt tegen het examen, stond het cijfer voor dit vak nog niet vast. Voorts had eiseres onvoldoendes voor de vakken Taalvaardigheid, Bedrijfsadministratie 3 en Loonheffing. Bij brief van 26 mei 2014 heeft het decanaat positief geadviseerd over de continuïteit van de studie van eiseres. Dit advies is als volgt onderbouwd: “Formeel gezien voldoet [eiseres] niet aan het toetskader dat voor de ITI-opleidingen is vastgesteld. In het eerste semester heeft [eiseres] door een inbraak in haar woning concentratieproblemen gehad. De docent heeft bezwaar gemaakt tegen het examen bedrijfseconomie 2. De verwachting is dat hiervoor een extra examenkans wordt geboden. [eiseres] heeft op de dag van het gesprek inzage in haar toets taalvaardigheden, zij verwacht geen problemen bij het herexamen. [eiseres] geeft aan veel tijd te besteden aan haar studie. Zij vraagt om meer ondersteuning en tijd voor de studie, desnoods op kantoor. Aangezien zij, naast de 16 uur scholingsverlof, al iedere week drie uur op kantoor mag besteden om aan projecten te werken is dit niet wenselijk. [eiseres] heeft behoefte aan persoonlijke begeleiding, wellicht zou een studiebuddy helpen.” Voorts is in de brief aangegeven dat om de studie binnen de gestelde twee jaar met een diploma af te ronden, het nodig is dat eiseres in samenspraak met de leidinggevende een studieschema opstelt voor het vervolg van de opleiding.

8. Bij brief van 31 juli 2014 heeft de voorzitter van het decanaat een negatief advies gegeven over de continuïteit van de studie. In het advies wordt overwogen dat eiseres ten tijde van het positieve advies van 26 mei 2014 nog geen definitieve onvoldoendes had, omdat er voor het vak Bedrijfseconomie 2 nog een bezwaarprocedure liep. Overwogen wordt dat de school het bezwaar inmiddels heeft afgewezen en dat eiseres bij het herexamen voor het vak Bedrijfsadministratie 3 ook een onvoldoende heeft gehaald. Vervolgens wordt overwogen dat eiseres formeel niet voldoet aan het toetsingskader dat voor de ITI-opleidingen is vastgesteld omdat zij voor twee vakken bij herexamen een onvoldoende heeft behaald. Dit advies heeft tot gevolg dat het dienstverband met eiseres zal worden beëindigd.

9. Tegen dit advies is door eiseres bij ongedateerde brief bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is aangemerkt als escalatieverzoek en is behandeld door een escalatiecommissie bestaande uit de plaatsvervangend directeur PDB, de plaatsvervangend directeur MKB en de plaatsvervangend directeur HR. Bij brief van 10 november 2014 heeft die commissie meegedeeld dat het bindend advies van 26 mei 2014 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarna heeft eiseres voor een tweede herkansing een onvoldoende behaald, waarna zonder gesprek het advies van 31 juli 2014 tot beëindiging van de opleiding is gegeven. De commissie acht het niet noodzakelijk het procedurele gebrek, namelijk het niet voeren van een gesprek met eiseres, te herstellen. Op basis van de door eiseres behaalde studieresultaten, te weten: twee onvoldoendes na herkansing en een aantal onvoldoendes voor vakken die nog konden worden herkanst, heeft het decanaat in redelijkheid geoordeeld dat het niet reëel was dat eiseres de ITI-startopleiding in twee jaar zou afronden, ook niet als dit door maatwerk zou worden ondersteund.

10. Aan het ontslagbesluit heeft verweerder zowel het advies van het studiedecanaat van 31 juli 2014 als de brief van 10 november 2014 van de escalatiecommissie ten grondslag gelegd.

11. Bij brief van 22 april 2015 heeft de voorzitter van het decanaat gereageerd op de vragen die door verweerder in het kader van de bezwaarprocedure zijn voorgelegd. In zijn reactie deelt het decanaat samengevat het volgende mee. Het decanaat toetst aan de hand van het kader dat is afgesproken en kijkt daarbij aan de hand van de studieresultaten en de persoonlijke omstandigheden, of er redenen zijn om af te wijken van het toetsingskader en maatwerk toe te passen om zo de doelstelling, snel inzetbaar, te realiseren. Op basis van de door eiseres genoemde persoonlijke omstandigheden en de tot dan toe behaalde studieresultaten, is het decanaat van mening dat geen aanleiding bestaat voor maatwerk. De commissie overweegt vervolgens als volgt:

“Reden voor aanmelding van [eiseres] bij het decanaat was dat zij voor één vak de herkansing niet had gehaald en drie andere vakken moest herkansen. [eiseres] heeft bij haar aanmelding aanvullende informatie meegezonden met betrekking tot haar persoonlijke omstandigheden, te weten een inbraak in haar huis met daaruit voortkomende concentratieproblemen. In het advies van 26 mei 2014 zijn deze omstandigheden meegewogen in de overwegingen. Gebleken is dat dit advies onvoldoende duidelijk aangeeft dat [eiseres] maatwerk is geboden in de vorm van een extra herkansing voor het vak bedrijfseconomie 2, indien het door de docent aangetekende bezwaar ongegrond zou worden verklaard. Dit blijkt impliciet wel uit het positieve advies, ongeacht de uitkomst van het lopende bezwaar van de docent. [eiseres] mocht immers doorgaan met de opleiding, onafhankelijk van de uitkomst van dit bezwaar. Hieruit valt af te leiden dat [eiseres] een extra herkansing mocht maken als het bezwaar ongegrond zou worden verklaard. Dit had echter duidelijker opgeschreven kunnen en moeten worden.

Aansluitend op dit advies kwam het bericht dat [eiseres] voor de herkansing van het vak bedrijfsadministratie 3 het cijfer 1,8 had gehaald. Hiermee was het voor [eiseres] niet meer mogelijk, zelfs niet met het maatwerk uit het eerste advies, om aan het toetskader te voldoen. Door het studiedecanaat is vervolgens beoordeeld of bijzondere omstandigheden waren die een nieuwe maatwerktoepassing rechtvaardigden. Dat bleek niet het geval. Hierop is het negatieve studieadvies afgegeven door het studiedecanaat. In dit tweede advies is onvoldoende de motivering opgenomen. [eiseres] heeft in het gesprek met het studiedecanaat voorafgaande aan het eerste advies aangegeven dat zij geen problemen verwachtte bij het halen van de aankomende herkansingen. Het argument dat zij nog veel andere vakken had waarvoor zij ook moest leren gaat voor het decanaat niet op. Voor die vakken was nog een herkansing mogelijk; zij had haar aandacht aan de herkansing kunnen besteden en aan een van de andere vakken minder tijd en aandacht.”

12. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij met inachtneming van hoofdstuk 6, onder 3.1.2. van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst het toetskader ITI heeft uitgewerkt. Dit toetskader houdt o.a. in dat een student één herkansing per vak heeft en de opleiding binnen twee jaar moet afronden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres tijdens haar sollicitatie op de hoogte is gesteld van de verplichting tot het volgen van de ADAC-opleiding en van het toetskader. Ook stelt verweerder dat eiseres in juni 2014 voor twee vakken ook na de herkansing een onvoldoende heeft behaald en daarom niet voldeed aan het toetskader. Het studiedecanaat heeft beoordeeld of er zich bijzondere omstandigheden hadden voorgedaan waardoor eiseres een onvoldoende voor een herkansing heeft behaald en heeft bezien of er redenen waren om aan te nemen dat eiseres desondanks de opleiding in twee jaar zou kunnen afronden. Het decanaat heeft de bevoegdheid om bijvoorbeeld een extra herkansing te bieden. In het advies van 26 mei 2014 is aan eiseres een extra herkansing geboden indien het bezwaar van het opleidingsinstituut ongegrond zou worden verklaard. Dat eiseres van die extra herkansing geen gebruik heeft kunnen maken, doet niet ter zake. In aanvulling op de motivering van het primaire besluit heeft verweerder aangevoerd dat eiseres tot februari 2015 in de gelegenheid is gesteld de ADAC-opleiding te volgen. Uit het meest recente overzicht van de cijfers van eiseres blijkt dat zij voor de eerstejaarsvakken ‘bedrijfseconomie 2’ en ‘bedrijfsadministratie 3’ een definitieve onvoldoende heeft. Voor de tweedejaarsvakken heeft eiseres een achterstand opgelopen en zij is inmiddels gestopt met de opleiding. In de bezwarenprocedure heeft verweerder nogmaals aan het studiedecanaat gevraagd te bezien of voldoende maatwerk is geboden. In het eerste studieadvies is maatwerk geleverd. Daarna heeft eiseres voor de herkansing van het vak ‘bedrijfsadministratie 3’ een onvoldoende behaald, terwijl eiseres in het gesprek met het studiedecanaat had aangegeven geen problemen te verwachten met het behalen van die herkansing. De door eiseres aangevoerde reden dat zij in de tentamenperiode veel meer vakken had, was geen reden voor maatwerk. Eiseres voldeed niet aan het toetskader waardoor op goede gronden is besloten de opleiding te beëindigen. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het positieve studieadvies dat eiseres van de Hogeschool Inholland heeft gekregen er niet toe doet, nu dit advies is gebaseerd op de normen van die onderwijsinstelling en niet op de normen die door verweerder worden gehanteerd. Dit advies ziet op het behalen van de propedeuse in twee jaar en niet op het behalen van de ADAC-opleiding in twee jaar. Voorts slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Voor zover het bezwaar van eiseres zich richt op het door verweerder gevoerde beleid, zijn die bezwaren niet-ontvankelijk blijkens artikel 8:2 juncto 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

13. In beroep voert eiseres aan dat zij voordat zij werd aangesteld niet op de hoogte was van de verplichting om de ADAC-opleiding te volgen. De informatievoorziening over de noodzaak tot het succesvol voltooien van de ADAC-opleiding is gebrekkig geweest en te laat. Eiseres is niet naar een voorlichtingsbijeenkomst geweest. Uit de presentatie van de voorlichtingsbijeenkomst blijkt niet dat verweerder aandacht heeft besteed aan de noodzaak de opleiding te volgen, noch is stilgestaan bij de gevolgen van het niet behalen van de ADAC-opleiding. Ook in het arbeidsvoorwaarden gesprek is de verplichting de ADAC-opleiding te volgen niet aan de orde geweest. Pas toen eiseres met de opleiding was begonnen is aan haar het document ‘Informatie opleidingen associate degree hogescholen’ toegezonden, waarin ook het toetskader is opgenomen. Voorts voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte een mbo+ opleiding verplicht stelt voor een functie op mbo-niveau. Ook voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte stelt dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen het beleid en dat dat niet mogelijk is. Eiseres meent dat verweerder niet in redelijkheid van een ambtenaar kan verlangen dat hij/zij gemiddeld 60 uur per week werkt en studeert, terwijl hij/zij de ADAC-opleiding binnen twee jaar moet afronden en slechts één herkansing per vak heeft. Bij het niet behalen van de opleiding volgt terugplaatsing of ontslag. Voorts voert eiseres aan dat verweerder geen maatwerk heeft toegepast. Het studiedecanaat heeft niet bezien of een maatwerktraject kon worden ontworpen zodat eiseres weer in het gewenste studievoortgang kon komen. Door alleen te kijken of er persoonlijke omstandigheden zijn, waardoor een onvoldoende is te rechtvaardigen voor een herkansing, heeft het decanaat een te beperkte taakopvatting. Voorts blijkt niet dat aan eiseres een extra herkansing is geboden voor het vak ‘bedrijfseconomie 2’. Voorts meent eiseres dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld en haar beroep op het evenredigheidsbeginsel ten onrechte heeft afgewezen.

14. Ingevolge artikel 95, tweede lid, onder a van het ARAR kan aan de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst ontslag worden verleend, mits een opzegtermijn in acht wordt genomen van drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijke tenminste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;

15. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres ontslag te verlenen vanwege beëindiging van de ADAC-opleiding.

16.1

Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat zij voorafgaand aan haar aanstelling niet op de hoogte was van de verplichting de ADAC-opleiding te volgen. Bovendien heeft verweerder gebrekkige informatie verstrekt over de inhoud van de opleiding, het toetskader en over de gevolgen van het niet met succes afronden van de opleiding binnen twee jaar. De rechtbank overweegt als volgt.

16.2

Ten aanzien van de stelling dat eiseres voorafgaand aan haar aanstelling niet op de hoogte was van de verplichting de ADAC-opleiding te volgen overweegt de rechtbank dat uit de vacaturetekst blijkt dat een afgeronde MBO-opleiding in de in de vacature genoemde richtingen was vereist, en dat afhankelijk van de vooropleiding indien noodzakelijk eerst een opleiding wordt gevolgd. Dat het moeten volgen van een opleiding tot de mogelijkheden behoorde, bleek dus al uit de vacaturetekst. Voorts geldt dat eiseres heeft gesolliciteerd op een zogenaamde groepsfunctie. Uit artikel 3.1.1. van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst blijkt dat voor groepsfuncties startopleidingen gelden. Ook stelt de rechtbank vast dat eiseres in een ongedateerde brief, die zij naar aanleiding van het negatieve studieadvies van 31 juli 2014 aan verweerder heeft gezonden, mee deelt dat in het arbeidsvoorwaardengesprek is gesproken over de opleiding, waarbij de voorwaarde is genoemd dat de opleiding binnen twee jaar moet zijn afgerond. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres op de hoogte was van het feit dat zij een startopleiding diende te volgen. Overigens is de rechtbank ook niet gebleken dat eiseres zich op enig moment voorafgaand aan de start van de opleiding op het standpunt heeft gesteld dat het volgen van deze opleiding niet van haar kan worden vereist.

16.3

Dat eiseres onvoldoende van de inhoud van de opleiding, het toetskader en de gevolgen als de opleiding niet met succes wordt afgerond op de hoogte zou zijn gesteld volgt de rechtbank niet.

Eiseres was voorafgaand aan haar sollicitatie als uitzendkracht bij verweerder werkzaam en zij had derhalve toegang tot het interne netwerk waar informatie over het opleidingstraject te vinden was. Bovendien zijn door verweerder meerdere voorlichtingsbijeenkomsten gehouden, alwaar de opleidingstrajecten zijn geschetst. Voorts was ook het Memo rechtspositionele onderwerpen Werving ITI van april 2013 op het intranet geplaatst. Hierin staat onder andere dat het niet halen van de ITI-startopleiding gevolgen heeft. Vermeld wordt dat voor de intern geselecteerde medewerkers terugplaatsing volgt in een functie op het oude niveau en dat voor de extern geselecteerde medewerkers beëindiging van de tijdelijke aanstelling plaatsvindt (hoofdstuk 3.1). In dit Memo staat onder het kopje “Onvoldoende resultaat startopleiding c.q onvoldoende functioneren tijdens tijdelijke aanstelling” expliciet vermeld: “Er wordt ontslag verleend.”

Voorts heeft verweerder een e-mail van 18 juli 2013 overgelegd, die ook naar het e-mail adres van eiseres is verzonden, met informatie over de opleiding. In die informatie staat onder meer dat een associate degree een tweejarige hbo-opleiding is, die onderdeel is van een gewone bacheloropleiding aan een hogeschool en die sterk gericht is op de arbeidsmarkt. Het niveau ligt tussen mbo 4 en hbo bachelor en leidt op tot een erkend diploma. Daarbij is vermeld dat de Belastingdienst op één punt afwijkt van het reglement van de betreffende hogeschool, namelijk dat een student elke toets eenmaal mag herkansen en dat bij een onvoldoende voor een herkansing de opleiding eindigt. Eiseres heeft ter zitting weliswaar betwist dat zij deze e-mail heeft ontvangen, maar nu haar e-mailadres op de juiste wijze in de verzendlijst is opgenomen heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de ontvangst van deze e-mail.

17. Dat verweerder ten onrechte een mbo+ opleiding verplicht stelt voor een functie op mbo-niveau, volgt de rechtbank niet. Om in aanmerking te komen voor de groepsfunctie E is een afgeronde MBO-opleiding of MBO werk- en denkniveau vereist. Onder de groepsfunctie E vallen de schalen 7, 8 en 9. De werkzaamheden behorende tot de groepsfunctie E kunnen worden ingedeeld in twee hoofdgroepen, namelijk hoofdgroep III (MBO) en hoofdgroep IV (HBO). Hieruit volgt dat het kernniveau van de functie zich op schaal 8, MBO+ niveau bevindt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de ADAC-opleiding als startopleiding aan te wijzen voor de groepsfunctie E.

18. Voor wat betreft het betoog van eiseres dat het door verweerder gevoerde beleid met betrekking tot het gelijktijdig volgen van de ADAC-opleiding en het verrichten van werkzaamheden voor verweerder kennelijk onredelijk is, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres een leer- werktraject heeft aangeboden dat door eiseres is aanvaard. Aan eiseres is 19 uur per week studieverlof toegekend voor het volgen van de ADAC-opleiding en voor 17 uur per week verrichtte zij werkzaamheden voor verweerder. Deze faciliteiten zijn verleend zodat eiseres binnen twee jaar de ADAC-opleiding kon afronden. Als voorwaarde is gesteld dat elk vak maximaal één keer mag worden herkanst. Aan het succesvol afronden van de opleiding is een baangarantie gekoppeld. Door het instellen van een studiedecanaat heeft verweerder de mogelijkheid gecreëerd om af te wijken van het uitgangspunt dat een vak maar één keer kan worden herkanst. De rechtbank is van oordeel dat de eisen en voorwaarden verbonden aan het leer-werktraject niet kennelijk onredelijk zijn. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat door verweerder de slagingspercentages van de medewerkers volgt en dat het in het belang van verweerder is dat zoveel mogelijk medewerkers de ADAC-opleiding zo snel mogelijk met succes afronden.

19. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat het decanaat geen maatwerktraject heeft aangeboden, overweegt de rechtbank het volgende. Uit rechtsoverweging 6. blijkt wat de bedoeling van verweerder is geweest bij de inrichting van het decanaat. Niet alleen moest het decanaat bezien of er omstandigheden waren die een onvoldoende voor een herkansing konden rechtvaardigen, maar ook moest worden nagegaan of een maatwerktraject kon worden ontworpen dat erop gericht is om weer in de gewenste studievoortgang terug te komen, zodat de opleiding alsnog binnen twee jaar kon worden afgerond. Uit de eveneens onder 6 aangehaalde bijlage bij het Memo blijkt dat in het kader van een maatwerktraject ook afspraken over extra herkansingen gemaakt konden worden.

Verweerder is van mening dat aan eiseres met het eerste advies van 26 mei 2014 maatwerk in bovengenoemde zin is geboden. Ook het decanaat stelt in het advies van 22 april 2014 dat eiseres met het eerste advies van 26 mei 2014 al maatwerk is geboden in de vorm van een extra herkansing voor het vak bedrijfseconomie. De rechtbank is echter van oordeel dat in het geval van eiseres geen maatwerk in bovenvermelde zin is verricht. Immers, ten tijde van het eerste advies van 26 mei 2014 was er nog geen sprake van dat eiseres voor het vak Bedrijfseconomie 2 een definitieve onvoldoende had behaald. Het cijfer voor het eerste examen was weliswaar onvoldoende, maar dat cijfer stond nog niet vast omdat de docent bezwaar had gemaakt tegen het examen. Ten aanzien van de overige onvoldoendes was op dat moment nog niet bekend of eiseres de herkansing zou halen of niet. Ten tijde van dit eerste advies was er, anders dan in dat advies is vermeld, dus nog geen sprake van de situatie dat eiseres formeel niet aan het toetskader ITI voldeed. Dat met het eerste advies is beoogd om eiseres maatwerk te bieden in de vorm van een extra herkansing voor het vak Bedrijfseconomie 2, dus óók in het geval dat het bezwaar van de docent ongegrond zou worden verklaard, zoals het decanaat in het advies van 22 april 2015 heeft gesteld, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat uit het advies van 26 mei 2014 op geen enkele wijze is op te maken, ook niet impliciet, dat een extra herkansingsmogelijkheid aan eiseres wordt geboden, onafhankelijk van de vraag of het bezwaar van de docent gegrond of ongegrond zou worden verklaard. Voorts stelt de rechtbank vast dat het decanaat slechts één van de door eiseres aangevoerde persoonlijke omstandigheden heeft meegewogen bij dat advies (namelijk de inbraak in haar woning) en niet heeft bezien in hoeverre de ook door eiseres aangevoerde scheiding en een overlijdensgeval omstandigheden waren die bijgedragen hebben aan de onvoldoende die eiseres heeft behaald voor het examen en/of voor de herkansing van het vak Bedrijfseconomie 2. Daarenboven stelt de rechtbank vast dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan het advies van het decanaat om eiseres en haar leidinggevende een studieplan op te laten stellen. De rechtbank concludeert dat met het eerste advies van 26 mei 2014 aan eiseres dus geen maatwerk is geboden.

20. In het tweede advies van het decanaat van 31 juli 2014 is een negatief studieadvies gegeven omdat eiseres ook voor de herkansing van het vak ‘bedrijfsadministratie 3’ een onvoldoende had behaald. Nu zij voor de herkansing van twee vakken een onvoldoende had behaald, voldeed zij volgens het decanaat niet aan het toetskader. Nog los van de vraag of eiseres op dat moment voor twee vakken een definitieve onvoldoende had aangezien zij van verweerder het vak Bedrijfseconomie 2 extra mocht herkansen (althans blijkens het advies van 22 april 2015), is de rechtbank van oordeel dat gegeven de taakstelling van het studiedecanaat en gegeven het feit dat in het eerste advies van 26 mei 2014 geen maatwerk is geboden, in dit advies alsnog beoordeeld had moeten worden of er aanleiding was om eiseres maatwerk te bieden. In dat verband had in dit advies ingegaan moeten worden op de door eiseres naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden (de inbraak in haar woning, haar scheiding en het overlijdensgeval in haar naaste omgeving). Voorts had een overweging moeten worden opgenomen over de vraag of eiseres met maatwerk wellicht in staat zou zijn geweest alsnog de opleiding binnen twee jaar te halen. In het advies is verzuimd te onderbouwen waarom het niet reëel te achten is dat eiseres alsnog binnen twee jaar de opleiding kon afronden. Ook verweerder is in het bestreden besluit niet op deze aspecten ingegaan. Dit klemt te meer nu eiseres bij brief van 10 maart 2015 uitvoerig heeft onderbouwd dat en waarom zij de kans reëel acht dat zij binnen twee jaar alsnog de opleiding kan afronden.

Het negatieve advies van 31 juli 2014 en het bestreden besluit ontberen gelet op het voorgaande een deugdelijke motivering, waardoor de rechtbank van oordeel is dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres ontslag te verlenen.

21. Nu deze beroepsgrond slaagt behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

22. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb . De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

23. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

24. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 992- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 496,- en met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :

- verklaart het beroep gegrond:- vernietigt het bestreden besluit;- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van dez uitspraak een nieuwe beslissing op het bezw aar te nemen;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Platenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature