Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Internationale kinderontvoering

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 16-7639

Zaaknummer: C/09/519562

Datum beschikking: 30 november 2016

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 7 oktober 2016 ingekomen verzoek van:

[naam vader] ,

de vader,

wonende te [woonplaats vader] , Frankrijk,

advocaat: mr. A.H. van Haga te 's-Gravenhage.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam moeder] ,

de moeder,

wonende te [woonplaats moeder] ,

advocaat: mr. L. Stam te Vught.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

het verzoekschrift;

het verweerschrift;

de brief d.d. 11 november 2016, met bijlagen, van de zijde van de vader;

- de brief d.d. 14 november 2016, met bijlagen, van de zijde van de moeder;

- de brieven d.d. 15 november 2016, met bijlage(n), van de zijde van de vader;

- de pleitnotities van de advocaten.

Op 25 oktober 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, vergezeld van de tolk de heer [tolk voor vader] en bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, vergezeld van de tolk de heer [tolk voor moeder] en bijgestaan door de advocaat mr. M.T. Psara, waarnemend voor de advocaat mr. L. Stam. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.C. Olland. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.

Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Partijen hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.

De minderjarigen [1 minderjarige] en [2. minderjarige] zijn op 16 november 2016 in raadkamer gehoord.

Op 16 november 2016 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, vergezeld van de tolk de heer [tolk voor vader] en bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, vergezeld van de tolk de heer [tolk voor moeder] en bijgestaan door haar advocaat.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht:

de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, waarbij de moeder de minderjarigen binnen een week na de te wijzen beschikking, dient terug te brengen naar het adres van de vader te [woonplaats vader] , Frankrijk, aan de [adres vader] althans naar de gewone verblijfplaats van de minderjarigen, te weten [woonplaats vader] , Frankrijk, dan wel indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen, te bepalen dat de moeder de minderjarigen met de benodigde reisdocumenten aan de vader daags na het verstrijken van voornoemde termijn zal afgeven, zodat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Frankrijk, zo nodig met behulp van de sterke arm;

de moeder te veroordelen in de door de vader gemaakte reis- en verblijfkosten verband houdende met de onderhavige procedure, daaronder begrepen de kosten in verband met vertaling, tolken ter zitting, alsmede in verband met inschakeling van juridische bijstand, griffierecht en honorarium van de ingeschakelde advocaat;

de moeder te veroordelen om de kosten verband houdende met de teruggeleiding van de minderjarigen naar [woonplaats vader] , Frankrijk, voor haar rekening te nemen, althans indien de vader in het kader van de teruggeleiding de minderjarigen dient op te halen in Nederland en naar Frankrijk dient te begeleiden, de kosten van de vader en de kosten van de minderjarigen te voldoen en wel binnen twee weken nadat daartoe opgave door de vader is gedaan;

een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] .

- Bij vonnis van de rechtbank te [plaats] , Frankrijk, van [scheidingsdatum] is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is de overeenkomst van [scheidingsdatum] , die tussen partijen is gesloten met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding bekrachtigd.

- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:

- [1 minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Frankrijk,

- [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Frankrijk.

- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.

- De regeling zoals partijen deze bij genoemde overeenkomst eerder hebben getroffen is door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch bij beschikking van 9 juli 2015 gewijzigd – voor zover hier relevant – in die zin dat de minderjarigen hun hoofdverblijf houden bij de moeder in [woonplaats moeder] en dat er voor wat betreft de schoolvakanties een verdeling is gemaakt van de periodes dat de minderjarigen bij de vader verblijven.

- Op 26 augustus 2015 hebben partijen in Frankrijk een overeenkomst getekend. Hierin is, blijkens de overgelegde vertaling in de Nederlandse taal, onder meer opgenomen:

''Ten gevolge van de woonplaatswijziging van mevr. [naam moeder] , die besloten heeft uit Nederland – waar zij tot nu toe woonde – naar [woonplaats vader] (Frankrijk) te verhuizen zijn de ouders onderling als volgt overeengekomen:

De hoofdverblijfplaats van [1 minderjarige] en [2. minderjarige] is niet meer uitsluitend bij mevrouw [naam moeder] . De ouders delen van nu af het huisvestingsrecht.

Aanvankelijk gaan de kinderen uitsluitend bij hun vader wonen op [adres vader] , [woonplaats vader] (Frankrijk) en dit totdat hun moeder een woning vindt.

Wanneer hun moeder een woning gevonden heeft, wordt het gedeelde huisvestingsrecht, waarbij de kinderen afwisselend bij de ene ouder en vervolgens bij de ander verblijven, van toepassing

(…)''

- De minderjarigen hebben vanaf medio juli 2015 tot de tweede week van de kerstvakantie 2015 bij de vader en zijn partner in [woonplaats vader] , Frankrijk, verbleven.

- De minderjarigen zijn in die periode in [woonplaats vader] , Frankrijk, naar school gegaan; in de herfstvakantie hebben zij met de moeder in Nederland verbleven.

- De minderjarigen verblijven vanaf de tweede week van de kerstvakantie 2015 bij de moeder en haar partner in [woonplaats moeder] . De moeder heeft de vader op 2 januari 2016 bericht dat de minderjarigen in Nederland blijven.

- De vader heeft de Franse nationaliteit, de moeder heeft de Franse, tevens Turkse nationaliteit en de minderjarigen hebben in ieder geval de Franse nationaliteit.

- De vader heeft zich op 19 mei 2016 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nr.] .

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Frankrijk zijn partij bij het Verdrag.

Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of

gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag ).

Gewone verblijfplaats

Ter beantwoording aan de rechtbank ligt voor de vraag wat de gewone verblijfplaats van de minderjaren was onmiddellijk voor hun overbrenging/vasthouding in Nederland. De vader stelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen [woonplaats vader] in Frankrijk is en beroept zich daarbij in het bijzonder op de tussen partijen gesloten overeenkomst van 26 augustus 2015 (hierna: “de overeenkomst”), terwijl de moeder aanvoert dat [woonplaats moeder] in Nederland de gewone verblijfplaats is.

Tussen partijen is niet in geschil dat de minderjarigen voorafgaande aan de ondertekening van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hadden bij de moeder in [woonplaats moeder] . Een verzoek van de vader tot wijziging van die hoofdverblijfplaats is door het Gerechtshof

‘s-Hertogenbosch bij beschikking van 9 juli 2015 afgewezen.

Aan de orde is daarom de vraag of de gewone verblijfplaats van de minderjarigen nadien gewijzigd van [woonplaats moeder] , Nederland, in [woonplaats vader] , Frankrijk.

De vader stelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen vanaf de zomervakantie 2015 is gewijzigd in [woonplaats vader] , Frankrijk conform de overeenkomst waaraan partijen uitvoering hebben gegeven doordat de kinderen, die de Franse nationaliteit bezitten en de Franse taal spreken, na de vakantie daar naar school zijn gegaan, naschoolse activiteiten zijn gestart en vrienden hebben gekregen.

De moeder betwist dat de gewone verblijfplaats van de kinderen is gewijzigd. Zij stelt dat de kinderen vanaf 2011 onafgebroken in Nederland hebben gewoond, daar zijn geworteld, naar school gaan, vrienden en vrijetijdsbesteding hebben. Zij hebben na de zomervakantie in 2015 slechts 4 maanden en op tijdelijke basis bij de vader in Frankrijk gewoond, wat geen wijziging in de gewone verblijfplaats kan bewerkstelligen. De strekking van de overeenkomst is dat de kinderen tijdelijk in Frankrijk naar school konden gaan in verband met de – de moeder eerst op 26 augustus 2016 gebleken – slechte gezondheidstoestand van hun vader. De moeder heeft een beroep gedaan op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling. Zij stelt daartoe dat zij de overeenkomst heeft getekend op grond van de door hem verstrekte onjuiste inlichting dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats bij overeenkomst nodig is om de minderjarigen in Frankrijk naar school te kunnen laten gaan. De moeder heeft aangegeven dat indien zij had geweten dat met het ondertekenen van de overeenkomst het hoofdverblijf van de minderjarigen werkelijk zou wijzigen naar [woonplaats vader] , Frankrijk, zij nimmer de overeenkomst zou hebben ondertekend.

Voorts voert de moeder aan dat zij de door de vader in de Franse taal op papier gezette overeenkomst heeft getekend terwijl zij de Franse taal niet goed machtig is en vanwege de emotionele druk die zij van de vader ervoer, dat, als zij niet zou tekenen, hij de minderjarigen op dat moment niet zou meenemen naar huis terwijl zij in Frankrijk geen plek had om met de minderjarigen te kunnen zijn.

Ten aanzien van het beroep op vernietiging van de overeenkomst betwist de vader dat de moeder geen juiste voorstelling van zaken had. De vader heeft erop gewezen dat het idee om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te wijzigen afkomstig was van de moeder en hij betwist dat hij de moeder heeft gedwongen om de overeenkomst te tekenen. De moeder is de Franse taal machtig en de inhoud en de strekking van de overeenkomst heeft zij wel degelijk begrepen.

De rechtbank stelt voorop dat het Verdrag geen definitie geeft van het begrip 'gewone verblijfplaats'. Het begrip is conflictenrechtelijk van aard, staat los van het internrechtelijke begrip 'woonplaats' en moet verdragsautonoom worden geïnterpreteerd. Het gaat om een feitelijk begrip waaraan inhoud wordt gegeven door de omstandigheden en feiten van het concrete geval en waarvan de invulling wordt overgelaten aan de (feiten)rechtspraak.

Kort gezegd gaat het bij de gewone verblijfplaats van het kind om de plaats waarmee het kind maatschappelijk de nauwste bindingen heeft (Hoge Raad 17 juni 2011, BQ4833). Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheid en de redenen van het verblijf en van de verhuizing van de kinderen.

Gelet hierop is het onder meer relevant wat partijen ten aanzien van het verblijf van de kinderen in Frankrijk zijn overeengekomen op 26 augustus 2015 en zal de rechtbank eerst het beroep van de vrouw op vernietiging wegens dwaling beoordelen. Op grond van artikel 17 van het Haags kinderbeschermingsverdrag van 1996 wordt dit verweer beoordeeld naar Nederlands recht omdat de minderjarigen ten tijde van het tekenen van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.

Krachtens artikel 6:228, lid 1, sub a BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten.

De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de moeder de overeenkomst is aangegaan op grond van de mededeling van de vader dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen moest worden gewijzigd in verband met de inschrijving van de kinderen op de school in Frankrijk, zoals de moeder stelt en de man gemotiveerd betwist.

De rechtbank is van oordeel dat de moeder onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de vader de door haar gestelde inlichting heeft verstrekt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Vaststaat dat de kinderen bij de vader verbleven volgens de vakantieregeling en dat de moeder hen op 26 augustus 2016 bij de vader zou ophalen en mee terug zou nemen naar Nederland. Op grond van de inlichtingen van partijen ter zitting staat voorts vast dat op 26 augustus 2015 op initiatief van de moeder tijdens een dag aan het strand is gesproken over een langer verblijf van de moeder en de kinderen in Frankrijk en dat daarbij is gesproken over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van hen. De vader is na de bespreking huiswaarts gegaan en heeft de nadien door partijen getekende overeenkomst op papier gezet. Dat de moeder de Franse taal onvoldoende machtig is om te begrijpen wat in de overeenkomst staat, acht de rechtbank, mede gelet op het langdurige verblijf van de moeder in Frankrijk in het verleden geenszins aannemelijk.

De tekst van de overeenkomst duidt niet op de door de moeder gestelde inlichting door de vader. Deze vermeldt uitsluitend de wijziging van woonplaats van de moeder zelf omdat ze wil verhuizen naar [woonplaats vader] “Du fait du changement de résidence de Mme [naam moeder] a décidé de déménager des Pays Bas, où elle habitait jusqu’`a maintenant, à [woonplaats vader]”.

Noch de door de moeder gestelde tijdelijkheid van het verblijf van haarzelf en de minderjarigen in Frankrijk noch de inschrijving van de kinderen op school is neergelegd in de overeenkomst.

In de overeenkomst staat daarentegen dat de moeder op zoek is naar woonruimte en is meer specifiek een opbouw terzake het verblijf van de minderjarigen in relatie tot nader door haar te vinden woonruimte, neergelegd. De rechtbank komt de verklaring van de vader dat hij de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen in een schriftelijke overeenkomst vastgelegd wilde zien, gelet op het aantal geschillen en gevoerde procedures die partijen reeds over de minderjarigen hebben gehad, meer plausibel voor.

Gelet op het vorenstaande heeft de moeder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat vader een inlichting heeft gegeven die bij de moeder een onjuiste voorstelling van zaken heeft veroorzaakt.

De rechtbank zal het beroep van de moeder op vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling dan ook passeren.

Voor zover de moeder heeft beoogd tevens een beroep te doen op vernietigbaarheid van de overeenkomst vanwege misbruik van omstandigheden, als bedoeld in artikel 3:44, lid 4 BW, omdat zij heeft getekend van wege afhankelijkheid van de vader voor onderdak voor de minderjarigen dan wel doordat zij gezien de haars inziens slechte gezondheidstoestand van de vader emotioneel labiel was, gaat de rechtbank hieraan voorbij.

Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat de door de vader uitgeoefende druk bestond uit zijn weigering om de kinderen bij hem te laten verblijven als de moeder de overeenkomst niet zou tekenen, nu volgens de eigen stelling van de moeder de kinderkamers van de minderjarigen in haar nieuwe woning in [woonplaats moeder] reeds gereed waren en zij de minderjarigen – conform de vakantieregeling – derhalve mee terug had kunnen nemen naar [woonplaats moeder] . Voorts heeft de vrouw geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat sprake was van zodanige bijzondere omstandigheden die een beroep op misbruik van omstandigheden kunnen dragen. De vrouw onderbouwt haar stelling geenszins, zodat het beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens misbruik van omstandigheden reeds daarom wordt verworpen.

Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst. De stellingen van partijen over en weer nopen tot uitleg van die overeenkomst. Immers volgens de vader is een permanente wijziging van de woonplaats van de moeder en de kinderen beoogd, terwijl de moeder zich op standpunt stelt dat de strekking van de overeenkomst een tijdelijk verblijf van de kinderen in Frankrijk behelst.

Voor de beantwoording van de vraag naar de strekking van de overeenkomst komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg van de overeenkomst maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen uit de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij daarbij redelijkerwijs over en weer van elkaar mochten verwachten.

De tekst van de overeenkomst wijst niet op de door de moeder voorgestane strekking van de overeenkomst. Integendeel, partijen zijn een trapsgewijze regeling overeengekomen waarbij de minderjarigen aanvankelijk uitsluitend bij de vader zullen gaan wonen en, zodra de moeder een woning heeft gevonden, week op week af bij de vader en de moeder.

De rechtbank stelt dan ook vast dat partijen met de overeenkomst een permanente wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen van Nederland naar [woonplaats vader] , Frankrijk, voor ogen stond en dat ook de moeder zich in [woonplaats vader] in Frankrijk ging vestigen. Een remigratie van de moeder en de kinderen naar Frankrijk was dan ook het uitgangspunt van partijen.

Vervolgens hebben partijen ook feitelijk uitvoering gegeven aan de remigratie. De minderjarigen zijn daadwerkelijk bij de vader gaan wonen en zijn in [woonplaats vader] naar school gegaan. Verder zijn de minderjarigen aldaar aangemeld voor allerlei vrije tijdsbestedingen, zoals beeldhouwen, pottenbakken en pianoles. De kinderen hebben de Franse nationaliteit en spreken Frans. Ook de moeder verbleef in Frankrijk en heeft daar werkzaamheden verricht. Dit alles duidt op integratie van de kinderen in het leven in [woonplaats vader] , Frankrijk. Tegen deze achtergrond kan aan de omstandigheid dat de kinderen niet zijn uitgeschreven uit de BRP en de voortzetting van de ziektekostenverzekering in Nederland geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen is gewijzigd van [woonplaats moeder] in [woonplaats vader] .

Gezagsrecht

Niet in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding van de minderjarigen door moeder in Nederland, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Nu voorts niet in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding in Nederland en dat de vasthouding van de minderjarigen in Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Frans recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van de minderjarigen in Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.

Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag

Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.

Nu de moeder geen beroep heeft gedaan op één of meer weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de minderjarigen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen. Omdat de minderjarigen voor de ongeoorloofde vasthouding bij hun vader te [woonplaats vader] , Frankrijk, verbleven, zal de rechtbank het verzoek van de vader, mede gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet, toewijzen als na te melden, waarmee de oude situatie van voor de vasthouding wordt hersteld.

Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarigen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 15 december 2016, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend, en het meer of anders verzochte te dien aanzien afwijzen.

Sterke arm

Ingevolge artikel 13 lid 6 van de Uitvoeringswet juncto artikel 813 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van rechtswege voorzien in het met behulp van de sterke arm ten uitvoer leggen van de onderhavige beschikking. Het betreffende verzoek van de vader zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.

KAls er uit de overgelegde buitenlandse bewijsstukken tegenstrijdigheden blijken over de persoonsgegevens, dan kan zulks hieronder ipv met "De persoonsgegevens...vermeld." overwogen worden met bijv: "Blijkens..., doch blijkens..."

osten

De vader heeft verzocht de moeder te veroordelen in de door hem in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van de minderjarigen gemaakte kosten, door hem vooralsnog begroot op € 5.597,54. De advocaat heeft er voorts op gewezen dat griffierecht in rekening is gebracht en dat de advocaatkosten, de tolkkosten en de vertaalkosten die zijn gemaakt in verband met de zitting van 16 november 2016 nog begroot moeten worden.

Ingevolge artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet kan de moeder worden veroordeeld tot betaling van de door de vader gemaakte kosten verband met de ontvoering en de teruggeleiding van de minderjarigen. De rechtbank gaat voorbij aan het door de moeder gevoerde verweer dat in dergelijke zaken de familierechtelijke aard van de procedure in de weg staat aan een kostenveroordeling. De uitspraak van deze rechtbank van 11 februari 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:3537) waarnaar de moeder verwijst, betreft een andere kwestie die niet relevant voor de beoordeling van het onderhavige verzoek tot proceskostenveroordeling.

De rechtbank zal de moeder als de persoon die voor de internationale ontvoering van de minderjarigen verantwoordelijk is, op grond van voornoemde bepalingen veroordelen de door de vader gemaakte kosten – voor zover thans begroot – aan hem te voldoen.

De door de vader gevorderde kosten (€ 5.342,19 advocaatkosten, € 255,35 tolkkosten) komen de rechtbank niet onredelijk voor en zijn door de moeder niet betwist. De vader heeft aan griffierecht voldaan een bedrag van € 288,--. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de moeder een bedrag van € 5.885,54 aan de vader dient te voldoen. De overige door de vader genoemde kosten zijn niet nader gespecificeerd, zodat de rechtbank deze buiten beschouwing zal laten. De rechtbank zal niet vooruitlopen op eventuele door de vader nog te maken kosten, nu zij dit te prematuur acht. In zoverre zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:

gelast de terugkeer van de minderjarigen:

- [1 minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Frankrijk,

- [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Frankrijk,

naar Frankrijk uiterlijk op 15 december 2016, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar de gewone verblijfplaats van de minderjarigen, te weten [woonplaats vader] , Frankrijk, en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 15 december 2016, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Frankrijk;

veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding van € 5.885,54 (zegge: vijfduizend achthonderd vijfentachtig euro en 54 eurocent);

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, M. van Paridon en H. Dragtsma, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2016.

Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature