U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Artikel 1:5, tweede lid, van het BW (naamskeuze) is ook van toepassing op kinderen geboren vóór 1 januari 1998. Voorts bestaat in dit geval geen grond om artikel 3 van de Wet op de adeldom buiten toepassing te laten

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 16/3030

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 november 2016 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , eiser 1, en

[eiser 2] , eiser 2,

(gemachtigden: mr. T. Barkhuysen, mr. J.R. van Angeren en mr. L. Westendorp),

en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigden: mr. C.A. Geleijnse, mr. M.R.M.M. Scheidius en mr. P.J. Stolk).

Als derde-belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen: [zoon van eiser 1]

(hierna: [zoon van eiser 1] , gemachtigde: mr. A.H. Vermeulen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [zoon van eiser 1] voor geslachtsnaamwijziging in de naam ‘ [geslachtsnaam eiser 1] ’, voorafgegaan door de adellijke titel ‘prins’ en het predicaat ‘Koninklijke Hoogheid’, toegewezen.

Bij besluit van 9 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser 1 ongegrond verklaard.

Eiser 1 en eiser 2 hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2016

Eiser 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. [zoon van eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De behandeling van de zaak heeft met toepassing van artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht achter gesloten deuren plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Eiser 1 is bij Koninklijk Besluit van [datum] met al zijn afstammelingen in mannelijke lijn ingelijfd in de Nederlandse adel met de titel van ‘prins’ en het predicaat ‘Koninklijke Hoogheid’ (hierna: de titel en het predicaat).

[zoon van eiser 1] is geboren op [geboortedatum] 1997 en kreeg daarbij de naam van zijn moeder omdat hij op dat moment uitsluitend in een directe familierechtelijke betrekking tot haar stond. Bij beschikking van 1 april 1999 heeft de rechtbank Zutphen vastgesteld dat eiser 1 de vader is van [zoon van eiser 1] . Na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft [zoon van eiser 1] verzocht zijn geslachtsnaam te laten wijzigen in de geslachtsnaam van zijn vader en de gewijzigde geslachtsnaam vooraf te laten gaan door de adellijke titel en het predicaat. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag toegewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser 1 ongegrond verklaard.

Procesbelang van eiser 2

2. Eisers betogen dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte eiser 2 niet als belanghebbende heeft aangemerkt en ten onrechte niet is ingegaan op diens eigenstandige bezwaren tegen de overgang van de adellijke titel en het predicaat op [zoon van eiser 1] . Verweerder is eraan voorbij gegaan dat het Huis [geslachtsnaam eiser 1] , naast het Huis van Oranje-Nassau, het enige koninklijk huis in Nederland is met zijn eigen historisch gegroeide regels aan de hand waarvan moet worden bepaald of een nazaat van een persoon die tot het Huis behoort, zelf ook tot het Huis behoort en zodoende aanspraak kan maken op het erven van een adellijke titel. Door aan [zoon van eiser 1] de titel en het predicaat te verlenen ontstaat een nieuwe tak van het Huis [geslachtsnaam eiser 1] die volgens de huisregels niet tot dat huis behoort.

2.1.

De rechtbank overweegt als volgt.

Anders dan eiser 1 en eiser 2 veronderstellen creëert het bestreden besluit geen nieuwe tak van het Huis [geslachtsnaam eiser 1] . In dat verband is van belang dat bij inlijving in de Nederlandse adel aan eiser 1 een Nederlandse adellijke titel en een Nederlands predicaat is verleend. In hoeverre [zoon van eiser 1] al dan niet tot voormeld Huis gaat behoren is een (particuliere) aangelegenheid die niet door het Nederlandse adelsrecht wordt beheerst. Dit wordt bevestigd in het advies van de Hoge Raad van Adel aan de minister van Binnenlandse Zaken van 4 september 2015. Dat [zoon van eiser 1] wanneer hij prins [geslachtsnaam eiser 1] wordt in het dagelijks verkeer wellicht niet van het Huis [geslachtsnaam eiser 1] kan worden onderscheiden, doet aan het voorgaande niet af. Gelet daarop heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de belangen van eiser 2 niet rechtstreeks door dat besluit worden geraakt.

2.2.

Ambtshalve toetsend komt de rechtbank, gelet op het voorgaande, tot het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser 2 redelijkerwijs gemaakte proceskosten, die zijn begroot op € 922,- op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 496 per punt en wegingsfactor 1).

Toepasselijkheid van artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek

3. Eiser 1 voert aan dat artikel 1:5, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarop verweerder de wijziging van de geslachtsnaam van [zoon van eiser 1] baseert, niet van toepassing is. Daartoe wijst eiser 1 op de Wijzigingswet artikelen 5 en 9 van boek 1 van het BW (wijzigingswet) waarin de temporele werkingssfeer van voormeld artikel is vastgesteld. In artikel V van die wet is bepaald dat het nieuwe artikel 1:5, tweede lid, van het BW alleen van toepassing is in het geval dat de familierechtelijke betrekking van het kind met beide ouders op of na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet ontstaat. Nu de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van eiser terugwerkt tot de geboorte van [zoon van eiser 1] is de familierechtelijke betrekking van [zoon van eiser 1] met zijn beide ouders ontstaan bij zijn geboorte op [geboortedatum] 1997, derhalve voor de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 1:5, tweede lid, van het BW op 1 januari 1998.

Ter zake artikel 1:5, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek voert eiser 1 voorts aan dat [zoon van eiser 1] niet op grond van artikel 1:5, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek zijn geslachtsnaam heeft verkregen, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geslachtsnaamwijziging (hierna: Bgnw), nu hij na de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van eiser 1 de geslachtsnaam van zijn moeder heeft behouden. Ook daarom is artikel 1:5 van het BW niet op [zoon van eiser 1 ] van toepassing, aldus eiser 1.

3.1.

De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat [zoon van eiser 1] de Nederlandse nationaliteit heeft, zodat gelet op het in artikel 20 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde Nederlands namenrecht van toepassing is. Per 1 januari 1998 is nieuw namenrecht in werking getreden, waaronder het Bgnw en is onder meer artikel 5 van het Burgerlijk Wetboek gewijzigd. Uit de Nota van Toelichting bij het besluit blijkt onder meer het volgende. Artikel 5 van het Bgnw is gebaseerd op de telkens herhaalde toezegging gedurende de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat kinderen voor wie naamskeuze is gedaan, na het bereiken van de meerderjarigheid via de weg van naamswijziging de mogelijkheid zouden krijgen de gedane keuze te herzien. Dit artikel geldt ook als de ouders bewust of onbewust geen uitdrukkelijke keuze hebben uitgebracht en het tijdens huwelijk geboren kind of het geadopteerde kind de naam van de vader heeft of het buiten huwelijk geboren kind de naam van de moeder houdt (zie Nota van Toelichting, Staatsblad 1997, 463, blz. 10). Bij de wijziging van het namenrecht zijn overgangsbepalingen opgenomen en zijn de tot dan toe geldende Richtlijnen voor geslachtsnaamwijzigingen ingetrokken.

Met ingang van 1 april 1998 is het afstammingrecht gewijzigd door inwerkingtreding van de Wet van 24 december 1997 tot herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie (Staatsblad 1997, 772). Deze wijziging hield onder meer in dat de mogelijkheid van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in de wet is opgenomen. In artikel II onder 2 staat dat de laatste twee volzinnen van het tweede lid van artikel 5 van het Burgerlijk Wetboek worden vervangen door de volgende twee volzinnen:

Indien een kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de man, wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben.

Bij deze wet zijn geen overgangsbepalingen opgenomen en ook uit de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer vergaderjaar 1995-1996, 24 649, nr.3, blz.26) blijkt dat de wet onmiddellijke werking heeft. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat naamskeuze ook mogelijk is voor kinderen geboren vóór 1 januari 1998, waarvan het vaderschap door gerechtelijke erkenning is komen vast te staan, zoals [zoon van eiser 1] . Verweerder heeft dan ook terecht artikel 5, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek tot uitgangspunt genomen bij zijn aanvraag tot geslachtsnaamwijziging.

3.2.

Nu in de Nota van Toelichting bij artikel 5 van het Bgnw , Stb. 1997, 463, p. 10, expliciet is vermeld dat dat artikel ook van toepassing is als het kind de naam van de moeder houdt, faalt ook het daarop betrekking hebbende betoog van eiser 1.

Toepasselijkheid van artikel 3 van de Wet op de adeldom in het licht van internationale verdragen

4. Voorts voert eiser 1 aan dat artikel 3 van de Wet op de adeldom (Woa) buiten toepassing moet blijven op grond van artikel 2 van het Tractaet van de Vreede, Commercie, Navigatie ende Marine van 26 juni 1714 (het Tractaet). Uit dat artikel vloeit voort dat het Koninkrijk Spanje en het Koninkrijk Nederland hebben vastgelegd dat er wederzijds respect en wederzijdse erkenning dient te zijn voor elkaars adeldom zonder dat daarop inbreuk mag worden gemaakt. Dat artikel is volgens eiser 1 een ieder verbindende verdragsbepaling op grond waarvan wordt voorkomen dat een van oorsprong Spaanse adellijke titel, in strijd met de daarvoor geldende verervingsregels, naar Nederlands recht toch vererft.

4.1.

Zoals de rechtbank reeds hiervoor onder 2.1. heeft overwogen, is bij inlijving in de Nederlandse adel aan eiser 1 een Nederlandse adellijke titel en een Nederlands predicaat verleend. Reeds daarom ziet de rechtbank niet in waarom, indien aan het Tractaet de door eiser 1 voorgestane betekenis moet worden toegekend, het Tractaet op de onderhavige zaak van toepassing is.

5. Voorts voert eiser 1 aan dat artikel 3 van de Woa buiten toepassing moet blijven op grond van artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe wijst eiser 1 op rechtspraak waaruit blijkt dat toepassing van het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat ongelijke gevallen ongelijk moeten worden behandeld. In dat kader is relevant dat het inlijvings-KB waarmee het geslacht [geslachtsnaam eiser 1] is ingelijfd in de Nederlandse adel onvergelijkbaar is met alle overige gevallen waarin personen zijn ingelijfd. In het geval van [geslachtsnaam eiser 1] gaat het immers om een buitenlands soeverein zelf die is ingelijfd, waar het in de overige gevallen slechts ging om een edelman die zijn adeldom op enig moment heeft verkregen door de gunst van een (buitenlandse) soeverein. Eiser 1 wijst in dat verband op het feit dat de hem verleende titel en predicaat zeer uitzonderlijk zijn. Hij betoogt dat zijn situatie meer overeenkomt met de leden van het Koninklijk Huis dan met de overige leden van de Nederlandse adel. Artikel 3 van de Woa is op de leden van het Koninklijk Huis niet van toepassing en zou ook in het onderhavige geval daarom buiten toepassing moeten worden gelaten.

5.1.

Enkel op de leden van het Koninklijk Huis is de wet Lidmaatschap Koninklijk Huis van toepassing. Op alle andere Nederlandse edellieden is de Woa van toepassing. Zo ook, sinds zijn inlijving, op eiser 1. Reeds gelet daarop verschilt de situatie van eiser 1 dusdanig van de situatie van leden van het Koninklijk Huis, dat in zoverre van gelijke gevallen geen sprake is en voor het buiten toepassing laten van artikel 3 van de Woa geen grond bestaat. De rechtbank ziet eveneens geen aanleiding voor het oordeel dat de situatie van eiser 1 dermate ongelijk is aan de overige Nederlandse adel dat op de situatie van eiser 1 artikel 3 van de Woa geen toepassing meer zou vinden. De beroepsgrond faalt.

Toepasselijkheid van artikel 3 van de Woa in het geval van gerechtelijke vaststelling vaderschap

6. Eiser 1 voert voorts aan dat de wetgever niet heeft beoogd artikel 3 van de Woa van toepassing te doen zijn op gevallen waarin het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat dat artikel slechts van toepassing is op geadopteerde kinderen en kinderen die door de vader zijn erkend. Daartoe wijst eiser 1 onder meer op opmerkingen van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Van Thijn. De omstandigheid dat de mogelijkheid van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap destijds nog niet bestond betekent volgens eiser 1 niet dat daarmee bij de totstandkoming van artikel 3 van de Woa geen rekening is gehouden, nu de mogelijkheid van invoering van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap al wel speelde. Het achterliggende idee voor het door artikel 3 van de Woa gemaakte onderscheid is er volgens eiser 1 in gelegen dat in het geval van geadopteerde en door de vader erkende kinderen sprake is van een vrijwillige uitbreiding van de (adellijke) familie, terwijl daar in het geval van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap geen sprake van is. Voorts heeft het niet maken van onderscheid in vorenbedoelde zin onwenselijke gevolgen voor families met een primogenituurregeling. Daarmee is door de wetgever geen rekening gehouden, aldus eiser 1.

6.1.

De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de wettekst van artikel 3 van de Woa geen aanknopingspunten bevat voor de conclusie dat onderscheid wordt gemaakt naar de wijze waarop het vaderschap van het kind is komen vast te staan. Ook uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat naar het oordeel van de rechtbank niet. Zo volgt uit Kamerstukken II 1992/93, 21 485, nr. 12 dat de wetgever juist heeft beoogd de ontwikkelingen – volgens de rechtbank moeten daaronder ook toekomstige ontwikkelingen worden verstaan – in het Nederlandse familie- en erfrecht zonder onderscheid van toepassing te doen zijn op alle kinderen van personen die tot de Nederlandse adel behoren. Voorts blijkt uit Kamerstukken II 1995/96, 24 649, nr. 3, p. 5, dat met de gerechtelijke vaststelling is beoogd de achterstelling op te heffen van kinderen die van een afstammingsband met hun vader verstoken blijven, omdat hun verwekker die niet wil doen ontstaan. Met het voorgaande verdraagt zich niet dat kinderen van wie het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld, niet dezelfde aanspraken kunnen maken op de titel(s) van hun vader als kinderen waarvan op andere wijze het vaderschap is komen vast te staan. Voor zover het betoog van eiser 1 zo moet worden opgevat dat aan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap vanwege het ontbreken van het element van vrijwilligheid minder betekenis moet worden toegekend dan aan een erkenning of een adoptie, merkt de rechtbank op dat de juridische werking van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap juist sterker is dan die van de erkenning, nu deze terugwerkende kracht heeft en niet ongedaan kan worden gemaakt. Ook in zoverre bestaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen grond om artikel 3 van de Woa niet op de onderhavige zaak van toepassing te achten. Het betoog van eiser over de primogenituurregeling kan aan het voorgaande niet afdoen, omdat niet in geschil is dat van een primogenituurregeling in het onderhavige geval geen sprake is. De beroepsgrond faalt.

Bestaande regelingen

7. Voorts voert eiser 1 aan dat de overgang van de titel en het predicaat in strijd is met bestaande regelingen als bedoeld in artikel 3 van de Woa . In dat verband wijst eiser 1 erop dat het Huis [geslachtsnaam eiser 1] zijn eigen regels heeft aan de hand waarvan wordt bepaald of een nazaat van een persoon die tot het Huis behoort aanspraak kan maken op overerving van adellijke titels. [zoon van eiser 1] behoort volgens de regels van het Huis niet tot dat Huis. Subsidiair stelt eiser 1 zich op het standpunt dat het Huis tot de Nederlandse adel is komen te behoren ten gevolge van zijn inlijving, zodat de verervingsregels aan de hand van de huisregels van het Huis moeten worden uitgelegd. Inlijving is immers een manifestatie van het respect dat de ene soeverein jegens het adelsstatuut van een andere soeverein betracht.

7.1.

De rechtbank overweegt dat in artikel 7 van de Woa is bepaald dat de bestaande regelingen met betrekking tot adeldom en de Hoge Raad van Adel kunnen worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur. Daarnaast is bij het wetsvoorstel van de Woa een bijlage gevoegd met daarin de relevante bestaande regelingen (zie de toelichting bij de Woa Kamerstukken II, 1989/90, nr. 21 485, nr. 3, p. ). Deze bestaan uit de met betrekking tot adelszaken genomen soevereine en koninklijke besluiten. Gelet op het voorgaande bestaat er dan ook geen grond voor het oordeel dat onder ‘bestaande regelingen’ als bedoeld in artikel 3 van de Woa de huisregels van een adellijke familie worden bedoeld. Ook is er geen sprake van dat bij inlijving een buitenlands adelsstatuut is ingelijfd. Inlijving heeft slechts tot gevolg dat een buitenlandse edelman tot de Nederlandse adel gaat behoren. De bij inlijving verkregen titel is een Nederlandse titel zodat aan de verervingsregels van het buitenlandse adelsstatuut na inlijving geen betekenis meer toekomt.

Toepasselijkheid van artikel 3 van de Woa in het licht van het evenredigheidsvereiste

8. Ten slotte voert eiser 1 aan dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap alsmede de inlijving van prinsen en prinsessen van een ander soeverein koninklijk huis door de wetgever niet zijn onderkend ten tijde van de totstandkoming van artikel 3 van de Woa en dat de toepassing van dat artikel dusdanig in strijd is met het nemo plus- en het evenredigheidsbeginsel in het licht van de Harmonisatiewet-jurisprudentie dat het artikel buiten toepassing moet worden gelaten. Het belang dat [zoon van eiser 1] heeft bij het verkrijgen van een adellijke titel is immers beperkt, terwijl het belang van het Huis om de titel niet aan hem te verlenen erin is gelegen te voorkomen dat een nieuw Koninklijk Huis [geslachtsnaam eiser 1] ontstaat dat geen deel uitmaakt van de eeuwenoude [geslachtsnaam eiser 1] -dynastie.

8.1.

De mogelijkheid dat eiser 1 zou worden ingelijfd in de Nederlandse adel is in het kader van de totstandkoming van de Woa aan de orde gesteld door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, zoals blijkt uit de door verweerder overgelegde brief van 24 februari 1993 aan de Directeur van het Kabinet der Koningin. Gelet daarop moet die omstandigheid geacht worden te zijn verdisconteerd in de Woa en is in zoverre geen sprake van een bijzondere, niet-verdisconteerde omstandigheid. Voorts acht de rechtbank het van belang dat het de bedoeling van artikel 3 van de Woa is om de ontwikkelingen in het Nederlandse familie- en erfrecht zonder onderscheid van toepassing te laten zijn op alle kinderen van personen die tot de Nederlandse adel behoren, zodat ook in zoverre niet kan worden volgehouden dat van een omstandigheid als vorenbedoeld sprake is. Tot slot is naar het oordeel van de rechtbank in dit kader voor een belangenafweging, anders dan eiser 1 veronderstelt, geen plaats.

9. Gelet op het voorgaande falen de beroepsgronden van eiser 1, zodat zijn beroep ongegrond is.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep van eiser 2 gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder heeft nagelaten het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk te verklaren;

- verklaart het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder ten aanzien van eiser 2 in de proceskosten ten bedrage van € 922,- en

- verklaart het beroep van eiser 1 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Dam, voorzitter, en mr. drs. L.B.M. Klein Tank en mr. M.J.L. van der Waals, leden, in aanwezigheid van mr. A.H. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wettelijk kader

Afstamming

In artikel 1:203, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de erkenning gevolgen heeft vanaf het moment dat zij is gedaan.

In artikel 1:207, vijfde lid, van het BW is, voor zover thans van belang, bepaald dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap terugwerkt tot het moment van de geboorte van het kind.

Geslachtsnaam

Op grond van artikel 1:5, eerste lid, van het BW heeft een kind dat alleen in een familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, de geslachtsnaam van de moeder.

In het tweede lid van dat artikel, voor zover thans van belang, is bepaald dat indien een kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, het de geslachtsnaam van de moeder houdt, tenzij de moeder en de man, wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben.

In het elfde lid van dat artikel is bepaald dat de adeldom niet overgaat op een kind, wiens vader van adel is, indien het op grond van het tweede tot en met het negende lid niet zijn geslachtsnaam verkrijgt.

In artikel 1:7, eerste lid, is bepaald dat de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning kan worden gewijzigd.

In het vijfde lid van dat artikel is, voor zover thans van belang, bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamwijziging kan worden verleend.

In het zesde lid van dat artikel is, voor zover thans van belang, bepaald dat, indien Onze Minister van Justitie voornemens is een voordracht te doen voor een koninklijk besluit strekkende tot inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, hij dit voornemen schriftelijk meedeelt aan de verzoeker en degene wiens geslachtsnaam is verzocht.

In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a van het Bgnw is, voor zover thans van belang, bepaald dat op verzoek van een meerderjarige zijn geslachtsnaam wordt gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder, en wiens naam hij niet heeft, indien hij op de voet van artikel 5, tweede, derde, vierde of vijfde lid, van Boek 1 van het BW zijn geslachtsnaam heeft verkregen.

Ingevolge artikel V van de Wijzigingswet artikelen 5 en 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek treedt deze wet in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en is, wat betreft de geslachtsnaam van een kind alleen van toepassing in het geval dat de familierechtelijke betrekking van het kind met beide ouders op of na het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet ontstaat.

Adeldom

In artikel 3 van de Wet op de adeldom (Woa) gaat adeldom ook volgens de bestaande regelingen met betrekking tot adeldom over op buiten het huwelijk geboren kinderen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature