Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Onrechtmatige overheidsdaad. Vorderingen gegrond op de inhoud van het proefschrift van dr. mr. F.M.J. Jansen getiteld “Nietigheid in het burgerlijk procesrecht” uit 1955 ten aanzien van groot aantal gestelde nietigheden in een rechtsgang bij de voorzieningenrechter en hoger beroep. De rechtbank stelt vast dat de in dit proefschrift uiteengezette leer van de processuele nietigheden geen geldend recht vormt, zeker niet als toepassing van deze leer tot het beoogde gevolg zou hebben dat in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke beslissingen en daarop geënte executiehandelingen achteraf nietig zouden blijken te zijn, terwijl niet van enig (onevenredig) nadeel sprake is. Beoordeling naar het geldend recht, waarvan onderdeel is het gesloten stelsel van rechtsmiddelen dat in beginsel eraan in de weg staat dat de juistheid van een onherroepelijke rechterlijke beslissing of de aanvaardbaarheid van de procesgang die tot die beslissing heeft geleid, door middel van een actie (uit onrechtmatige daad) bij de civiele rechter ter discussie wordt gesteld.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/506099 / HA ZA 16-234

Vonnis van 9 november 2016

in de zaak van

de eisers

1. [eiser sub 1],

2. [eiseres sub 2],

beiden wonende te [woonplaats 1] en

3. de stichting

STICHTING HOLLANDPROMOTE.COM,

gevestigd te Eindhoven,

advocaat mr. J.M.R. Vlaar te Budel,

tegen

de gedaagden

1. de rechtspersoon naar publiek recht

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

zetelende te Den Haag,

advocaat mr. G.J.H. Houtzagers te Den Haag,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats 2] ,

advocaat mr. J. Ekelmans te Den Haag.

Eisers zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [eiser sub 1] c.s. en afzonderlijk als respectievelijk [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en de stichting. Gedaagden zullen worden aangeduid als de Staat en [gedaagde sub 2] .

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaardingen van 12 en 15 februari 2016 met producties 1 tot en met 17;

- de conclusie van antwoord van de Staat;

- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] met producties 1 tot en met 11;

- het tussenvonnis van 1 juni 2016 waarbij een comparitie van partijen ten overstaan

van een meervoudige kamer is bevolen;

- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de op

28 september 2016 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde, door

[eiser sub 1] c.s. nagezonden producties 18 tot en met 28.

1.2.

Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn echtelieden. [eiser sub 1] is bestuurder van de stichting. [gedaagde sub 2] heeft samen met mw. mr. [A] (hierna: [A] ) en mw. mr. [B] (hierna: [B] ) de maatschap [de maatschap] gevormd. Deze maatschap exploiteerde een advocatenkantoor te Rotterdam.

2.2.

[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn verwikkeld geraakt in een geschil met partij [X] c.s. over een door laatstgenoemde gestelde aankoop door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van de woning van [X] c.s. aan de [adres] te [plaats] . De koopovereenkomst is niet geëffectueerd en [X] c.s. hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] aansprakelijk gesteld voor het niet-tijdig voldoen aan de contractuele verplichting om de in de koopakte omschreven waarborgsom van € 52.000 te storten. [X] c.s. zijn in dat geschil bijgestaan door [B] . Nadat de rechtbank Rotterdam op 8 februari 2006 vonnis had gewezen, heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage op 17 november 2009 eindarrest gewezen, waarin [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn veroordeeld tot betaling van een contractuele boete ter hoogte van € 52.000, te vermeerderen met rente. De door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] verzochte herziening van genoemd eindarrest is op 28 december 2010 door het gerechtshof ’s-Gravenhage afgewezen.

2.3.

[eiser sub 1] heeft in de loop der jaren een groot aantal tuchtklachten ingediend tegen [B] met de strekking dat laatstgenoemde strafbare feiten heeft gepleegd en heeft daarvan ook aangifte gedaan. Deze klachten zijn ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard door de Raad van Discipline te ’s-Gravenhage.

2.4.

Naar aanleiding van publicaties op onder meer de website van de stichting verband houdende met de onder 2.3 bedoelde tuchtklachten en strafrechtelijke aangiften van [eiser sub 1] tegen [B] - aan welke aangiften overigens geen gevolg is gegeven - zijn [eiser sub 1] en de stichting door [B] , [gedaagde sub 2] en [A] bij dagvaarding van 7 oktober 2011 (hierna: de dagvaarding van 7 oktober 2011) opgeroepen voor de zitting van de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 oktober 2011. [gedaagde sub 2] is daarbij als advocaat van de eisende partijen opgetreden.

2.5.

Tijdens genoemde zitting is namens [eiser sub 1] en de stichting een verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter mr. A.H.L. Roosmale Nepveu ingediend, kort gezegd samenhangende met zijn weigering de zitting te verdagen. Genoemde voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 27 oktober 2011 (hierna: het vonnis van 27 oktober 2011) ordemaatregelen getroffen in afwachting van de verdere afdoening van het wrakingsverzoek en het kort geding. Op verzoek van [B] , [gedaagde sub 2] en [A] heeft genoemde voorzieningenrechter op 31 oktober 2011 een herstelvonnis gewezen (hierna: het herstelvonnis van 31 oktober 2011). Bij beschikking van 29 november 2011 heeft de wrakingskamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch het verzoek tot wraking van mr. A.H.L. Roosmale Nepveu toegewezen.

2.6.

Nadat op 17 januari 2012 een voortgezette behandeling ter zitting had plaatsgevonden ten overstaan van mr. E. Loesberg, heeft deze voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch bij vonnis van 31 januari 2012 (hierna: het vonnis van 31 januari 2012) [eiser sub 1] en de stichting kort gezegd onder meer verboden onjuiste en grievende uitlatingen en geschriften over [B] en [de maatschap] te verspreiden en processtukken te publiceren die deel uitmaken van tussen partijen lopende (klacht)procedures, alsmede [eiser sub 1] en de stichting geboden dergelijke, reeds gepubliceerde uitlatingen en geschriften te (laten) verwijderen, op straffe van verbeurte van ongemaximeerde dwangsommen. Voorts is in het vonnis van 31 januari 2012 overwogen dat de bij vonnis van 27 oktober 2011 getroffen ordemaatregelen met en door eerstgenoemd vonnis vervallen.

2.7.

[eiser sub 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 31 januari 2012. Nadat op 1 oktober 2012 de zitting in het hoger beroep had plaatsgevonden, heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 28 mei 2013 (hierna: het arrest van 28 mei 2013) het vonnis van “31 januari 2013” deels bekrachtigd en deels vernietigd. Anders dan in het vonnis van 31 januari 2012, zijn de in het arrest van 28 mei 2013 opgelegde dwangsommen gemaximeerd. Een grosse van bedoeld arrest is op 31 mei 2013 aan [eiser sub 1] en de stichting betekend. Tegen het arrest van 28 mei 2013 is geen beroep in cassatie ingesteld.

2.8.

[B] , [gedaagde sub 2] en [A] hebben executoriaal (derden)beslag laten leggen op de pensioenuitkering en onroerend goed van [eiser sub 1] , alsmede op bankrekeningen van [eiser sub 1] en de stichting.

3 Het geschil

3.1.

[eiser sub 1] c.s. vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis

I. voor recht zal verklaren dat de navolgende beslissingen en verrichtingen lijden aan absolute, subjectieve en/of substantiële nietigheid ten gevolge waarvan processuele nietigheid is ingetreden:

a. de rechterlijke beslissingen van 27 en 31 oktober 2011, van 31 januari 2012 en 28 mei 2013;

b. de in opdracht van [gedaagde sub 2] uitgebrachte deurwaardersexploten verband houdende met genoemde rechterlijke beslissingen;

II. [gedaagde sub 2] zal bevelen alle incassowerkzaamheden met betrekking tot de rechterlijke uitspraken waarvan de processuele nietigheid is ingetreden te staken op straffe van het verbeuren van een dwangsom en haar zal veroordelen tot terugbetaling met rente van de reeds op grond van deze rechterlijke uitspraken geïncasseerde gelden;

III. voor recht zal verklaren dat de Staat en [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser sub 1] c.s., met veroordeling van de Staat en [gedaagde sub 2] tot schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, kosten rechtens.

3.2.

[eiser sub 1] c.s. legt aan de vorderingen ten grondslag dat sprake is van een groot aantal schendingen van processuele vormvoorschriften van openbare orde die nietigheid tot gevolg hebben van de rechterlijke beslissingen en executiehandelingen. De rechtbank leidt uit de door [eiser sub 1] c.s. ingenomen stellingen af dat hij doelt op de navolgende schendingen:

1) ten aanzien van de dagvaarding van 7 oktober 2011: Deze dagvaarding is uitgebracht door het wettelijk nimmer bestaand hebbende gerechtsdeurwaarderskantoor LAVG, vestiging Eindhoven, dat dus een valse hoedanigheid heeft aangenomen. Aan de vereisten van artikel 17 van de Gerechtsdeurwaarderswet is niet voldaan. Dit kantoor blijkt nimmer gecertificeerd te zijn geweest, noch is het als gerechtsdeurwaarderskantoor geregistreerd geweest bij de Kamer van Koophandel, noch bij de rechtbank Oost-Brabant. Hierdoor is niet voldaan kunnen worden aan het bepaalde in de artikelen 403, derde lid, en 439, derde lid, Rv . [gedaagde sub 2] is verantwoordelijk voor deze omissie en de rechtbank eveneens, nu laatstgenoemde is tekortgeschoten in haar toezicht op de bij haar geregistreerde deurwaarders. Voorts heeft [gedaagde sub 2] in deze dagvaarding drie verschillende hoedanigheden aangenomen: als eiseres “ [gedaagde sub 2] ”, als procesadvocaat “mw. mr. [… 1] ” en als behandelend advocaat “mr. [… 2] ”, terwijl haar geslachtsnaam vóór en na het huwelijk “ [gedaagde sub 2] ” luidt. Voorts heeft zij bij de ondertekening van processtukken niet dezelfde handtekening gebruikt die zij gebruikt bij de ondertekening van andersoortige formele stukken. Deze defecten in de dagvaarding maken niet alleen de gehele dagvaarding ongeldig, maar leiden ook tot de nietigheid van alle rechtsgevolgen van de dagvaarding, tot het arrest van 28 mei 2013 aan toe.

2) ten aanzien van de zittingen van 27 oktober 2011 en 17 januari 2012: Ondanks het verzoek daartoe is van deze zittingen geen proces-verbaal opgemaakt, terwijl de voorzitter van de civiele sector van de rechtbank ’s-Hertogenbosch inzage in het procesdossier heeft geweigerd.

3) ten aanzien van het vonnis van 27 oktober 2011: Dit vonnis is gewezen terwijl de vonnis-wijzende rechter tijdens de zitting van die datum reeds was gewraakt, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 37, vijfde lid, Rv en artikel 225, derde lid, Rv .

4) ten aanzien van het herstelvonnis van 31 oktober 2011: Dit vonnis is tot stand gekomen zonder wederhoor, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 31 en 32 Rv.

5) ten aanzien van het vonnis van 31 januari 2012: Van dit vonnis zijn twee verschillende versies uitgegeven; één bij wijze van grosse en één over de fax verstuurde versie, slechts voorzien van twee stempelhandtekeningen. Deze versies zijn niet ondertekend door de voorzitter en de griffier, hetgeen strijd oplevert met het bepaalde in artikel 160, tweede lid, Rv en artikel 230, derde lid, Rv en bovendien niet voorzien van de vermeldingen “in naam der Koningin” en “in aanwezigheid van de griffier” waardoor niet kan worden nagegaan of de griffier heeft deelgenomen aan de beraadslagingen. Dit levert strijd op met het bepaalde in artikel 120 GW en artikelen 5 en 7 RO. Deze versies zijn niet betekend aan [eiser sub 1] en de stichting, maar wel in strijd met artikelen 430, derde lid, en 439, derde lid, Rv geëxecuteerd met behulp van exploten van het non-existente deurwaarderskantoor LAVG Eindhoven.

6) ten aanzien van de zitting van 1 oktober 2012: Eerst anderhalf jaar later, op 10 april 2014, is een proces-verbaal verstrekt dat ten onrechte is opgemaakt als grosse. De (anonieme) handtekeningen onder het verstrekte exemplaar zijn niet dezelfde als die onder de minuut van dit proces-verbaal.

7) ten aanzien van het arrest van 28 mei 2013: Er zijn door medewerkers van het hof tegenstrijdige mededelingen gedaan over wie de minuut van dit arrest hebben ondertekend, terwijl de minuut door de voorzitter en de griffier dient te worden ondertekend en niet door de rolraadsheer. De minuut is eerst op

16 april 2015 van de griffie verkregen. De grosse van dit arrest is slechts ondertekend door de enkele vermelding “w.g. griffier w.g. rolraadsheer”. Het arrest ontbeert voorts de mededeling “in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier”, waardoor niet valt na te gaan of de verplichting dat de griffier deelneemt aan de beraadslagingen is nageleefd. In dit arrest wordt ten slotte een niet-bestaand vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch vernietigd, te weten een vonnis van 31 januari 2013, hetgeen het gehele arrest nietig maakt. Bovendien wordt onder nummer 4.6 van dit arrest een niet-bestaand arrest van dat hof vermeld, namelijk een arrest van 7 mei 2013. Het gaat niet aan dat een willekeurige griffie-medewerker een gerechtelijk product kan beïnvloeden.

8) ten aanzien van een veertigtal executie-exploten: Deze exploten zijn voor het merendeel betekend door het wettelijk nimmer bestaand hebbende gerechtsdeurwaarderskantoor LAVG, vestiging Eindhoven.

3.3.

De Staat en [gedaagde sub 2] voeren verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. strekken in de kern genomen ertoe de aanvaardbaarheid van de procesgang die heeft geleid tot de beslissingen in kort geding (van welke beslissingen de inhoud overigens niet ter discussie wordt gesteld) aan de rechtbank voor te leggen, alsook de aanvaardbaarheid van de wijze van executie van deze beslissingen. De rechtbank wordt gevorderd een groot aantal zogenaamde processuele nietigheden te constateren. De vorderingen zijn gegrond op de inhoud van het proefschrift van dr. mr. F.M.J. Jansen getiteld “Nietigheid in het burgerlijk procesrecht” uit 1955. [eiser sub 1] c.s. ontleent aan dit proefschrift dat processuele nietigheden schendingen van dwingende vormvoorschriften van openbare orde zijn, met als sanctie nietigheid van de proceshandeling. Processuele nietigheden treden van rechtswege in. De nietigheid volgt rechtstreeks uit de wet en is dus onafhankelijk van het initiatief of het optreden van de procespartijen en wordt evenmin geconstitueerd door een rechterlijk vonnis. De rechter constateert slechts de nietigheid, aldus [eiser sub 1] c.s., die voorts betoogt dat de processuele nietigheid het gesloten stelsel van rechtsmiddelen doorbreekt.

4.2.

De rechtbank is met de Staat en [gedaagde sub 2] van oordeel dat de in het zojuist genoemde proefschrift uiteengezette leer van de processuele nietigheden geen geldend recht vormt, zeker niet als toepassing van deze leer tot gevolg zou hebben dat in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke beslissingen en daarop geënte executiehandelingen achteraf nietig zouden blijken te zijn, terwijl niet van enig (onevenredig) nadeel sprake is. De rechtbank dient deze zaak naar geldend recht te beoordelen. Onderdeel daarvan is het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Volgens vaste rechtspraak staat dit stelsel er in beginsel aan in de weg dat de juistheid van een onherroepelijke rechterlijke beslissing of de aanvaardbaarheid van de procesgang die tot die beslissing heeft geleid, door middel van een actie (uit onrechtmatige daad) bij de civiele rechter ter discussie wordt gesteld. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen kan dan ook, behoudens in zeer bijzondere gevallen die in deze zaak niet aan de orde zullen blijken te zijn, niet worden doorbroken door de omstandigheid dat sprake zou zijn van onregelmatigheden in de procesgang. Over de zorgvuldigheid waarmee een rechterlijke beslissing is voorbereid, kan enkel door gebruik te maken van een door de wet ter beschikking gesteld rechtsmiddel worden geklaagd. Slechts indien bij de rechtsgang of voorbereiding van een rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, en tegen die beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat en heeft opengestaan kan de Staat worden aangesproken.

4.3.

Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen betekent voor het onderhavige geschil dat gestelde onregelmatigheden in de eerste aanleg voorgelegd dienden te worden aan de appelinstantie en gestelde onregelmatigheden in de appelinstantie aan de Hoge Raad in het kader van een cassatieberoep. Voorts is nog van belang is dat verzocht kan worden kennelijke (schrijf)fouten in vonnissen en arresten te verbeteren als bedoeld in artikel 31 Rv. Ook kan op grond van artikel 382 Rv herroeping van rechterlijke beslissingen worden gevorderd, hetgeen slechts mogelijk in het geval (a) het vonnis berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd, (b) het vonnis berust op stukken waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld of (c) de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden. Eventuele onregelmatigheden verband houdende met de executie van rechterlijke uitspraken dienen in een executiegeschil aan de orde te worden gesteld. De taakverdeling tussen de civiele rechter en de strafrechter brengt ten slotte met zich dat de vraag of een partij zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten - welk verwijt [eiser sub 1] c.s. gedaagde partijen in deze zaak maakt - niet ter beoordeling staan van de civiele rechter, maar van de strafrechter. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan bedoelde strafrechtelijke verwijten, waaronder het verwijt dat gedaagden zich schuldig hebben gemaakt aan de strafbare feiten van valsheid in geschrifte en bedrog.

dagvaarding van 7 oktober 2011

4.4.

Ten aanzien van de bezwaren van [eiser sub 1] c.s. tegen de dagvaarding van

7 oktober 2011 (zie 3.2. onder 1) leidt het bovenstaande tot het volgende. Zowel het bezwaar betreffende het “aannemen van drie verschillende hoedanigheden” in de dagvaarding door [gedaagde sub 2] – dat overigens in het arrest van 28 mei 2013 (onder 4.4) is verworpen – als het verwijt dat deze dagvaarding is betekend door een nooit bestaand hebben gerechtsdeurwaarderskantoor stuiten af op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Ook al zou vanwege de naamvoering van [gedaagde sub 2] van enige nietigheid sprake zijn - gesteld noch gebleken is dat daardoor verwarring is ontstaan, laat staan dat [eiser sub 1] c.s. daardoor onredelijk benadeeld zijn - dan nog kan niet worden gezegd dat in de kortgedingprocedure sprake is geweest van veronachtzaming van fundamentele rechtsbeginselen. Dit laatste geldt ook voor het geval zou worden vastgesteld dat de dagvaarding is betekend door een nooit geregistreerd gestaan hebbend deurwaarderskantoor. Vast staat immers dat de deurwaarder die de dagvaarding heeft betekend bevoegd was dit te doen als bedoeld in artikel 45, eerste lid, Rv. Op grond van dit laatste falen ook de min of meer gelijkluidende klachten over het ontbreken van de registratie van het deurwaarderskantoor onder (3.2.) 5 en (3.2.) 8.

niet-opmaken proces-verbaal van de zittingen van 27 oktober 2011 en 17 januari 2012

4.5.

Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat eveneens in de weg aan het beoordelen van het bezwaar van [eiser sub 1] c.s. dat geen proces-verbaal is opgemaakt van de zittingen van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2011 en 17 januari 2012 (zie 3.2. onder 2). Als het nalaten door de voorzieningenrechter van het opmaken van proces-verbaal al in strijd is met het recht - de rechtbank constateert met de Staat en [gedaagde sub 2] dat een verplichting daartoe in het geval van een kort-gedingprocedure noch uit de wet, noch uit de (civielrechtelijke) jurisprudentie volgt - dan nog is geen sprake van veronachtzaming van fundamentele rechtsbeginselen, te meer nu [eiser sub 1] c.s. heeft nagelaten te stellen welk (onredelijk) nadeel hierdoor voor hem is ontstaan. Meer in het bijzonder is niet gesteld, zoals ook [gedaagde sub 2] benadrukt, dat in de kortgedingbeslissingen overwegingen zijn opgenomen die in strijd zijn met ter zitting gedane waarnemingen en die, wanneer deze waarnemingen uitdrukkelijk in de beslissingen zouden zijn opgenomen, tot een ander oordeel zouden hebben moeten leiden.

inzage in de processtukken

4.6.

[eiser sub 1] c.s. had zijn klacht dat hem tot tweemaal toe inzage in het griffiedossier is geweigerd (zie 3.2. onder 2) in hoger beroep aan de orde kunnen en moeten stellen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat dan ook aan beoordeling van deze klacht in de weg. Voor zover recht op inzage ook bestaat ten aanzien van het griffiedossier van een kort gedingzaak - hetgeen naar analogie met artikel 1.11 van het rolreglement voor civiele bodemzaken even wel verdedigbaar is - en veronachtzaming van dit recht een fundamenteel karakter heeft, stuit de vordering van [eiser sub 1] c.s. af op de omstandigheid dat gesteld noch gebleken is dat [eiser sub 1] c.s. (onevenredig) nadeel heeft ondervonden van de weigering en de rechtbank met de Staat en [gedaagde sub 2] van oordeel is dat [eiser sub 1] c.s. (de mogelijkheid van) schade ten gevolge van de weigering van inzage niet aannemelijk heeft gemaakt, zoals vereist voor de gevorderde veroordeling tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat.

het vonnis van 27 oktober 2011 en het herstelvonnis van 31 oktober 2011

4.7.

Met de Staat en [gedaagde sub 2] is de rechtbank van oordeel dat de bezwaren van [eiser sub 1] c.s. tegen het vonnis van 27 oktober 2011 en het herstelvonnis van 31 oktober 2011 (zie 3.2. onder 3 en 4) reeds in de kortgedingprocedure volledig zijn gehonoreerd door toewijzing van het wrakingsverzoek van de voorzieningenrechter die deze vonnissen heeft gewezen en vernietiging van deze vonnissen in hoger beroep. Indien inderdaad geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden alvorens het herstelvonnis werd gewezen, is sprake van schending van een fundamenteel beginsel. De rechtbank is echter met de Staat en [gedaagde sub 2] van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. (de mogelijkheid van) schade ten gevolge van het herstelvonnis niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat uit de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde lijst van executoriale beslagexploiten (productie 15 bij dagvaarding) volgt dat geen bedragen zijn geïnd dan wel dat beslag is gelegd op grond van (het vonnis van 27 oktober 2011 en) het herstelvonnis van 31 oktober 2011.

het vonnis van 31 januari 2012

4.8.

Ook de bezwaren tegen het vonnis van 31 januari 2012 (zie 3.2. onder 5) stuiten af op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Deze bezwaren hadden in hoger beroep of in een executiegeding kunnen en moeten worden aangevoerd. Ten overvloede wordt nog overwogen dat [eiser sub 1] overigens een deel van de bezwaren in een executiegeding (gevoerd tegen een andere partij dan gedaagden) aan de orde heeft gesteld, zoals uit de stellingen van de Staat en [gedaagde sub 2] blijkt (onder verwijzing naar gerechtshof ’s-Hertogenbosch, kort gedingarrest van 9 april 2013, ECLI:NL:GHSHE: 2013:BZ7408) en gezien het ter comparitie verhandelde kennelijk ook in een thans bij de rechtbank Rotterdam aanhangig executie-kortgeding. In het zojuist genoemde arrest is reeds geoordeeld dat slechts de minuut van een vonnis, naast de griffier, dient te worden ondertekend door de behandelend rechter (althans voorzitter in het geval een zaak door een meervoudige kamer behandeld is), ofwel door de rechter die het vonnis uitspreekt (artikel 230, derde lid, Rv). Niet ter discussie staat dat dit in het onderhavige geval aan dit vereiste is voldaan. Een grosse en een afschrift van een vonnis behoeven niet door de rechter te worden ondertekend. Een grosse is immers niet een origineel, maar een afschrift van de minuut dat gereed is gemaakt om als executoriale titel te dienen door het plaatsen aan het hoofd van het vonnis van de woorden ‘In naam der Koning(in) (vgl. artikel 430, tweede lid, Rv en artikel 231 Rv ). Vermeld wordt dat het origineel door de rechter is ondertekend met de afkorting w.g. Vaststaat dat dat ook in het onderhavige geval is gebeurd.

4.9.

In bedoeld arrest is bovendien vastgesteld dat in het exploot van 3 februari 2012 (dat in de onderhavige procedure niet is overgelegd) vermeld staat dat betekening van de grosse heeft plaatsgevonden en dat in het herhaalde betalingsbevel van 10 februari 2012 - dat evenmin in de onderhavige procedure is overgelegd - expliciet naar de grosse is verwezen. Voorts maakt het hof melding van de ontvangst van de deurwaarder van een brief van [eiser sub 1] aan hem van 4 februari 2012 met de inhoud: “Hiermede retourneer ik de door u in gesloten enveloppe aangeboden vonnissen, die u op 3 februari 2012 ca 18.30 uur, na mijn weigering deze in ontvangst te nemen, heeft menen in opdracht te moeten achterlaten”. Daarbij heeft de deurwaarder overgelegd een kopie van genoemd exploot van 3 februari 2012 ten behoeve van de stichting, direct gevolgd door een kopie van het vonnis van 31 januari 2012 met in de kop van pagina 1 het stempel van de woorden ‘in naam der Koningin’, en onderaan de woorden ‘w.g. de rechter’ en ‘Voor eerste grosse’ en ‘De griffier van de rechtbank ’s-Hertogenbosch”. Het hof heeft voorshands aangenomen dat het vonnis van 31 januari 2012 op rechtsgeldige wijze is betekend. Maar mocht hierover al anders geoordeeld moeten worden, dan is de rechtbank van oordeel dat uit de stellingen van [eiser sub 1] c.s. niet blijkt dat [eiser sub 1] c.s. onredelijk zou zijn benadeeld indien hem inderdaad niet de grosse (maar een met de minuut overeenstemmend afschrift) zou zijn betekend, mede gezien de omstandigheid dat dit eventuele gebrek terstond zou kunnen zijn hersteld ingevolge het bepaalde in artikel 66, tweede lid, Rv . Ten slotte is de vermelding “in aanwezigheid van de griffier” niet verplicht. De griffier neemt niet (mede) de beslissing en dus is het evenmin noodzakelijk dat door die vermelding zou kunnen worden vastgesteld dat hij aan de beraadslagingen heeft deelgenomen. Van veronachtzaming van fundamentele beginselen is al met al dus geen sprake.

de zitting van 1 oktober 2012

4.10.

[eiser sub 1] c.s. had de niet-tijdige en in zijn ogen onjuiste wijze van verstrekken van het proces-verbaal van de zitting van 1 oktober 2012 (zie 3.2. onder 6) aan de orde dienen te stellen in een cassatieberoep tegen het arrest van 28 mei 2013. Deze klachten stuiten dus eveneens af op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Overigens is er geen rechtsregel die voorschrijft dat, zoals voor het originele proces-verbaal wel vereist is, een afschrift van een proces-verbaal door de voorzitter en de griffier moeten worden ondertekend. De omstandigheid dat dit proces-verbaal ten onrechte bij wijze van grosse is uitgegeven, heeft voorts geen enkel nadeel voor [eiser sub 1] c.s. opgeleverd. Van veronachtzaming van fundamentele beginselen is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake.

het arrest van 28 mei 2013

4.11.

[eiser sub 1] c.s. had, nadat hem de grosse van het arrest van 28 mei 2013 op 31 mei 2013 was betekend, zijn bezwaren met betrekking tot deze grosse (zie 3.2. onder 8) in een cassatieberoep tegen het arrest van 28 mei 2013 aan de orde kunnen en moeten stellen. De kennelijke verschrijvingen van het hof betreffende de datum van het deels vernietigde vonnis (“31 januari 2013”) en de datum van het arrest waarbij de vonnissen van 27 oktober 2011 en 31 oktober 2011 zijn vernietigd

(“7 mei 2013”) dien(d)en aan de orde te worden gesteld in het kader van een verzoek ingevolge artikel 31 Rv . Wederom stuiten deze klachten dus af op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Ten overvloede herhaalt de rechtbank dat een grosse niet door de voorzitter hoeft te worden ondertekend en dat de minuut ook door de rolraadsheer die het vonnis uitspreekt kan worden ondertekend (vgl. 4.8.), hetgeen in het onderhavige geval is geschied. Van veronachtzaming van fundamentele beginselen is dan ook geen sprake, even zo min dat het geval zou zijn indien over de ondertekening van de minuut door medewerkers van de griffie tegenstrijdige mededelingen zouden zijn gedaan te meer niet nu het proces-verbaal en het vonnis door een daartoe bevoegde rechter zijn ondertekend.

resumé en proceskosten

4.12.

Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. dienen te worden afgewezen. De rechtbank kan dan ook onbesproken laten de overige verweren die gedaagden hebben aangevoerd, waaronder het verweer dat [eiseres sub 2] geen partij was in de kortgeding-procedure en in de onderhavige procedure dus niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en het verweer van [gedaagde sub 2] , dat zij in haar hoedanigheid van advocaat van de in kort geding procederende en executerende partijen, niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor (vermeende) onrechtmatigheden van haar cliënten en de deurwaarder.

4.13.

[eiser sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding aan de zijde van de Staat en [gedaagde sub 2] gevallen. De rechtbank ziet, anders dan [gedaagde sub 2] , onvoldoende grond om af te wijken van de hoofdregel dat bij een vordering van onbepaalde waarde de hoogte van de toe te wijzen proceskosten op grond van tarief II van het liquidatietarief wordt vastgesteld.

De kosten van de Staat tot op heden gevallen worden door de rechtbank begroot op € 1.523 (€ 619 griffierecht en € 904 (2 punten tegen tarief II van € 452 per punt) aan salaris advocaat). De ten behoeve van de Staat toe te wijzen proceskosten-veroordeling zal, als gevorderd, worden vermeerderd met wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na heden en uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden. De kosten van [gedaagde sub 2] tot op heden gevallen worden door de rechtbank begroot op € 1.192 (€ 288 griffierecht en € 904 aan salaris advocaat).

4.14.

Voor de door de Staat gevorderde veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af;

5.2.

veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de kosten van dit geding aan de zijde van de Staat gevallen en tot op heden begroot op € 1.523, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na heden tot aan de dag van algehele voldoening;

5.3.

veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de kosten van dit geding aan de zijde van [gedaagde sub 2] gevallen en tot op heden begroot op € 1.192;

5.4.

verklaart de onder 5.2 opgenomen veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin, mr. D.R. Glass en mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature