U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Artikel 23, derde lid, onder b, van de WIA . Er is, gelet op tussentijdse ziekmeldingen, geen sprake van een onderbreking van vier weken van de wachttijd van 104 weken voor de WIA. Artikel 7:628 van het BW bewerkstelligt geen onderbreking van de wachttijd. Ook geen sprake van een wijziging van de bedongen arbeid.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 15/1887 en SGR 15/3778

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2016 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder

(gemachtigde: M. de Bluts-Alsemgeest).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [de werkgever], te [vestigingsplaats]

(gemachtigde: mr. drs. G.J. Heussen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2014 (primair besluit I) heeft verweerder aan derde-partij (de werkgever) de verplichting opgelegd tot doorbetaling van het loon (loonsanctie) van eiseres tot 16 juni 2015 omdat zij haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen.

Bij besluit van 27 november 2014 (primair besluit II) heeft verweerder de aan de werkgever opgelegde loonsanctie met ingang van 27 oktober 2014 bekort, omdat zij haar tekortkoming in de re-integratie van eiseres heeft hersteld.

Bij besluit van 3 februari 2015 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard.

Bij besluit van 10 april 2015 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

De werkgever heeft zienswijzen ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar vader, [vader van eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en C. Wiegand.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te treden teneinde te bezien of een minnelijke oplossing kans van slagen heeft.

Nadien heeft de werkgever de rechtbank bericht dat een minnelijke oplossing niet mogelijk is gebleken.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1

Eiseres is per 1 februari 2007 door de werkgever aangesteld als docente beeldende vorming voor 28 uur per week bij [naam van school] te [vestigingsplaats] . Op 11 juni 2012 heeft eiseres zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Naar aanleiding van een aanvraag van 24 maart 2014 van eiseres om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft verweerder de re-integratie-activiteiten van de werkgever beoordeeld. Bij primair besluit I heeft verweerder de re-integratie-activiteiten van de werkgever ten aanzien van eiseres als onvoldoende bestempeld en tot 16 juni 2015 een loonsanctie opgelegd. Bij bestreden besluit I heeft verweerder primair besluit I gehandhaafd.

1.2

Eiseres is met ingang van 1 september 2014 op basis van detachering als docent beeldende vorming gaan werken bij de Stichting Voortgezet Onderwijs Haaglanden. Naar aanleiding van een melding volledige arbeidsgeschiktheid per 27 oktober 2014 heeft de werkgever bij brief van 30 oktober 2014 aan het Uwv verzocht om beëindiging van de loonsanctie. Bij primair besluit II heeft verweerder beslist dat er geen reden meer is voor een loonsanctie nu de werkgever de tekortkoming in de re-integratie van eiseres heeft hersteld. Bij bestreden besluit II heeft verweerder primair besluit II gehandhaafd.

2.1

In beroep tegen bestreden besluit I heeft eiseres aangevoerd dat het haar voorafgaande aan de zomervakantie in 2013 door de werkgever onmogelijk is gemaakt volledig en gedurende een periode van meer dan vier weken te werken. Daarmee is eiseres door een oorzaak die voor rekening van de werkgever behoort te komen buiten staat geweest arbeid te verrichten. Eiseres, die zich beroept op artikel 7:628 van het Burgerlijk Wetboek (BW), meent daarom dat met deze periode een doorbreking van de wachttijd heeft plaatsgevonden. Na de zomervakantie van 2013 heeft eiseres, zo heeft zij gesteld, in ieder geval vanaf 2 september 2013 haar volledige takenpakket verricht en is zij meer dan vier weken arbeidsgeschikt geweest. Volgens eiseres wordt dit onder meer bevestigd in het deskundigenoordeel van verzekeringsarts D.A.W. van der Heijden, die op 16 oktober 2013 heeft geoordeeld dat eiseres per die datum volledig arbeidsgeschikt is. Voor zover sprake is geweest van een zogeheten 5% ziekmelding, dan wel van ziekmeldingen als gevolg van mediation , is eiseres van mening dat deze onterecht zijn geweest. Ten slotte meent eiseres dat per 2 september 2013 een wijziging van de bedongen arbeid heeft plaatsgevonden, nu zij deels stagebegeleiding deed en niet alleen doceerde in het vak beeldende vorming. Daarmee is volgens eiseres in ieder geval per 4 oktober 2013 een nieuwe loonbetalingsperiode van 104 weken aangevangen.

2.2

In beroep tegen bestreden besluit II heeft eiseres aangevoerd dat van een loonsanctie per 11 juni 2014 nog geen sprake kon zijn en daarom evenmin van een bekorting daarvan. Voor het overige heeft eiseres verwezen naar haar gronden tegen bestreden besluit I.

3.1

In deze zaken is niet in geding de vraag of op goede gronden aan de werkgever een loonsanctie is opgelegd dan wel de vraag of bekorting daarvan met juistheid heeft plaatsgevonden. Gelet op de beroepsgronden staat de vraag centraal of eiseres op medische gronden onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest vanaf de datum van ziekmelding, 11 juni 2012, tot het einde van de wachttijd van 104 weken op 11 juni 2014. Het betoog van eiseres strekt ertoe dat voor de werkgever een nieuwe periode van 104 weken loondoorbetalings-verplichting is ontstaan, primair voorafgaand aan de schoolvakantie van 2013, subsidiair per 2 september 2013 dan wel per 4 oktober 2013.

3.2

Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres vanaf haar ziekmelding op 11 juni 2012 tot en met de datum einde wachttijd van 16 juni 2014 gedurende de wachttijd van 104 weken aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest. Met betrekking tot de bezwaargrond van eiseres dat vanaf 16 september 2013 een periode van volledige arbeidsgeschiktheid is aangevangen die ten minste vier weken heeft geduurd, heeft verweerder overwogen dat eiseres op 4 oktober 2013, 10 oktober 2013, 28 oktober 2013, 29 oktober 2013, 31 oktober 2013 en 1 november 2013 ziek is geweest. Er is daarom volgens verweerder geen sprake geweest van volledig herstel van meer dan vier weken vanaf 16 september 2013.

3.3

Artikel 23, eerste lid, van de WIA bepaalt dat de verzekerde recht heeft op toekenning van uitkering zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop nog arbeidsongeschikt is.

3.4

Ingevolge artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, van de WIA gaat het –voor zover hier van belang- bij het bepalen van de wachttijd om perioden waarin de verzekerde ongeschikt is geweest voor zijn arbeid. Deze perioden worden samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

3.5

Uit de rechtspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB: 2006:AZ0780, ECLI:NL: CRVB:2011:BQ3388 en ECLI:NL:CRVB:2013:1844) volgt dat de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling vereist op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldverklaringen betrokken (kunnen) worden.

4. Met betrekking tot de vraag of zich in de periode vóór de schoolvakantie van 2013 een onderbreking van vier weken van de wachttijd van eiseres heeft voorgedaan, overweegt de rechtbank als volgt.

4.1

Uit een rapportage van 15 februari 2013 van de bedrijfsarts van de werkgever blijkt dat eiseres op dat moment beperkingen heeft op de terreinen persoonlijk en sociaal functioneren, maar dat ze mag starten met 1 x 2 uur per week in aangepast werk om dit vervolgens in vier tot vijf maanden op te bouwen tot volledige werkhervatting. Op 22 april 2013 heeft de bedrijfsarts zich in een vervolgrapport uitgesproken over de haalbaarheid van een door eiseres zelf opgesteld opbouwschema. In dat vervolgrapport heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat eiseres op 22 april 2013 vrijwel hersteld was en dat zij over twee maanden haar werkzaamheden weer in volle omvang zou kunnen verrichten.

Op 10 juni 2013 rapporteerde de bedrijfsarts dat eiseres zich op 31 mei 2013 heeft ziekgemeld, dat zij ziek is en in het geheel niet werkt, alsmede dat sprake is van een arbeidsconflict. Na de ziekmelding van 31 mei 2013 heeft eiseres tot de zomervakantie niet meer gewerkt. Uwv-arbeidsdeskundige J.H.A. Knijnenburg heeft op 18 juli 2013 in het kader van een door eiseres aangevraagd zogeheten deskundigenoordeel onder meer overwogen dat eiseres niet werkzaam is en dat uitvoering van een plan van aanpak aan de hand van het opbouwschema door escalatie van het arbeidsconflict tussen eiseres en de werkgever niet is gelukt.

4.2

De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat eiseres in de periode voorafgaande aan de schoolvakantie van 2013 weliswaar in februari 2013 haar werkzaamheden heeft hervat voor 2 uur per week en dat het er enige tijd naar heeft uitgezien dat zij omstreeks juni 2013 weer volledig werkzaam zou kunnen zijn, maar dat door de ziekmelding per 31 mei 2013 in die periode geen sprake is geweest van een onderbreking van vier weken van de wachttijd op grond van volledige medische geschiktheid voor de eigen arbeid.

De op artikel 7:628 van het BW gebaseerde stelling van eiseres dat de werkgever het haar onmogelijk heeft gemaakt gedurende een periode van ten minste vier weken te werken en dat daarom de wachttijd is onderbroken, slaagt niet, nu de toepassing van artikel 7:628 van het BW naar het oordeel van de rechtbank geen onderbreking van de wachttijd kan bewerkstelligen. Artikel 7: 628 van het BW regelt immers de aanspraak op loon als de oorzaak van het niet-kunnen werken van de werknemer bij de werkgever ligt en is niet van invloed op het bepalen van de wachttijd als bedoeld in artikel 23, derde lid, van de WIA of artikel 7:629, tiende lid, van het BW . De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres blijkens hetgeen in 4.1 is overwogen bij voortduring wegens ziekte verhinderd is geweest om haar arbeid volledig te verrichten en daarmee onverminderd aanspraak heeft behouden op loon krachtens artikel 7:629 van het BW. Dat het loon van eiseres per 19 juni 2013 op grond van de van toepassing zijnde CAO tot 70% is teruggebracht, maakt dit oordeel niet anders, nu eiseres bij ongeschiktheid tot werken ten gevolge van ziekte op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het BW slechts aanspraak heeft op dat percentage van haar loon.

5. Met betrekking tot de vraag of zich in de periode nà de schoolvakantie van 2013 een onderbreking van vier weken van de wachttijd als bedoeld in artikel 23, derde lid, van de WIA heeft voorgedaan, overweegt de rechtbank als volgt.

5.1

Aan de hand van een bij het Plan van aanpak van 2 september 2013 gevoegd re-integratieplan heeft eiseres op 2 september 2013 volgens een door de werkgever opgesteld opbouwschema haar werkzaamheden hervat. Het opbouwschema voorzag in een geleidelijke uitbreiding van de werkzaamheden, startend met een 30% arbeidsverrichting per 2 september 2013 en eindigend op 30 september 2013 met een volledige werkhervatting. Uitgaande van dit opbouwschema, dat door eiseres niet is bestreden, is eerst per 30 september 2013 sprake van een situatie waarin eiseres in volle omvang haar werk heeft hervat en als volledig hersteld in medische zin kan worden aangemerkt. Aangezien eiseres zich op 4 oktober 2013 gedurende vier dagen heeft ziekgemeld, daarna op 10 oktober 2013 en zij vervolgens ziek is geweest van 28 oktober 2013 tot en met 31 oktober 2013, kan van volledig en ononderbroken functioneren van eiseres in medisch opzicht gedurende vier weken na 30 september 2013 niet worden gesproken. De rechtbank volgt daarin de conclusie van verzekeringsarts bezwaar en beroep M. Keus van verweerder in zijn rapport van 2 februari 2015.

5.2

Zelfs indien eiseres zou worden gevolgd in haar opvatting dat in weerwil van het opbouwschema volledige werkhervatting reeds per 16 september 2013 heeft plaatsgevonden, kan dit haar in het licht van de ziekmelding van 4 oktober 2013 niet baten, aangezien door die ziekmelding ook na 16 september 2013 geen sprake is van een ononderbroken volledig medisch herstel voor de bedongen arbeid gedurende vier weken. De medische oorzaak voor de ziekmelding van 4 oktober 2013 is voor die beoordeling niet relevant.

5.3

Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat van een medische hersteldverklaring in de resterende maanden tot aan de datum einde wachttijd van 11 juni 2014 geen sprake meer is geweest, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op 11 juni 2014 de wachttijd van 104 weken als bedoeld in artikel 23 van de WIA heeft volgemaakt. De stelling van eiseres dat de werkgever haar voor 5% ziek meldde, maakt voor dit op medische gronden gebaseerde oordeel geen verschil, nu het door de werkgever gehanteerde percentage van 5% wordt toegepast om de hoogte van het volgens de CAO te betalen loon te kunnen bepalen. De rechtbank is niet gebleken dat de hiervoor aangehaalde ziekmeldingen van eiseres in de maand oktober 2013 verband hielden met de deelname aan besprekingen in het kader van mediation of anderszins geen medische oorzaak hadden.

5.4

De beroepsgrond van eiseres ten slotte dat de tussen haar en de werkgever bedongen arbeid van docente beeldende vorming per 2 september 2013 een wijziging heeft ondergaan, nu de lessen die eiseres na de schoolvakantie verrichtte niet enkel beeldende vorming betroffen maar ook stagebegeleiding, slaagt evenmin.

De rechtbank stelt vast dat eiseres op 2 september 2013 is begonnen met twee uur beeldende vorming en vier uren als lessen tellende stagebegeleiding, opbouwend naar twaalf lessen beeldende vorming en 8 uren stagebegeleiding per 30 september 2013. Deze aangepaste werkzaamheden stonden in het teken van de re-integratie van eiseres en waren gericht op volledige werkhervatting in de oorspronkelijke arbeid van eiseres. Stagebegeleiding is geen afzonderlijke functie en blijkens de stukken bestond er ook geen functiebeschrijving in die zin. Verder spreekt ook eiseres zelf in een bericht aan de werkgever van een neventaak, wanneer zij deze erop attendeert dat aanpassingen en nadere informatie nodig waren om die neventaak te kunnen vervullen. Uit dit bericht blijkt bovendien dat er geen overeenstemming was over de te verrichten werkzaamheden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat, nu tussen de werkgever en eiseres geen wijziging van de werkzaamheden, het arbeidscontract, de oorspronkelijke arbeidsduur of de beloning is overeengekomen en re-integratie van eiseres naar een werkhervatting van 100% in haar oude arbeid vooropstond, per 2 september 2013 niet kan worden gesproken van een wijziging van de bedongen arbeid van eiseres. Steun voor dit oordeel heeft de rechtbank gevonden in de ook door eiseres aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1757.

6. Slotsom is dat er, anders dan eiseres meent, geen nieuwe wachttijd voor de WIA is aangevangen. De beroepen zijn dan ook ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en mr. D.A.J. Overdijk, leden, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature