U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding; familierecht; vordering tot medewerking aan DNA-onderzoek ter vaststelling vaderschap wordt afgewezen, aangezien eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde de vader van de minderjarige (inmiddels 10 jaar) kan zijn.

Uitspraak



Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/486103 / KG ZA 15/448

Vonnis in kort geding van 13 mei 2015

in de zaak van

[de vrouw],

wonende te [woonplaats],

eiseres,

advocaat mr. S. Salhi te Den Haag,

tegen:

[de man],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

advocaat mr. C.R.S. van Nuss te Den Haag.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 april 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1.

Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. Op [geboortedatum] is uit de vrouw geboren [de minderjarige] (hierna ‘[de minderjarige]’). [de minderjarige] is niet erkend.

1.2.

Op 4 september 2014 heeft de vrouw bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. In deze procedure heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is.

1.3.

Bij beschikking van 30 oktober 2014 is mr. [A], advocaat te Leiden, benoemd tot bijzonder curator van [de minderjarige].

1.4.

In zijn verweerschrift van 19 november 2014 heeft de bijzonder curator met verwijzing naar de vervaltermijn van artikel 1:207 lid 3 BW de rechtbank verzocht de vrouw in haar verzoek niet- ontvankelijk te verklaren. Daarnaast heeft de bijzonder curator aangevoerd dat het belang van [de minderjarige] wel gediend kan zijn met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man, maar dat het biologisch vaderschap van de man (nog) niet vaststaat. In het verweerschrift schrijft de bijzonder curator voorts dat hij de man nog niet heeft gesproken en dat de mededelingen van de vrouw onvoldoende zijn om aan te nemen dat de man de vader van [de minderjarige] is. Ten slotte schrijft de bijzonder curator dat hij de man voor de mondelinge behandeling zal oproepen, met hem zo nodig afspraken zal maken over het DNA-onderzoek en dat hij vervolgens op basis van zijn bevindingen aan de rechtbank zal laten weten of hij de procedure namens [de minderjarige] wenst over te nemen.

1.5.

Op 23 maart 2015 heeft in de bodemprocedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank de zaak aangehouden om haar in de gelegenheid te stellen de man in kort geding te betrekken om zijn medewerking te verkrijgen aan een DNA-onderzoek. De man is in deze procedure (tot op heden) niet verschenen.

2 Het geschil

2.1.

De vrouw vordert – zakelijk weergegeven – de man te bevelen om binnen twee dagen na dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de man in de proceskosten.

2.2.

Daartoe stelt de vrouw het volgende. [de minderjarige] wil graag weten wie zijn vader is. De vrouw is er 100% zeker van dat de man de vader van [de minderjarige] is. Ondanks het herhaalde verzoek van de vrouw, weigert de man om [de minderjarige] te erkennen en reageert hij niet op vragen van de vrouw en de bijzonder curator. De vrouw heeft er recht op en spoedeisend belang bij dat de man wordt veroordeeld tot medewerking aan een DNA-onderzoek, aangezien daarna de bodemprocedure kan worden voortgezet en de uitslag van het DNA-onderzoek aanknopingspunten zal bieden voor de bijzonder curator om de bodemprocedure over te nemen.

2.3.

De man voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3 De beoordeling van het geschil

3.1.

Aangezien de vrouw met [de minderjarige] in België woont heeft dit geschil een internationaal karakter. Derhalve rijst de vraag of de voorzieningenrechter internationale rechtsmacht en bevoegdheid heeft om van dit geschil kennis te nemen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend, aangezien de man in het arrondissement van deze rechtbank is gevestigd en het geschil niet wordt beheerst door het toepassingsgebied van de Verordening (EG) betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (nr. 2201/2203 Brussel II bis). Partijen gaan beiden uit van de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Voorts zal, eveneens met instemming van partijen, Nederlands recht worden toegepast.

3.2.

Met de stelling van de vrouw dat zij – mede in het belang van [de minderjarige] – op korte termijn het vaderschap van de man wenst te doen vaststellen, is het voor deze procedure vereiste spoedeisend belang gegeven.

3.3.

In een bodemprocedure tot vaststelling van het vaderschap kan de rechtbank een DNA-onderzoek bevelen indien het op grond van de ten processe gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de man de verwekker van het kind kan zijn. In dat geval kan de rechter oordelen dat de inbreuk van een DNA-onderzoek op de lichamelijke integriteit van de man gerechtvaardigd is (Hoge Raad, 22 september 2000, ECLI:NL: HR:2000:AA7204). Bij de beoordeling van het onderhavige geschil zal de voorzieningenrechter een vergelijkbaar uitgangspunt hanteren.

3.4.

De man heeft verklaard niet aan een DNA-onderzoek te willen meewerken, omdat hij na tien jaar geen inbreuk op zijn lichamelijke integriteit wenst te gedogen en omdat hij rust wil voor hem en zijn gezin. Voorts heeft de man gemotiveerd betwist dat hij de vader is van [de minderjarige]. Hij heeft in dat verband onder meer gesteld dat hij na december 2003 in het geheel geen contact meer heeft gehad met de vrouw en dat hij daarom niet de verwekker kan zijn. Hoewel dat vervolgens wel op haar weg lag, heeft de vrouw geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen volgen dat partijen gedurende het conceptietijdvak met elkaar seksuele gemeenschap hebben gehad. Desgevraagd heeft de advocaat van de vrouw ter zitting verklaard dat zij niet weet wanneer partijen voor het laatst met elkaar contact hebben gehad, maar dat dit in de relevante periode geweest moet zijn. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij niet over relevante bescheiden – zoals foto’s, berichten van de man of getuigenverklaringen – beschikt en dat zij ook niet weet of deze er zijn.

3.5.

In het licht van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man de verwekker van [de minderjarige] kan zijn. Haar enkele, niet nader onderbouwde stelling dat zij zeker weet dat de man [de minderjarige]’s vader is, is in dit verband onvoldoende. Gelet op hetgeen is overwogen in 3.3., moet de vordering van de vrouw worden afgewezen.

3.6.

Aangezien partijen met elkaar een affectieve relatie hebben gehad, zullen de proceskosten op de hierna te vermelden wijze tussen hen worden gecompenseerd.

4 De beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het gevorderde af;

- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. van der Schenk en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.

wj/vj


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature