Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Verzoek nietig-/ongeldigverklaring verificatievergadering (vv) en proces-verbaal daarvan en verzoek uitroepen nieuwe vv. Bestuurder spreekt op vv enkel voor vennootschap en niet voor zichzelf, ook niet over bestuurders-aansprakelijkheid. In een faillissement wordt slechts één vv gehouden. Procedure van art. 137 Faillissementswet al gevolgd; ligt niet meer ter beoordeling voor. Eventueel onjuiste mededeling over oproeping schuldeisers voor vv gaat schuldeisers aan, maar leidt niet tot een ongeldig proces-verbaal. Aanvullende bezwaren meer dan tien jaar later: redelijke termijn verstreken. (bl.k.)

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies- meervoudige kamer

nummer : C/09/481947 / HA RK 15/37 en C/09/481975 / HA RK 15/38

Beschikking van 20 mei 2015

In de zaak van

1. [Verzoeker sub 1],

wonende te [woonplaats],

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

EVEREG B.V.

gevestigd te Andijk,

verzoekers,

advocaat: mr. J.M.R. Vlaar te Budel,

en

DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSITIE, MEER IN HET BIJZONDER DE RECHTBANK NOORD-HOLLAND LOCATIE ALMAAR,

gevestigd te Den Haag,

advocaat: mr. R.S.I. Lawant te Den Haag.

Verzoekers worden hierna gezamenlijk aangeduid als [verzoekers] dan wel afzonderlijk als Verzoeker sub 1 respectievelijk als Evereg.

1 De verloop van de procedure

1.1

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

de twee verzoekschriften van [verzoekers], op 26 september 2014 ingekomen ter griffie van de rechtbank van Noord-Holland, locatie Alkmaar;

de twee beschikkingen van de rechtbank van Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 15 januari 2015, houdende verwijzing van de zaken naar de rechtbank Den Haag in de stand waarin deze zaken zich bevinden;

het verweerschrift van mr. Lawant namens de Staat van 6 januari 2015, dat is gericht aan de rechtbank Noord-Holland en op 17 april 2015 door deze rechtbank is ontvangen;

een brief met aanvullende producties aan de zijde van [verzoekers] van 17 april 2015;

een brief van mr. P.J.L.J. Duijsens van 17 april 2015, namens Bleeker Smit V.O.F., met producties;

een brief van mr. Vlaar van 20 april 2015.

1.2.

De inhoud van deze stukken dient hier als ingelast te worden beschouwd.

1.3.

De behandeling van de verzoekschriften heeft plaatsgevonden op 22 april 2015. Bij deze behandeling zijn verschenen: Verzoeker sub 1, vergezeld van mr. Vlaar en de heer [X], alsmede mr. Lawant namens de Staat en mr. Van der Klei, kantoorgenoot van mr. Duijsens, namens Bleeker Smit V.O.F.

1.4.

De uitspraak is bepaald op heden.

2 De feiten

2.1

Evereg B.V. was enig bestuurder en aandeelhouder van Lico Teelt B.V. en Verzoeker sub 1 was

enig bestuurder en aandeelhouder van Evereg B.V.

2.2

Lico Teelt B.V. en Bleeker Smit zijn in 1999 een teeltcontract overeengekomen, inhoudende dat Bleeker Smit plantmateriaal van Lico Teelt zou planten en na de teelt zou afleveren.

2.3

Lico Teelt B.V. heeft bij exploot van 2 februari 2000 Bleeker Smit gedagvaard voor de rechtbank Alkmaar en gevorderd dat Bleeker Smit wegens wanprestatie tot schadevergoeding zou worden veroordeeld. In dat geding heeft Bleeker Smit een reconventionele vordering ingesteld tot veroordeling van Lico Teelt tot betaling van de laatste twee termijnen, van elk € 63.430,53, van de vergoeding die Bleeker Smit volgens het teeltcontract toekwam.

2.4

Bij overeenkomst van 1 juli 2001 heeft Lico Teelt al haar activa overgedragen aan Lily Company B.V., van welke vennootschap Verzoeker sub 1 ook bestuurder (en enig aandeelhouder) was. De transactie is nadien door de curator in het faillissement van Lico Teelt B.V. als paulianeus aangemerkt en dienaangaande is een regeling getroffen tussen de curator en Lily Company B.V.

2.5

Op 27 maart 2003 is de vennootschap Lico Teelt B.V. (alsmede de vennootschap Lico

Export B.V.) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. A.J.J. Sweens als curator. De rechter-commissaris was aanvankelijk mr. H.A. van den Berg en nadien mr. A. Warmerdam.

2.6

Op 14 mei 2004 heeft een verificatievergadering plaatsgevonden. De verificatievergadering betrof zowel Lico Teelt B.V. als Lico Export B.V. Namens de beide venootschappen is Verzoeker sub 1 op deze vergadering aanwezig geweest.

2.7

Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de curator tijdens deze vergadering te kennen gegeven dat hij de vordering van Bleeker Smit ten bedrage van

€ 63.430,53 niet langer betwistte en heeft verzocht deze vordering voor dat bedrag over te brengen naar de lijst van de concurrente schuldeisers. Het proces-verbaal houdt verder in dat niemand bezwaar maakte tegen verificatie van de vorderingen die de curator alsnog wenste te erkennen, zodat de vordering van Bleeker Smit is overgebracht naar de lijst van erkende schuldeisers.

2.8

Bij vonnis van 26 oktober 2005 heeft de rechtbank Alkmaar in de procedure (zie r.o. 2.3) ten aanzien van de vordering in conventie ontslag van instantie verleend (artikel 27 lid 2 Faillissementswet , hierna Fw. ) en de reconventionele vordering van Bleeker Smit

niet-ontvankelijk verklaard vanwege gebrek aan belang, nu die vordering ter verificatie was ingediend en door de curator niet langer werd betwist.

2.9

Bij vonnis van 27 augustus 2008 heeft de rechtbank Alkmaar, op vordering van

Bleeker Smit, voor recht verklaard dat [verzoekers] jegens Bleeker Smit uit hoofde van onrechtmatige daad hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Bleeker Smit heeft geleden als gevolg van het onbetaald blijven van haar vordering op Lico Teelt. De rechtbank heeft in dat verband onder meer het volgende overwogen:

“4.9 De rechtbank stelt vast dat de curator de vordering tijdens de verificatievergadering niet langer heeft betwist. Dit heeft - zonder dat daarbij belang wordt gehecht aan de reden voor het uitblijven van de betwisting - twee gevolgen. Ten eerste leidt dit ingevolge artikel 121, vierde lid, van de Faillissementswet ertoe dat het vorderingsrecht van Bleeker in het faillissement tegenover een ieder onherroepelijk vast staat. Ten tweede brengt dit op de voet van artikel 196 van de Faillissementswet in beginsel met zich dat ook na het faillissement tegenover Lico – zijnde faillietverklaarde – de vordering van Bleeker vaststaat. Dit laatste blijft ingevolge artikel 197 van de Faillissementswet slechts uit indien uit het proces-verbaal van de verificatievergadering blijkt dat de vordering door Lico is betwist. Aan het proces-verbaal wordt doorslaggevende waarde toegekend, nu dat is opgesteld door de rechter-commissaris aan wie ingevolge artikel 126 van de Faillissementswet eigen bevoegdheden toekomen ten aanzien van de vraag of de betwisting van een vordering al dan niet in het proces-verbaal wordt opgenomen. De brief van Verzoeker sub 1 aan de curator d.d. 13 mei 2004 doet derhalve niet ter zake. Vast staat dat van een betwisting door Lico bij monde van Verzoeker sub 1, die bij de verificatievergadering aanwezig was, uit het proces-verbaal van de verificatievergadering niet blijkt. Hiertegen heeft Verzoeker sub 1 geen bezwaren kenbaar gemaakt. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering van Bleeker op Lico ook buiten faillissement tegenover Lico vaststaat.”

4.10

Het vorenstaande betekent echter nog niet dat de vordering van Bleeker op Lico ook jegens derden vast staat. Blijkens vaste jurisprudentie heeft erkenning van de vordering buiten faillissement geen werking tegen derden die bij verificatie geen partij zijn geweest. In het onderhavige geval doet zich echter de situatie voor dat Verzoeker sub 1 als (indirect) bestuurder van Lico aanwezig was tijdens de verificatievergadering. Verzoeker sub 1 is immers bestuurder van Evereg die op haar beurt bestuurder was van Lico. Gelet op deze hiërarchische compositie van ondernemingen met aan het hoofd daarvan Verzoeker sub 1, is de rechtbank van oordeel dat bij gebrek aan betwisting van de vordering door Verzoeker sub 1 de vordering tevens is komen vast te staan tegenover Evereg en Verzoeker sub 1 zelf.”

2.10

Genoemd vonnis van 27 augustus 2008 is bij arrest van 28 februari 2012 bekrachtigd door het Gerechtshof te Amsterdam, in welke arrest onder meer wordt overwogen:

“3.7 Verder faalt de derde grief eveneens voor zover zij aldus moet worden begrepen dat in het proces-verbaal van de verificatievergadering ten onrechte niet is vermeld dat Verzoeker sub 1 de vordering van Bleeker Smit wel degelijk heeft betwist. Behoudens rechtstreekse en zwaarwegende aanwijzingen voor het tegendeel moet een dergelijk proces-verbaal als gezaghebbende bron worden beschouwd, hetgeen in dit geval temeer klemt omdat niet blijkt dat [verzoekers] met succes gebruik hebben gemaakt van de in art. 137 Fw. opengestelde mogelijkheid verbetering van het proces-verbaal te verzoeken.”

“3.9 (...) Aangezien, zoals naar aanleiding van de hiervoor besproken grief werd opgemerkt, het proces-verbaal van de verificatievergadering moet worden beschouwd als gezaghebbende bron van hetgeen aldaar is voorgevallen, en de zojuist aangehaalde woorden geen andere uitleg toelaten, moet worden aangenomen dat de vordering van Bleeker Smit in het faillissement van Lico Teelt is erkend tot het bedrag van € 63.430,53. Die vordering kan dus ook jegens [verzoekers] tot maximaal dat bedrag als vaststaand worden beschouwd. (..).”

Het door [verzoekers] ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad verworpen bij arrest van 28 juni 2013 (artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO)).

2.11

Bij beschikking van 5 januari 2010 heeft de rechtbank Alkmaar afgewezen het verzoek van dezelfde verzoekers tot verbetering van het op 14 mei 2004 opgestelde proces-verbaal van de verificatievergadering, in die zin dat na verbetering uit het proces-verbaal zal blijken van de betwisting van de vordering van Bleeker Smit door de bestuurder van de gefailleerde vennootschap Lico Teelt B.V.. De rechtbank overweegt daartoe onder meer dat uit de stukken niet blijkt dat er sprake is van een vergissing en dat het op de weg van gefailleerde had gelegen om verbetering te verzoeken “onmiddellijk” nadat het van de curator met het proces-verbaal van de verificatievergadering ter griffie ter inzage was gelegd. Bij arrest van 11 juni 2010 heeft het Hof Amsterdam de uitspraak van 5 januari 2010 bekrachtigd. Het cassatieberoep is door de Hoge Raad verworpen (artikel 81 RO).

2.12

Bij vonnis van 30 juli 2014 van de rechtbank Noord-Holland zijn [verzoekers] veroordeeld om aan Bleeker Smit te betalen een bedrag van € 126.861,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2000 en met veroordeling van [verzoekers] in de proceskosten. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:

“4.4 De wel door [verzoekers] gevoerd weren falen. Wederom stelt [verzoekers] aan de orde dat het proces-verbaal van de verificatievergadering in het faillissement van Lico Teelt onjuist zou zijn. Aan dat verweer gaat de rechtbank voorbij omdat het oordeel van de rechtbank (en het gerechtshof) hierover, namelijk dat van de juistheid daarvan het proces-verbaal moet worden uitgegaan, inmiddels gezag van gewijsde heeft.”

2.13

Bij vonnis van 28 oktober 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank

Noord-Holland is een door [verzoekers] uit hoofde van een verlof van 24 juni 2009 ten laste van Bleeker Smit gelegd conservatoir derdenbeslag onder de Rabobank Alkmaar opgeheven en is de vordering van [verzoekers] tot opheffing van door Bleeker Smit gelegde executoriale beslagen afgewezen. Dit vonnis is bij arrest van 31 maart 2015 door het Gerechtshof Amsterdam bekrachtigd.

3 De verzoeken

3.1 [

verzoekers] verzoeken in de zaak met zaaknummer C/09/481947 / HA RK 15/37:

bepaling dat het proces-verbaal van de op 14 mei 2014 gehouden verificatievergadering onjuistheden en onvolledigheden bevat en dat om die reden het proces-verbaal van deze vergadering verbeterd dient te worden ten aanzien van de afwezigheid van de griffier, het oproepen van de schuldeisers en de gestelde vragen en antwoorden, alsmede

bepaling dat op basis van de vast te stellen feiten de verificatievergadering niet aan de wettelijke eisen voldoet en er binnen de door de wet bepaalde termijn een nieuwe verificatievergadering uitgeroepen dient te worden.

3.2

In de zaak met het zaaknummer C/09/481975 / HA RK 15/38 verzoeken zij:

bepaling dat zowel de op 14 mei 2004 gehouden verificatievergadering als het van die vergadering gemaakte proces-verbaal ongeldig dan wel nietig is en voorts

alle rechtsgevolgen te regelen ontstaan door het ongeldig/nietig zijn van meer in het bijzonder het proces-verbaal van de betreffende verificatievergadering, waaronder heropening van de/het faillissement(en) en het conform de wettelijke bepalingen van de faillissementswet opnieuw (doen) uitroepen van een verificatievergadering waarbij een griffier aanwezig zal zijn en voor welke vergadering alsnog alle schuldeisers formeel dienen te worden opgeroepen.

4 De stellingen van verzoekers

4.1

Verzoeker sub 1 heeft op de verificatievergadering van 14 mei 2004 de vordering van crediteur Bleeker Smit betwist tegenover de twee andere aanwezigen: de rechter-commissaris en de curator. Anders dan dat in het proces-verbaal van die vergadering is vermeld, was bij die verificatievergadering geen griffier aanwezig en om die reden is er geen sprake (geweest) van een rechtsgeldig gehouden verificatievergadering, in welk verband wordt verwezen naar artikel 121 Fw . Als er geen griffier aanwezig was, behoorde het proces- verbaal uitsluitend voorzien te mogen zijn van een handtekening van de rechter. De ongeldige vergadering moet opnieuw worden gehouden en in ieder geval zijn alle (rechts-)gevolgen voortbordurend op de inhoud van het ongeldige proces-verbaal eveneens, met terugwerkende kracht, als ongeldig aan te merken.

4.2

Inmiddels is bovendien gebleken dat niet alle schuldeisers zijn opgeroepen voor de op 14 mei 2004 gehouden verificatievergadering. Ook dit brengt met zich dat er geen sprake is geweest van een rechtsgeldige verificatievergadering, in welk verband wordt gewezen op artikel 115 Fw. Ook op grond van de ze misslag is er sprake van een ongeldig proces-verbaal. Indien niet alle schuldeisers zijn opgeroepen, bevat het proces-verbaal een onjuistheid, dan wel een niet geverifieerde of niet verifieerbare opmerking over het oproepen van schuldeisers en dient de tekst daarop te worden aangepast. Uit het proces-verbaal blijkt niet of de oproepen of afschriften zijn ingezien door de rechter-commissaris of de griffier. De rechter-commissaris mag niet zonder controle aannemen dat aan de verplichting van 109 Fw. is voldaan. Verzoekers menen dat volgens een vooropgezet plan is nagelaten de schuldeisers op te roepen, teneinde te voorkomen dat er getuigen aanwezig zouden zijn bij de betwisting door Verzoeker sub 1 van de vordering van Bleeker Smit.

4.3

Verzoekers hebben eveneens gesteld dat Verzoeker sub 1 ter verificatievergadering het woord heeft gevoerd, doch daarvan niets uit het proces-verbaal blijkt. Uit het proces-verbaal blijkt op geen enkele wijze het door hem ingenomen standpunt ten aanzien van de vordering van Bleeker Smit, dus niet of hij die vordering heeft betwist, maar ook niet of hij die vordering heeft erkend.

4.4

De Faillissementswet kent een beperkt aantal mogelijkheden om een proces-verbaal van een verificatievergadering te verbeteren of te wijzigen. Er is hier sprake van een uitzonderlijke situatie en het verzoek ongeldig- of nietigverklaring is dus ook een uitzonderlijk verzoek. De onderhavige situatie lijkt niet door de wetgever te zijn voorzien.

Op basis van de algemene bevoegdheidstoedeling van artikel 85 Fw . moet de rechtbank bevoegd acht worden om kennis te nemen van een verzoek tot ongeldig of nietig verklaren “van de gehouden verificatievergadering d.d. 14 mei 2004 en meer speciaal met name van de rechtskracht van het proces-verbaal op gemaakt van de desbetreffende vergadering”.

4.5

Verzoekers maken een vergelijking met herroeping als bedoeld in artikel 382 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.) alsmede met het novum in het bestuursrecht en stellen dat de Faillissementswet een voorziening moet hebben voor het geval één der partijen bij het faillissement van mening is dat het proces-verbaal van de verificatievergadering bewuste onjuistheden bevat. Ter zake hun verzoeken merken zij als “route 1” aan, het verzoek op algemene gronden, maar in ieder geval op basis van de bevoegdheidstoedeling van artikel 85 Fw., tot vaststelling van de ongeldigheid of nietigheid van de verificatievergadering van 14 mei 2004 wegens schending van voorschriften voor het houden van een verificatievergadering. Ook dient het van die vergadering opgemaakte proces-verbaal ongeldig of nietig te worden verklaard, met als rechtgevolg dat de verificatievergadering opnieuw en op correcte wijze dient te worden uitgeroepen en van die nieuwe vergadering een nieuw proces-verbaal moet worden opgemaakt. De “tweede route” bestaat uit het verzoek tot verbetering van het proces-verbaal

4.6

Verzoekers hebben de verzoekschriften weliswaar aan de Staat laten betekenen, maar hebben niet bedoeld de Staat als verweerder op te roepen.

5 De standpunten van de Staat en Bleeker Smit

5.1

De Staat voert in de eerste plaats aan dat beide verzoeken moeten worden aangemerkt als verzoeken ex artikel 137 lid 2 Fw. Verzoeken op de voet van de ze bepaling kennen geen gerekwestreerde partij. Een dergelijk verzoek wordt gedaan aan de rechtbank, die op het verzoek beslist. Er is geen verwerende partij bij betrokken. [verzoekers] hebben desniettemin hun verzoekschriften aan de Staat laten betekenen, kennelijk met als doel om de Staat als verweerder bij deze kwestie te betrekken. Nu daarvoor geen wettelijke basis bestaat, dienen zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun verzoeken, in ieder geval voor zover zij daarbij de Staat als gerekwestreerde partij betrekken, dit met veroordeling van [verzoekers] in de proceskosten van de Staat.

5.2

Voorts heeft de Staat aangevoerd dat het verzoek van [verzoekers] tot verbetering van het proces-verbaal van de verificatievergadering reeds in drie instanties is afgewezen. Deze afwijzing is inmiddels onherroepelijk geworden. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen kan een verzoek tot verbetering dan ook niet nogmaals aan de rechter worden voorgelegd. Dit maakt volgens de Staat dat ook op het verzoek tot ongeldigverklaring of nietigverklaring, dat in het verlengde van het verzoek ex 137 Fw. zou liggen, ten gronde reeds is beslist. Dit zou anders kunnen zijn indien sprake is van nieuwe feiten, maar daarvan blijkt niets.

5.3

Verzoekers lijken volgens de Staat de aard van artikel 85 Fw . te miskennen, waar zij zouden menen dat dit artikel de grondslag zou bieden voor het verzoek tot ongeldigverklaring of nietigverklaring. Uit dit artikel kan geen bevoegdheid van de rechtbank worden afgeleid om kennis te nemen van allerlei niet- wettelijk geregelde verzoeken, aldus de Staat.

5.4

Namens Bleeker Smit is naar voren gebracht dat zij de stelling van de Staat onderschrijft. Bleeker Smit stelt dat de verificatievergadering van 14 mei 2004 reeds haar doel heeft gediend. De crediteuren zijn ter zitting vastgesteld en op 14 mei 2004 had de rechter-commissaris de eventuele betwiste vorderingen kunnen verwijzen naar de renvooirol, echter uit het proces-verbaal blijkt niet van betwiste vorderingen en heeft derhalve geen verwijzing plaatsgevonden.

5.5

Nu geen sprake is van betwiste vorderingen en er meerdere procedures aanhangig zijn

gemaakt is de termijn van heropening reeds verstreken. Er is geen sprake van enig belang om een correctie toe te passen, enkel en alleen omdat het faillissement niet heeft opgeleverd wat verzoeker ervan heeft verwacht, aldus Bleeker Smit.

6 De beoordeling

6.1

Ten aanzien van de vraag of [verzoekers] voldoende belang hebben bij de onderhavige verzoeken oordeelt de rechtbank als volgt. [Verzoekers] doen de onderhavige verzoeken klaarblijkelijk als bestuurder van Lico Teelt B.V., met de kennelijke bedoeling daarmee hun eigen belang (in verband met de aansprakelijkheidsstelling door Bleeker Smit) te dienen. Daarover moet allereerst worden opgemerkt dat een bestuurder van een vennootschap in een verificatievergadering enkel spreekt en vorderingen betwist voor de vennootschap. Hij spreekt daar niet voor zichzelf, terwijl de verificatievergadering evenmin de plaats is om door derden tegen hem ingestelde (bestuurders)aansprakelijkheidskwesties ten gronde aan de orde te stellen. Nu de vennootschap door het intreden van de staat van insolventie is ontbonden (art. 173, eerste lid, Fw. in verbinding met artikel 2:19, eerste lid, onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW)) kan die vennootschap geen belang meer hebben bij de beoogde betwisting. Nu dat belang voor de vennootschap ontbreekt, kan het niet alsnog tot ontvankelijkheid van haar bestuurders leiden.

6.2

De rechtbank heeft evenwel ook kennisgenomen van de in de aansprakelijkheidsprocedure door rechtbank (2.9) en gerechtshof (2.10) gehanteerde redenering. Nu in dit concrete geval aan het al dan niet spreken en handelen als bestuurder ter verificatievergadering op enige wijze gevolgen worden verbonden voor de persoonlijke positie van die bestuurder, houdt de rechtbank het ervoor dat de bestuurders voldoende belang hebben bij de onderhavige verzoeken.

6.3

De verzoeken zijn kennelijk bedoeld om daaraan rechtsgevolgen te doen verbinden ten aanzien van (gestelde) rechten die Bleeker Smit jegens verzoekers geldend wenst te maken. Nu de kwestie tussen Bleeker Smit en verzoekers de grondslag is voor de ontvankelijkheid van verzoekers, vloeit daaruit ook voort dat Bleeker Smit belanghebbende is in de onderhavige procedure.

6.4

Zoals hiervoor reeds werd weergegeven, stellen verzoekers zich op het standpunt dat in het proces-verbaal van 14 mei 2004 ten onrechte is vermeld dat de griffier aanwezig was, alsmede dat niet alle schuldeisers zijn opgeroepen voor de verificatievergadering van 14 mei 2004 ten aanzien van de op 27 maart 2003 gefailleerde vennootschap Lico Teelt B.V. Verzoekers verbinden hieraan het gevolg dat hierdoor sprake zou zijn van een ongeldig of nietig proces-verbaal, althans een onjuist of onvolledig proces-verbaal. In alle gevallen dient volgens verzoekers een nieuwe verificatievergadering plaats te vinden. Uit hetgeen door verzoekers wordt verzocht, blijkt derhalve dat het hen te doen is om langs deze weg een nieuwe verificatievergadering te bewerkstelligen teneinde alsnog te komen tot het opnemen van een betwisting van de vordering van Bleeker Smit namens de gefailleerde vennootschap in een daarvan op te maken proces-verbaal. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee in de eerste plaats miskend dat in een faillissement slecht één verificatievergadering wordt gehouden. Dit overigens nog daargelaten dat het faillissement van Lico Teelt B.V. op 4 december 2012 bij gebrek aan baten is opgeheven en geen wettelijke gronden voor heropening van het faillissement zijn aangevoerd of gebleken.

6.5

Een proces-verbaal van een verificatievergadering is niet meer of minder dan een schriftelijke weergave van hetgeen ter verificatievergadering aan de orde is gekomen. Een dergelijk proces-verbaal leent zich slechts voor aanpassing en niet voor ongegrond- of nietigverklaring. Indien het proces-verbaal fouten bevat, geeft de wet de mogelijkheid om herstel daarvan te verzoeken (artikel 137 lid 2 Fw . ).

6.6

Aan de onderhavige verzoeken is niet ten grondslag gelegd dat in het proces-verbaal van 14 mei 2004 ten onrechte geen aantekening is gemaakt van een (beweerdelijk) ter verificatievergadering gedane betwisting van de vordering van Bleeker Smit door Verzoeker sub 1 (in welke hoedanigheid dan ook). Dit is onderwerp geweest van de procedures waarin op grond van het bepaalde in artikel 137 Fw. is verzocht om herstel van het proces-verbaal (het vonnis van 5 januari 2010 van de rechtbank Alkmaar, het arrest van 11 juni 2010 van het Gerechtshof te Amsterdam en de beschikking van 10 juni 2011 van de Hoge Raad). Dienaangaande is derhalve reeds onherroepelijk (ten nadele van [verzoekers]) beslist, zodat dit thans niet meer ter beoordeling voorligt. Recente verklaringen van derden over wat ze zich van de oproeping voor de verificatievergadering uit 2004 herinneren zijn geen nova, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Die ‘wetenschap’ – wat er verder ook van de juistheid daarvan zij – bestond immers al ten tijde van al die rechterlijke beslissingen, maar is toen niet door [verzoekers] ‘opgediept’ en naar voren gebracht.

6.7

Indien ter verificatievergadering een ter verificatie ingediende vordering door of namens gefailleerde wordt betwist, dient in het proces-verbaal aantekening te worden gemaakt van de betwisting en van haar gronden (artikel 127 lid 1 Fw), hetgeen tot gevolg heeft dat na faillissement de erkenning van die vordering door de curator geen kracht van gewijsde tegen de schuldenaar heeft en geen voor tenuitvoerlegging vatbare titel tegen de schuldenaar oplevert (artikel 197 Fw). Mocht deze aantekening ten onrechte niet in het proces-verbaal zijn opgenomen én is door of namens schuldenaar niet (met succes) om herstel van het proces-verbaal verzocht, zal een schuldenaar zich tegen de rechtsgevolgen van artikel 196 Fw kunnen verzetten indien hij gemotiveerd stelt – en zo nodig aantoont – dat het beroep op het bepaalde in artikel 196 Fw. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit beroep is kennelijk niet gehonoreerd in de aansprakelijkheidsprocedure die heeft geleid tot het vonnis d.d. 27 augustus 2008 van de rechtbank Alkmaar, het arrest d.d. 28 februari 2012 van het Gerechtshof te Amsterdam en de uitspraak van 28 juni 2013 van de Hoge Raad.

6.8

Verzoekers lijken overigens over het hoofd te zien dat ook indien Bleeker Smit zich met succes kan beroepen op het bepaalde in artikel 196 Fw ., dit niet zonder meer met zich brengt dat Bleeker Smit zich ter zake diezelfde vordering kan beroepen op een vorderingsrecht van Bleeker Smit op verzoekers, hetgeen ook voortvloeit uit hetgeen de rechtbank Alkmaar in haar vonnis van 27 augustus 2008 (r.o. 4.10) heeft overwogen.

6.9

De rechtbank kan overigens niet uitgaan van de juistheid van de stelling dat in het proces-verbaal van 14 mei 2004 ten onrechte is vermeld dat de griffier aanwezig was. Het is aan verzoekers om dit aan te tonen. Dit hebben zij niet gedaan. Deze stelling lijkt enkel te zijn gebaseerd op de perceptie van Verzoeker sub 1. In het als productie 2 overgelegd “Verzoekschrift aan hof” wordt echter vermeld “Van het gebeurde tijdens de verificatievergadering waren twee partijen aanwezig. Verzoeker sub 1 als de ene partij en Sweens, de r.c. van der Berg en de griffier als andere partij” (punt 36), alsmede “Verzoeker sub 1 meent dat er geen griffier aanwezig was, meent dit vrij zeker te weten, maar erkent ook dat het 6 jaar geleden is geweest.” (punt 41). Hieruit volgt reeds dat de rechtbank niet kan uitgaan van de juistheid van de perceptie van Verzoeker sub 1. De rechtbank voegt hier aan toe dat, ook indien in het proces-verbaal ten onrechte zou zijn vermeld dat de griffier ter verificatievergadering aanwezig was, de verzoeken zouden afstuiten op hetgeen hiervoor is overwogen.

6.10

Verzoekers gaan er van uit dat dat niet alle schuldeisers zijn opgeroepen voor de verificatievergadering van 14 mei 2004. Hiermee wordt miskend dat in het proces-verbaal is opgenomen: “De curator deelt mede dat hij conform art 109 van de Faillissementswet alle bekende schuldeisers schriftelijk in kennis heeft gesteld van deze verificatievergadering.” Door verzoekers is niet gesteld dat deze mededeling niet door de curator is gedaan. De vermelding van publicatie in de Enkhuizer Courant en de Staatscourant op specifiek vermelde data wijst eerder op het tegendeel. Indien de curator over de inkennisstelling een onjuiste mededeling heeft gedaan, zal dit wellicht de desbetreffende schuldeisers kunnen aangaan, maar leidt dit niet tot de daaraan door verzoekers verbonden conclusie dat er sprake is van “een ongeldig proces-verbaal van de vergadering van 14 mei met alle (rechts)gevolgen van dien.”

6.11

Bij hetgeen hiervoor is overwogen heeft bovendien te gelden dat indien [verzoekers] de mening waren/zijn toegedaan dat het proces-verbaal van 14 mei 2004 geen correcte weergave geeft van hetgeen ter verificatievergadering aan de orde is geweest, het op de weg van gefailleerde had gelegen om binnen redelijke termijn nadat het proces-verbaal ter inzage ter griffie was neergelegd, een verzoek tot verbetering te doen en daarbij alle ‘verbeterpunten’ aan te dragen. Door eerst na veertien jaar aanvullende bezwaren kenbaar te maken, hebben verzoeker die redelijke termijn ruimschoots laten verstrijken. Hetgeen hieromtrent ter terechtzitting is aangevoerd, maakt dit niet anders. Gelet op diens uitlatingen ter terechtzitting, dient er alsdan van te worden uitgegaan dat Verzoeker sub 1 reeds in 2010 meende dat ter verificatievergadering van 14 mei 2004 geen griffier aanwezig was. In dat geval is vijf jaar verstreken en kan evenmin tot het oordeel worden gekomen dat de verzoeken binnen een redelijke termijn zijn gedaan.

6.12

Het vorenstaande maakt dat de verzoeken zullen worden afgewezen.

6.13

De rechtbank ziet geen aanleiding om verzoekers te veroordelen in de aan de zijde van de Staat gemaakte proceskosten. Verzoekers hebben de verzoekschriften weliswaar aan de Staat laten betekenen, maar uit de verzoekschrift blijkt niet dat zij bedoeld hebben de Staat

als verweerder op te roepen. Klaarblijkelijk heeft de verwijzende rechter de Staat als verwerende partij aangemerkt, maar dit kan verzoekers niet worden aangerekend. De rechtbank zal de proceskosten aldus compenseren dat ieder de eigen kosten draagt.

BESLISSING:

De rechtbank:

- wijst de verzoeken af;

- compenseert de proceskosten aldus dat verzoekers, de Staat en Bleeker Smit ieder de eigen kosten draagt.

Gegeven door mrs. J.A. van Dorp, R. Cats en G.H.M. Smelt en uitgesproken door

mr. J.A. van Dorp ter openbare terechtzitting van 20 mei 2015 in aanwezigheid van A.M.C. van der Zwan, griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature