E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBDHA:2015:2461
Rechtbank Den Haag, AWB 14/21283

Inhoudsindicatie:

artikel 1(F), artikel 3 EVRM , duurzaamheidsvereiste, de opmars van ISIS, terugkeerbesluit, Afdeling van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298), Vw 2000, zwaar inreisverbod, Vb 2000, personal and knowing participation, HvJ EU van 9 november 2010 in de zaak B. en D. tegen Duitsland (ECLI:NL:RVS:2010:NL:XX: BO5518), artikel 4:6 Awb, Afdeling van 13 juli 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY4773), 22 januari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC3006), 17 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4551), nieuw gebleken feit, veranderde omstandigheid, wijziging van het recht, Definitierichtlijn, individuele ambtsberichten, Michigan Guidelines, de algemene veiligheidssituatie in Irak, Bagdad, verslechterde veiligheidssituatie, medische omstandigheden, BMA, duurzaamheid, proportionaliteit, Afdeling van 10 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5032), Dienst Terugkeer & Vertrek, DT&V, Internationale Organisatie voor Migratie, IOM, Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, MIVD, Terugkeerrichtlijn, Afdeling van 25 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2393), 31 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2979), 3 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4530), duurzaam uitzetbeletsel, humanitaire redenen, artikel 8 EVRM , gezinsleven, strafbaarstelling van verblijf in Nederland, overmacht.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich voldoende heeft ingespannen om aan zijn vertrekplicht te voldoen en dat vertrek naar een derde land niet voor hem mogelijk is. Daartoe heeft verweerder redengevend kunnen achten dat het verzenden van een pro forma standaard brief met een asielverzoek naar acht landen die dit verzoek op grond van Vo 604/2013 niet in behandeling zullen nemen niet als voldoende inspanning is te kwalificeren om een daadwerkelijk vertrek uit Nederland te realiseren. Hierbij is blijkens verweerders beleid als neergelegd in paragraaf A4/3.6 voor duurzaamheid van belang dat een vreemdeling in ieder geval moet voldoen aan een grotere inspanningsverplichting om aan te tonen dat er geen derde land is waar hij zich kan vestigen als aan hem artikel 1(F) Vlv is tegengeworpen. Daargelaten de tekstuele inhoud van de brief van eiser en de inspanning die hij bij het opstellen hiervan heeft geleverd, heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat het enkele versturen van brieven om tot een land te worden toegelaten een onvoldoende inspanning is om aan de vertrekplicht te voldoen. Ook het enkel aangeven door eiser dat hij bereid is met de Nederlandse autoriteiten samen te willen werken om aan zijn vertrekplicht te voldoen is hiertoe onvoldoende te achten. Het is immers aan eiser om voldoende inspanningen te leveren om aan zijn vertrek uit Nederland te werken en niet aan verweerder om vorm te geven aan zijn gewenste vertrek door instanties als DT&V in te schakelen. Verweerder heeft hierbij kunnen volstaan met het doorverwijzen van eiser naar DT&V en IOM voor bemiddeling bij zijn vertrek. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser de stelling dat DT&V niet zou bemiddelen in vertrek naar een derde land niet afdoende heeft onderbouwd met dat hij in een telefoongesprek door een DT&V-medewerker zou zijn doorverwezen naar IOM.

Voorts is niet gebleken dat eiser aantoonbaar voldoende vasthoudende pogingen heeft ondernomen om met hulp van DT&V en IOM uit Nederland te vertrekken. Hoewel dient te worden onderkend dat van eiser niet kan worden verwacht dat hij zich tot willekeurig welk land ter wereld wendt om toelating te verkrijgen, kan hij in ieder geval proberen naar een Post-Sovjetstaat, zoals Rusland, Wit-Rusland, Moldavië, Oekraïne, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan, Turkmenistan of Oezbekistan dan wel een land dat behoorde tot de Federale Republiek Joegoslavië, zoals Servië, Montenegro of Kosovo te gaan, welke landen niet als lidstaat zijn aangesloten bij Vo 604/2013. Immers, uit de gedingstukken is gebleken dat eiser van 1973-1975 in de voormalige Sovjet-Unie heeft verbleven en van 2001-2003 in voormalig Joegoslavië. Echter, niet is gebleken dat eiser zich in voldoende mate heeft ingespannen om te voldoen aan zijn vertrekplicht door met hulp van het IOM of DT&V of andere pogingen heeft ondernomen om contact te leggen met de autoriteiten van deze landen teneinde te trachten om werkelijk toegang tot één van deze landen te verkrijgen. De door eiser ingebrachte handgeschreven mededeling op een kaartje van IOM van 25 juli 2014 dat vertrek naar een derde land via IOM alleen mogelijk is indien er een permanente verblijfsvergunning voor dat land getoond kan worden, neemt voor zover het zinloos zou zijn om zonder een dergelijke vergunning het IOM om bemiddelen te verzoeken niet weg dat eiser ook via bemiddeling van DT&V of op andere manieren zijn vertrek had kunnen en moeten realiseren. De rechtbank acht hierbij, evenals verweerder heeft aangegeven bij faxbericht van 16 januari 2015 en ter zitting, van groot belang dat eiser weliswaar aan diverse landen brieven heeft geschreven maar niet daadwerkelijk heeft gepoogd om tot een land te worden toegelaten. Het raadplegen van de website van de immigratiedienst van Nieuw Zeeland door eiser, zoals zijn gemachtigde ter zitting heeft aangegeven, is daartoe onvoldoende te achten. Dat eiser, zoals hij ter zitting aangaf, op eerlijke wijze uit Nederland wil vertrekken en dat het ontbreken van een (geldig) paspoort en financiële middelen hem daarbij belemmeren, acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat hij niet (op eerlijke wijze) kan voldoen aan zijn vertrekplicht. Zo heeft hij niet aangetoond dat hij niet een (vervangend) reisdocument kan verkrijgen, noch dat zijn vertrek enkel uit financieel oogpunt onmogelijk is.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie