U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Rijkswet op het Nederlanderschap. Art. 5 lid 2 TOS (tot 1 januari 1986) Duur verblijf in Suriname. Verzoekster toont aan dat zij niet daadwerkelijk twee jaren woonplaats of werkelijk verblijf in Suriname had.

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rekestnummer: C/09/489161 / HA RK 15-206

Beschikking van 10 december 2015

in de zaak van

[verzoekster],

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster,

advocaat mr. drs. R.P. Dielbandhoesing te Den Haag,

tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN

(Ministerie van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst),

verder te noemen ‘de IND’,

zetelende te Den Haag,

belanghebbende,

vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het op 26 mei 2015 ingekomen verzoekschrift,

de brieven van mr. Dielbandhoesing van 22 mei 2015 (ingekomen op 13 oktober 2015) en 26 oktober 2015,

de brief van de IND van 30 juni 2015,

de brief van de officier van justitie van 17 juli 2015.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015.

Verschenen zijn:

mr. Dielbandhoesing, advocaat van verzoekster,

mevr. [dochter 1] , dochter van verzoekster,

mevr. drs. [dochter 2] , dochter van verzoekster,

mevr. [X] ,

mevr. [Y] ,

mevr. mr. Pesch namens de IND.

1.3.

De officier van justitie heeft schriftelijk laten weten geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.

2 Het verzoek

Verzoekster vraagt de rechtbank vast te stellen dat zij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Zij voert daartoe aan dat zij bij haar geboorte op [geboortedatum] de Nederlandse nationaliteit verkreeg als dochter van Nederlandse ouders en dat zij die nationaliteit nimmer is verloren. Voorts verzoekt zij de IND te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3 Het standpunt van de IND en van de officier van justitie

3.1.

De IND is van mening dat het verzoek dient te worden afgewezen, omdat verzoekster op 21 september 1981 van rechtswege de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen. Op genoemde datum had verzoekster gedurende twee jaren woonplaats of werkelijk verblijf in Suriname, waardoor zij op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 2 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS) de Surinaamse nationaliteit verkreeg. Verkrijging van de Surinaamse nationaliteit heeft op grond van artikel 2 lid 1 TOS verlies van het Nederlanderschap tot gevolg, aldus de IND.

3.2.

De officier van justitie heeft schriftelijk meegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND.

4 De beoordeling

4.1.

Verzoekster is op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (Suriname) geboren als dochter van Nederlandse ouders. Op grond van het destijds geldende artikel 1 aanhef en onder a van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap verkreeg verzoekster bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit.

4.2.

Ten tijde van de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 had verzoekster woonplaats in Nederland, zodat zij de Nederlandse nationaliteit behield. Tot 1 januari 1986 gold de in artikel 5 lid 2 TOS opgenomen bepaling dat de in het eerste lid genoemde personen (waaronder meerderjarige Nederlanders die in Suriname zijn geboren) de Surinaamse nationaliteit van rechtswege verkregen, indien zij gedurende twee jaren in de Republiek Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hadden.

4.3.

Niet staat ter discussie dat verzoekster zich in september 1979 met haar echtgenoot in Suriname heeft gevestigd. Verzoekster noemt als datum van vestiging in Suriname 17 september 1979, terwijl de IND uitgaat van 21 september 1979. De rechtbank dient thans te beoordelen of verzoekster binnen de in artikel 5 lid 2 TOS bedoelde termijn van twee jaren hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf in Nederland heeft verkregen, waardoor zij haar Nederlandse nationaliteit zou hebben behouden. Daarbij is uitgangspunt - want niet in geschil - dat verzoekster van 1 september 1981 tot 27 augustus 1986 blijkens het bevolkingsregister van de gemeente Weert woonachtig is geweest in Weert en dat zij op 4 september 1981 een Nederlands paspoort heeft verkregen, voorzien van het nummer [paspoortnr.] met de aanvullende aantekening dat haar echtgenoot niet de Nederlandse nationaliteit bezit.

4.4.

Verzoekster stelt dat zij zich op 1 september 1981 – en dus binnen de destijds geldende termijn van twee jaren –, komende vanuit Suriname, weer in Nederland heeft gevestigd en dat zij tot 27 augustus 1986 woonplaats heeft gehad bij haar zuster in Weert. Ter onderbouwing van haar stelling voert zij het volgende aan. In september 1979 heeft zij zich met haar echtgenoot in Suriname gevestigd, omdat haar echtgenoot een betrekking als leraar handelswetenschappen aan een openbare middelbare school in Paramaribo had aanvaard. Haar echtgenoot diende voor die functie zijn Nederlandse nationaliteit op te geven. Verzoekster behield echter haar Nederlandse nationaliteit. Vanwege haar angst voor de toenmalige veiligheidssituatie in Suriname als gevolg van het bewind van Desi Bouterse, is verzoekster op 1 september 1981 bij haar zuster in Weert gaan wonen, terwijl haar echtgenoot in Suriname achterbleef. In augustus 1986 is zij weer bij haar echtgenoot in Suriname gaan wonen.

4.5.

De vraag of verzoekster haar aanvankelijke woonplaats in Suriname per 1 september 1981 heeft opgegeven en heeft verplaatst naar Nederland, moet worden beantwoord aan de hand van feitelijke omstandigheden waaruit kan worden afgeleid of verzoekster ten tijde van haar vertrek uit Suriname het voornemen had zich in Nederland te vestigen.

4.6.

Uit het verzoekschrift, de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verzoekster een consistent verhaal vertelt. De rechtbank leidt dit met name af uit de door verzoekster overgelegde schriftelijke (handgeschreven) getuigenverklaringen. Uit deze verklaringen valt, in samenhang gezien, voldoende af te leiden dat verzoekster vanaf begin jaren 80 enige jaren bij haar zuster in Weert aan de [adres] heeft gewoond. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de oprechtheid van hetgeen door betrokkenen is verklaard. De verklaringen noemen geen specifieke data en zijn niet duidelijk over het begin van de periode waarin verzoekster bij haar zus is gaan wonen. Gelet op de inmiddels verstreken tijd is dit begrijpelijk en deze omstandigheid verhoogt de betrouwbaarheid van de verklaringen. De wel in de verklaringen genoemde tijdstippen en perioden sluiten echter aan bij het feit dat verzoekster zich per 1 september 1981 heeft laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Weert en zich op 27 augustus 1986 weer heeft laten uitschrijven wegens vertrek naar Suriname. Verzoekster heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende feiten gesteld waaruit volgt dat verzoekster van 1 september 1981 tot 27 augustus 1986 in Nederland heeft gewoond, terwijl de IND de gestelde feiten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De enkele omstandigheid dat verzoekster in die periode ingeschreven is gebleven in de Surinaamse bevolkingsadministratie acht de rechtbank onvoldoende voor een andere conclusie.

4.7.

De IND heeft aangevoerd dat de Surinaamse autoriteiten bij beschikking van 26 november 1981 hebben vastgesteld dat verzoekster met ingang van 21 september 1981 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen op grond van het hebben van twee jaar woonplaats of werkelijk verblijf in Suriname, en dat tegen die beschikking geen rechtsmiddelen zijn aangewend. De rechtbank stelt vast dat de Surinaamse beschikking ambtshalve is gegeven. Verzoekster heeft geen aanvraag ingediend op grond waarvan die beschikking is afgegeven. Het valt derhalve niet uit te sluiten dat de beschikking is gegeven alleen aan de hand van de in de Surinaamse bevolkingsadministratie voorkomende gegevens. Kennelijk is sprake geweest van een dubbele inschrijving, zowel in Nederland als in Suriname, zodat niet zonder meer kon worden uitgegaan van de juistheid van één van beide inschrijvingen. Gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen gaat de rechtbank er vanuit dat verzoekster vanaf 1 september 1981 in Nederland woonde, zodat zij, ondanks haar inschrijving in Suriname op 21 september 1981, op dat moment niet daadwerkelijk twee jaren woonplaats of werkelijk verblijf in Suriname had.

4.8.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden toegewezen.

4.9.

De rechtbank zal bepalen dat partijen elk de eigen kosten van deze procedure dienen te dragen. Zonder de thans overgelegde bewijsstukken (getuigenverklaringen) kon de IND immers voorafgaand aan de onderhavige procedure op goede gronden tot de conclusie komen dat verzoekster door verkrijging van de Surinaamse nationaliteit de Nederlandse nationaliteit had verloren.

5 De beslissing

De rechtbank:

- stelt vast dat [verzoekster] vanaf haar geboorte op [geboortedatum] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit,

- bepaalt dat partijen elk de eigen kosten van deze procedure dienen te dragen.

Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham, mr. N.B. Verkleij en mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2015.

type: 206

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature