U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Aanbesteding baarmoederhalskankeronderzoek. Het feit dat een van de adviseurs van de Gezondheidsraad zakelijke belangen had verzwegen en daardoor in opspraak is geraakt, leidt er niet toe dat de bezwaren van eiser tegen de modaliteiten van de aanbestedingsprocedure opnieuw moeten worden beoordeeld.

Uitspraak



Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/493057 / KG ZA 15/1103

Vonnis in kort geding van 8 oktober 2015

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Hologic Netherlands B.V.,

statutair gevestigd te Almere,

eiseres,

advocaat mr. S.M. Peek te Amsterdam,

tegen:

de publiekrechtelijke rechtspersoon

de Staat der Nederlanden (het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu),

zetelend te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. L.R. Kiers te Den Haag,

waarin is tussengekomen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Roche Diagnostics Nederland B.V.,

gevestigd te Almere,

advocaat mr. S.M.M. van der Meulen te Amsterdam.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Hologic’, ‘de Staat’ en ‘Roche’.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties;

- de door gedaagde overgelegde conclusie van antwoord, inclusief producties;

- de incidentele conclusie tot tussenkomst c.q. voeging;

- de aanvullende akte op de incidentele conclusie tot tussenkomst, inclusief producties;

- de door partijen op de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2 Het incident tot tussenkomst c.q. voeging

2.1.

Roche heeft (primair) gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen Hologic en de Staat. Ter zitting hebben Hologic en de Staat verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. Roche is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de toewijzing van de gevorderde tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen.

3 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

3.1.

In 1996 is in Nederland een bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker ingevoerd door middel van cytologische screening. Bij cytologische screening vindt na afname door een medicus (klinische afname) een microscopisch onderzoek plaats naar afwijkende cellen. Tegenover klinische afname staat ‘zelfafname’, waarbij de vrouw zelf het monster afneemt en aanbiedt voor onderzoek.

3.2.

Inmiddels is – in afwijking van op cytologie gebaseerde test – een aantal tests ontwikkeld waarmee de aanwezigheid van hrHPV in genetisch materiaal (DNA of (m)RNA) kan worden vastgesteld (hierna: hrHPV-tests). Bij hrHPV-tests kunnen diverse methoden worden gebruikt om de aanwezigheid van hrHPV in DNA of RNA in lichaamscellen vast te stellen. Bij targetamplificatie-methoden wordt de target (het DNA of RNA) vermeerderd (geamplificeerd). Bij signaalamplificatie-methoden wordt niet de target, maar een daarvan uitgaan signaal vermeerderd.

3.3.

Omdat er verschillende hrHPV-tests op de markt zijn die allemaal anders presteren, heeft prof . dr. [A] (hierna: [A] ), wetenschapper op het gebied van baarmoederhalskanker, een Europese richtlijn opgesteld waaraan hrHPV-tests zouden moeten voldoen om gevalideerd te kunnen worden.

3.4.

Hologic is aanbieder van een hrHPV-test, namelijk de zogenoemde Aptima HPV-test. Deze test maakt gebruik van de target-amplificatiemethode Transcription Mediated Amplification (TMA) en is gebaseerd op RNA-detectie. Roche is aanbieder van een hrHPV-test, die gebruik maakt van de target-amplificatiemethode Polymerase Chain Reaction (PCR) en is gebaseerd op DNA-detectie.

3.5.

Op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) heeft de Gezondheidsraad een advies uitgebracht met betrekking tot de mogelijkheden om de preventie van baarmoederhalskanker te verbeteren. In een advies van 24 mei 2011 heeft de Gezondheidsraad een nieuw bevolkingsonderzoek voorgesteld en onder meer aanbevolen om over te stappen van cytologie op een hrHPV-test als primaire screening. [A] heeft de Gezondheidsraad bij de totstandkoming van voormeld rapport geadviseerd.

3.6.

Op 5 november 2014 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), als onderdeel van de Staat, een openbare Europese Aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor de ‘huur van geautomatiseerde en klinisch gevalideerde PCR-totaalsystemen voor het aantonen van DNA van hoogrisico genotypen van het humaan Papillomavirus (hrHPV) op klinisch en zelfafgenomen materiaal alsmede de koop en levering van bijbehorende verbruiksmaterialen alsmede onderhoud alsmede aanvullende diensten ten behoeve van bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker’ (hierna: de opdracht).

3.7.

Hologic heeft vóór het moment van inschrijving bezwaar gemaakt tegen de keuze van het RIVM voor de PCR-test die gericht is op het aantonen van DNA. Dat bezwaar heeft geleid tot het entameren van een kortgedingprocedure. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Hologic strekkende tot het laten vervallen van de PCR-eis als amplificatiemethode en de DNA-eis als detectiepunt afgewezen. Dat vonnis is in hoger beroep bekrachtigd bij arrest van 9 juni 2015 van het gerechtshof Den Haag.

3.8.

In juni 2015 is een artikel verschenen in het NRC Handelsblad, waarin staat vermeld dat [A] zakelijke belangen heeft verzwegen voor de Gezondheidsraad en met zijn eigen onderneming [X] B.V. heeft ingeschreven op de aanbesteding. Naar aanleiding daarvan heeft de minister de aanbesteding stil gelegd.

3.9.

Bij brief van 17 juni 2015 heeft de minister aan de voorzitter van de Gezondheidsraad bericht:

“Naar aanleiding van de berichtgeving in het NRC van afgelopen weekend had het ministerie van VWS al eerder contact met u met het verzoek om VWS te informeren over alle relevante feiten over deze casus. Ter bevestiging hiervan verzoek ik u met deze brief de rol van dhr. [A] en zijn belangen bij de advisering van de Gezondheidsraad over het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker grondig uit te zoeken. Ik verneem daarbij ook graag van u of dit voor u aanleiding is om het uitgebrachte advies te herzien en op welke gronden. Verder verzoek ik u om andere zaken omtrent deze kwestie ook te melden.”

3.10.

Bij brief van 22 juni 2015 heeft de voorzitter van de Gezondheidsraad, , aan de minister bericht:

“ De belangenverklaring van prof. [A]

(…) Op grond van zijn expertise kreeg prof. [A] destijds een uitnodiging om deel te nemen aan het werk van de commissie. De commissie bracht eerst advies uit over vaccinatie tegen baarmoederhalskanker (in 2008). In een iets gewijzigde samenstelling begon de commissie in 2009 aan het tweede advies: screening op baarmoederhalskanker.

In verband met dit tweede advies ontving prof. [B] , toenmalig voorzitter van de Gezondheidsraad, een op 14 maart 2009 door prof. [A] ingevulde en ondertekende belangenverklaring. (…) Op basis van de bedoelde belangenverklaring werd besloten prof. [A] niet als lid maar als adviseur van de commissie te benoemen. Prof. [B] motiveerde het oordeel als volgt: “Na bestudering van de verstrekte informatie en mondelinge toelichting van prof. [A] , en met inachtneming van zijn buitengewone expertise, wordt hij benoemd tot adviseur zonder stemrecht, zonder medezeggenschap over de inhoud van het advies.”

NRC-journalisten hebben enige weken geleden de belangenverklaringen van alle deelnemers aan de bedoelde commissie opgevraagd. (…) Uit onderzoek van de journalisten bleek dat prof. [A] bij de rubriek ‘Persoonlijke financiële belangen’ zijn betrokkenheid bij twee bedrijven – [bedrijf 1] en [bedrijf 2] – niet had opgegeven. (…)

Naar aanleiding van de gebeurtenissen heb ik op 12 en 16 juni jl. met prof. [A] gesproken. (…)

Procedures Gezondheidsraad

Door deskundigen op een groot aantal wetenschapsgebieden gezamenlijk een conceptadvies te laten opstellen en dit concept vervolgens door andere deskundigen te laten toetsen, is de onafhankelijkheid van het resulterende advies zoveel als mogelijk geborgd. In deze casus werd mij de afgelopen dagen door leden van de commissie Bestrijding baarmoederhalskanker desgevraagd verzekerd dat het commissieproces geheel op de gebruikelijke en gewenste wijze is verlopen.

(…)

Conclusie

(…)

De suggestie dat de rol van prof. [A] als adviseur van de Gezondheidsraadcommissie indertijd zou hebben geleid tot een verkeerd advies, houdt een miskenning in van het commissieproces en van de zorgvuldige inhoudelijke controles bij de Gezondheidsraad. Tevens ontbeert die suggestie iedere feitelijke grondslag, niet alleen in de wetenschappelijke gegevens die ten tijde van het opstellen van het advies beschikbaar waren, maar ook in de sindsdien beschikbaar gekomen gegevens. Het advies van de Gezondheidsraad blijft derhalve volledig overeind.

3.11.

Op 3 juli 2015 heeft het RIVM schriftelijk aan Hologic bericht:

“Inmiddels heeft de Aanbestedende dienst de ontvangen inschrijvingen beoordeeld conform de in het Beschrijvend document vermelde beoordelingsmethodiek.

Zo ook uw inschrijving. Daarbij heeft de Aanbestedende dienst moeten constateren dat u een hrHPV-test heeft aangeboden met RNA als detectie. Daarmee voldoet uw inschrijving niet aan knock out eis 3.2.3. “De hrHPV-test is gericht op het aantonen van DNA van hoog-risico genotypen van het Humaan Papillomavirus”. Conform knock out eis 3.2.3. is immers DNA als detectie vereist.

In uw ingevulde vragenlijst op Negometrix heeft u dan ook ten onrechte aangegeven dat u aan knock out eis 3.2.3. kunt voldoen. Uw inschrijving wordt daarmee als ongeldig terzijde gelegd. De aanbestedende dienst is voornemens de opdracht te gunnen aan Roche Diagnostics nu zij de economisch meest voordelige inschrijving heeft gedaan.”

4 Het geschil

4.1.

Hologic vordert, zakelijk weergegeven:

de Staat te verbieden de opdracht aan Roche of een andere partij te gunnen en,

primair voor zover hij de opdracht nog wenst te vergeven, te gebieden deze opnieuw aan te besteden met inachtneming van de bezwaren van Hologic;

subsidiair de Staat te gebieden tot herbeoordeling over te gaan;

meer subsidiair de Staat te gebieden de aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden totdat de appelrechter in een door Hologic in te stellen spoedappel eindarrest heeft gewezen,

alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.

4.2.

Daartoe voert Hologic – samengevat – het volgende aan. Het arrest van het hof van 9 juni 2015 getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd en gaat uit van onjuist en onvolledig vastgestelde feiten. Sinds de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank en het gerechtshof in de procedure over de aanbestedingseisen zijn er nieuwe feiten bekend geworden die het bevolkingsonderzoek en de aanbesteding in een geheel ander daglicht plaatsen en om een herijking vragen. [A] heeft niet gemeld dat hij jarenlang aandelen bezat in [bedrijf 2] , dat een product voor zelfafname maakte, en mede-eigenaar is van [bedrijf 1] , dat HPV-tests maakt. Ook heeft hij met een van zijn bedrijven ingeschreven op de aanbesteding. Het RIVM kiest er ten onrechte voor de opdracht al te gunnen terwijl in opdracht van het VUmc nog een onderzoek loopt naar [A] door de Commissie Wetenschappelijke Integriteit. Ook dient nog een Kamerdebat plaats te hebben. De opzet van de aanbesteding en de voorlopige gunning leunen in doorslaggevende mate op het werk van [A] . Nu in sterke mate kan worden getwijfeld aan de onafhankelijkheid en objectiviteit van [A] , zijn er gegronde redenen om aan de objectieve en onafhankelijke totstandkoming van de aanbestedingseisen te twijfelen. De gunningsbeslissing kan niet in stand blijven.

[A] is bij alle facetten van het vernieuwde bevolkingsonderzoek betrokken geweest. Van de adviesaanvraag van de minister, het advies van de Gezondheidsraad dat heeft geleid tot een nieuwe opzet van het bevolkingsonderzoek en de vele studies die daaraan ten grondslag zijn gelegd tot de internationale criteria waaraan de te gebruiken hrHPV-tests moeten voldoen en het nadere onderzoek dat nu naar het gebruik van thuistests in bevolkingsonderzoek plaatsvindt. Dit doet het vermoeden rijzen dat [A] ook door het RIVM betrokken is bij de keuzes die in de aanbesteding zijn gemaakt en de specifieke eisen die zijn gesteld.

De test van Hologic is uitgesloten omdat die test geen DNA-detectie gebruikt. Ter rechtvaardiging van de uitsluiting beroept het RIVM zich (nog) steeds op het advies van de Gezondheidsraad. De voorzitter van de Gezondheidsraad is in de brief van 22 juni 2015 weliswaar tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat het eerder uitgebrachte advies te herzien, maar gezien de termijn van vier dagen tussen het verzoek om informatie van de minister en het antwoord van de Gezondheidsraad kan van een gedegen onderzoek en afweging geen sprake zijn. Van de brief van de Gezondheidsraad ziet slechts anderhalve pagina op de wijze waarop de resultaten van [A] en zijn onderzoeksgroep zich verhouden tot de resultaten van andere onderzoeken. De voorzitter van de Gezondheidsraad heeft het aan [A] gerelateerd onderbouwingsmateriaal geëlimineerd, echter enkel op het aspect van het gebruik van hrHPV-screening ten opzichte van cytologie. Er wordt niet gesproken over weglating van de [A] -studies die zijn gehanteerd bij de totstandkoming van de selectiecriteria voor de hrHPV-test en wat daarvan het effect zou zijn op het advies. Van de gehanteerde studies van [A] die betrekking hebben op de thuistest wordt ook niet gezegd dat deze buiten beschouwing moeten blijven en wat daarvan dan de impact is op het advies. Als dit wel was gebeurd, was de inzet van de thuistest en de daarop gebaseerde overstap op hrHPV-screening op losse schroeven komen te staan. De keuze voor PCR die het RIVM heeft gemaakt is primair ingegeven door de wens tot zelfafname als speerpunt van het nieuwe bevolkingsonderzoek. Nu de wetenschappelijke onderbouwing ontvalt aan de inzet van de zelfafnameset, ontvalt ook de objectieve rechtvaardiging aan de keuze voor PCR. De Aptima HPV-test van Hologic is dan ook ten onrechte van deelname uitgesloten. Deze test scoort ten minste even goed als de test van Roche. Voorts voldoet de inschrijving van Roche niet aan diverse aanbestedingseisen, althans is niet aangetoond dat haar inschrijving aan alle eisen voldoet. Het is dan ook onbegrijpelijk dat voorlopig is gegund aan Roche.

4.3.

De Staat en Roche voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.4.

Roche vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen de aanbestedingsprocedure voort te zetten en over te gaan tot definitieve gunning van de opdracht aan Roche.

4.5.

Verkort weergegeven stelt Roche daartoe dat zij er belang bij heeft dat de opdracht definitief aan haar gegund wordt en derhalve bij afwijzing van de vorderingen van Hologic, nu die definitieve gunning daardoor in gevaar kan komen.

4.6.

Voor zover nodig zullen de standpunten van Hologic en de Staat met betrekking tot de vorderingen van Roche hierna worden besproken.

5 De beoordeling van het geschil

5.1.

Vooropgesteld wordt dat Hologic reeds eerder een kortgedingprocedure aanhangig heeft gemaakt tegen de Staat met betrekking tot onderhavige aanbesteding. In die procedure heeft Hologic gesteld dat – kort gezegd – de Staat (het RIVM) in strijd handelt met de beginselen van het aanbestedingsrecht door een hrHPV-test op basis van PCR-technologie en DNA-detectie voor te schrijven. De procedure heeft geleid tot het arrest van 9 juni 2015 van het gerechtshof Den Haag. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt met zich dat – nu geen cassatieberoep is ingesteld – van dat arrest moet worden uitgegaan, dat gezag van gewijsde heeft. De stelling van Hologic dat in het arrest onjuistheden staan vermeld, kan dan ook niet slagen. Dat geldt eveneens voor de hiervoor genoemde opnieuw opgeworpen bezwaren tegen de aanbestedingseisen. Een herbeoordeling daarvan is eveneens in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en met de goede procesorde.

5.2.

Het enkele feit dat na de eerdere procedure bekend is geworden dat [A] , een van de adviseurs van de Gezondheidsraad, zakelijke belangen voor de Gezondheidsraad had verzwegen, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe is het volgende redengevend. De Gezondheidsraad heeft in zijn advies van 24 mei 2011 gemeld dat hrHPV-tests zonder DNA-detectie niet in aanmerking komen voor de HPV-screening in het vernieuwde bevolkingsonderzoek. De aanbestedingseis dat de hrHPV-test gebruik moet maken van DNA-detectie is dus gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad. Naar aanleiding van de artikelen in het NRC Handelsblad waarin melding is gemaakt van verzwegen zakelijke belangen van [A] heeft de minister de Gezondheidsraad verzocht na te gaan of dat aanleiding geeft tot het herzien van het advies. De Gezondheidsraad heeft daarop na onderzoek bij brief van 22 juni 2015 geantwoord dat zijn advies volledig overeind blijft, dus inclusief de eis dat gebruik moet worden gemaakt van DNA-detectie. Anders dan Hologic meent, bestaat geen aanleiding om deze conclusie van de Gezondheidsraad te passeren. Dat de Gezondheidsraad zijn onderzoek naar de gang van zaken in enkele dagen heeft afgerond, leidt nog niet tot de conclusie dat het onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, net zomin als het feit dat de vergelijking tussen de resultaten van [A] (en zijn onderzoeksgroep) en de resultaten van andere onderzoeken anderhalve pagina beslaat.

5.3.

De minister heeft een zeer ruime opdracht gegeven aan (de voorzitter van) de Gezondheidsraad om de rol van [A] en zijn belangen “grondig uit te zoeken”. Daaruit kan echter niet worden afgeleid – zoals Hologic kennelijk meent – dat alle onderzoeken waarbij [A] betrokken was geheel moeten worden geëlimineerd bij de besluitvorming. De Gezondheidsraad heeft geconcludeerd dat het gehele advies in stand kan blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Gezondheidsraad die conclusie voldoende heeft gemotiveerd, onder meer door op te merken dat twee onafhankelijke commissies het advies op wetenschappelijke deugdelijkheid hebben getoetst en onderschreven en zich naast [A] nog 34 andere wetenschappers over het advies hebben gebogen. Voorts is gesteld noch gebleken dat [A] , afgezien van zijn algemene betrokkenheid als adviseur bij de totstandkoming van het advies van de Gezondheidsraad, invloed heeft gehad op de keuze voor DNA-detectie, of dat de keuze daarvoor (voornamelijk) berust op zijn onderzoeken. De stelling van Hologic dat het standpunt van de Gezondheidsraad over DNA-detectie als enige gevalideerde methode bij een interval van tien jaar inmiddels is achterhaald, houdt geen verband met de nieuwe feiten omtrent [A] en is reeds in de eerdere procedure aangevoerd.

5.4.

Hologic stelt voorts dat [A] vermoedelijk ook door het RIVM betrokken is geweest bij de keuzes die in de aanbesteding zijn gemaakt en de specifieke eisen die zijn gesteld, zoals de PCR-eis. Die stelling slaagt niet. De Staat heeft betwist dat het RIVM [A] om advies heeft gevraagd bij de uitvoering van de opdracht van de minister om het vernieuwde bevolkingsonderzoek voor te bereiden en eveneens betwist dat [A] is betrokken bij aan de aanbestedingsprocedure gerelateerde beslissingen. Uit de overgelegde stukken kan geen andersluidende conclusie worden getrokken. Dat het RIVM keuzes heeft gemaakt bij het formuleren van de uitvraag en het vaststellen van de gunningscriteria die zijn gebaseerd op onderzoeken van [A] , is op zichzelf niet in geschil. De voorzieningenrechter is evenwel met de Staat van oordeel dat daaraan niet de conclusie kan worden verbonden dat die keuzes niet gerechtvaardigd zijn. Het standpunt van Hologic dat met het oog op de (algemeen) bekend geworden zakelijke belangen van [A] de wetenschappelijke onderbouwing voor de keuze voor zelfafnamesets en PCR geheel wegvalt, kan niet worden gevolgd. Dat standpunt gaat er immers aan voorbij dat het enkele feit dat [A] niet al zijn zakelijke belangen bij de Gezondheidsraad had vermeld, nog niet tot de conclusie leidt dat aan zijn algehele integriteit moet worden getwijfeld en de inhoud van al zijn publicaties onbetrouwbaar is. De Staat heeft gemotiveerd aangegeven dat andere publicaties de onderzoeken van [A] staven. Hologic heeft zich daarentegen niet op onderzoeken beroepen waaruit volgt dat [A] een op dit terrein geheel afwijkend standpunt verdedigt. Voorts is van belang dat veel publicaties van [A] in samenwerking met andere auteurs zijn opgesteld. Indien bij al die publicaties vraagtekens moeten worden gezet, zou dat afbreuk doen aan het uitgangspunt dat van de wetenschappelijke onafhankelijkheid en objectiviteit van de co-auteurs moet worden uitgegaan.

5.5.

De voorzieningenrechter merkt ten overvloede nog op dat – wat er ook zij van het twistpunt of alle zakelijke belangen van [A] al voor aanvang van de aanbestedingsprocedure bij Hologic bekend waren – vaststaat dat Hologic wist dat [A] adviseur was van de Gezondheidsraad en zakelijke belangen had in diverse ondernemingen, waaronder [X] B.V., een aanbieder van PCR-tests. Zij heeft de integriteit van [A] desondanks niet in een eerder stadium bestreden en voorafgaand aan de gunningsbeslissing geen bezwaar gemaakt tegen zijn adviserende rol. Niet valt in te zien dat de recent (algemeen) bekend geworden zakelijke belangen van [A] in nog twee andere bedrijven en het feit dat hij met een van zijn bedrijven op de aanbesteding heeft ingeschreven een geheel ander licht werpen op de gevolgde besluitvorming. Een en ander leidt tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat de bezwaren van Hologic tegen de modaliteiten van onderhavige aanbestedingsprocedure opnieuw te bezien.

5.6.

Hologic stelt voorts dat dat de inschrijving van Roche als ongeldig terzijde moet worden gelegd. Wat daar ook van zij, die stelling van Hologic kan niet leiden tot gunning van de opdracht aan haar. Nu, zoals hiervoor overwogen, de bezwaren van Hologic tegen de modaliteiten van de aanbesteding niet tot (her)beoordeling leiden, moet ervan worden uitgegaan dat de inschrijving van Hologic terecht terzijde is gelegd. Gelet hierop heeft Hologic geen belang bij een beoordeling van de geldigheid van de inschrijving van Roche, nog afgezien van de vraag of zij er recht op heeft dat die geldigheid in deze procedure wordt aangetoond.

5.7.

De slotsom van het voorgaande is dat Hologic niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen.

5.8.

Nu de Staat voornemens is de opdracht ook definitief te gunnen aan Roche, brengt voormelde beslissing mee dat Roche geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vorderingen, zodat deze worden afgewezen. Roche zal worden veroordeeld in de kosten van de Staat, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Staat als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing moet Hologic in haar verhouding tot Roche worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van Roche was immers te voorkomen dat de opdracht aan Hologic zou worden gegund, welk doel is bereikt. Hologic zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van Roche. Voorts zal Hologic, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

6 De beslissing

De voorzieningenrechter:

6.1.

verklaart Hologic niet-ontvankelijk in haar vorderingen;

6.2.

veroordeelt Roche voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de Staat in de kosten van de Staat, tot dusver begroot op nihil;

6.3.

veroordeelt Hologic in de overige proceskosten, tot dusver begroot aan de zijde van zowel de Staat als Roche telkens op € 1.429,--, waarvan € 613,-- aan griffierecht en € 816,-- aan salaris advocaat;

6.4.

bepaalt dat de aan de Staat verschuldigde proceskosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken en dat - bij gebreke daarvan - daarover de wettelijke rente verschuldigd is;

6.5.

verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.

hvd


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature