Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Kern van het onderhavige geschil betreft de vraag of gedaagde door middel van zijn Wob-verzoeken misbruik maakt van zijn bevoegdheid ex artikel 3 Wob om aan de Gemeente informatie te verzoeken. Gelet op het fundamentele karakter van die bevoegdheid en het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden dient bij de beantwoording van die vraag terughoudendheid te worden betracht.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedaagde - ook indien de noodzakelijke terughoudendheid in acht wordt genomen - misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid ex artikel 3 Wob .

Uitspraak



Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/472238 / KG ZA 14-1012

Vonnis in kort geding van 7 oktober 2014

in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE LEIDEN,

zetelend te Leiden,

eiseres,

advocaat mr. C.H. Norde te Leiden,

tegen:

[gedaagde],

wonende te [plaats],

gedaagde,

advocaat mr. J. van Schaik te Vlist.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als 'de Gemeente' en '[gedaagde]'.

1 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 september 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1.

Gedurende de periode van 13 mei 2014 tot en met 17 juli 2014 heeft [gedaagde] 39 brieven gestuurd aan de Gemeente met betrekking tot een breed scala aan onderwerpen. Alle brieven vangen aan met algemene informatie met betrekking tot het onderwerp van de brief. Ongeveer halverwege de brief vraagt [gedaagde] telkens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur ('Wob') om verstrekking van gegevens aangaande het onderwerp, waarna hij de brief vervolgt met het verstrekken van algemene informatie daarover.

1.2.

De onderwerpen van de brieven van [gedaagde] betreffen onder meer "asielzoeker", "verhuizen/emigreren", "bezwaarschrift", "geboorteakte", " echtscheiding ", "huisvestingsvergunning", "klachten", "civiele procedures", "subsidie", "sollicitatie", "gemeente en corporatie", "toeristenbelasting", "overlijdensaangifte", "paspoort/identiteitskaart", "prostitutiebeleid", "toezicht en handhaving", "subsidieregeling zonnepanelen", "bestemmingsplan", "voetpad renoveren", "fietspad aanleggen", "markt", "milieubeleid", "advocatenkosten", "fietsoutes", "huisvesting van scholen", "rijbewijs", "internaten" en "verblijfsvergunning".

1.3.

Bij besluit van 26 juni 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente negen verzoeken van [gedaagde] afgewezen wegens misbruik van de Wob en de Algemene wet bestuursrecht.

1.4.

Bij besluiten van 10 en 17 juli 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente in totaal negentien verzoeken van [gedaagde] afgewezen wegens misbruik van de Wob.

1.5.

Tegen de besluiten van 26 juni 2014 en 10 en 17 juli 2014 heeft [gedaagde] geen bezwaar gemaakt.

1.6.

Ter zake van - in ieder geval een aantal van - zijn Wob-verzoeken heeft [gedaagde] de Gemeente in gebreke gesteld.

2 Het geschil

2.1.

De Gemeente vordert [gedaagde], op straffe van verbeurte van een dwangsom:

I. te verbieden om meer dan twee Wob-verzoeken per kalendermaand bij de Gemeente, dan wel haar diensten of organen, in te dienen;

II. te gebieden om bij het doen van een Wob-verzoek in de aanhef te vermelden dat het een Wob-verzoek betreft;

een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

2.2.

Samengevat voert de Gemeente daartoe het volgende aan.

Gelet op de wijze waarop [gedaagde] te werk gaat moet worden geconcludeerd dat de door hem ingediende Wob-verzoeken uitsluitend zijn bedoeld om de voortgang en afdoening ervan door de Gemeente te frustreren en op die manier dwangsommen te incasseren omdat de Gemeente daarop niet tijdig heeft gereageerd. Daarmee maakt [gedaagde] misbruik van zijn bevoegdheid om van de Gemeente informatie te verkrijgen op grond van de Wob en handelt hij onrechtmatig jegens de Gemeente. De Gemeente ondervindt daarvan nadeel, niet alleen voor zover zij eventueel dwangsommen verbeurt, hetgeen overigens nog niet het geval is geweest, maar in het bijzonder doordat de be- en afhandeling van de Wob-verzoeken van [gedaagde] haar veel mankracht kost. Aan de handelwijze van [gedaagde] moet dan ook zo snel mogelijk een einde worden gemaakt.

2.3.

[gedaagde] heeft de vorderingen van de Gemeente gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.

3 De beoordeling van het geschil

3.1.

De vordering van de Gemeente is gegrond op onrechtmatig handelen door [gedaagde]. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de civiele rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven. Verder is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de Gemeente het door haar - middels haar vordering - beoogde doel via een andere (bestuursrechtelijke) weg kan bewerkstellingen. Zij is derhalve ook ontvankelijk in haar vordering.

3.2.

[gedaagde] heeft aangevoerd dat de Gemeente geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Daarin kan hij echter niet worden gevolgd. Indien juist is dat [gedaagde] onrechtmatig handelt jegens de Gemeente, dan wel sprake is van een reële dreiging daarvan, heeft de Gemeente er belang bij dat daaraan zo snel mogelijk een einde wordt gemaakt. Aan de in het onderhavige verband door [gedaagde] naar voren gebrachte stelling dat hij na 17 juli 2014 geen Wob-verzoek meer heeft ingediend bij de Gemeente zal hierna in een ander kader aandacht worden besteed.

3.3.

Ingevolge artikel 3:13 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. Lid 2 van dat artikel bepaalt vervolgens dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Op grond van artikel 3:15 BW vinden de artikelen 3:11-14 BW ook buiten het vermogensrecht toepassing voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

3.4.

Kern van het onderhavige geschil betreft de vraag of [gedaagde] door middel van zijn Wob-verzoeken misbruik maakt van zijn bevoegdheid ex artikel 3 Wob om aan de Gemeente informatie te verzoeken. Gelet op het fundamentele karakter van die bevoegdheid en het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden dient bij de beantwoording van die vraag terughoudendheid te worden betracht.

3.5.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] - ook indien de noodzakelijke terughoudendheid in acht wordt genomen - misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid ex artikel 3 Wob . Daarvoor is het navolgende van belang.

3.6.

[gedaagde] heeft in een vrij kort tijdsbestek van circa twee maanden een aanzienlijke hoeveelheid Wob-verzoeken met betrekking tot zeer uiteenlopende onderwerpen ingediend bij de Gemeente, waarbij het verzoek om informatie min of meer was verstopt tussen allerlei (algemene) informatie over het betreffende onderwerp. Verder heeft [gedaagde] - daarnaar gevraagd - geen overtuigende/redelijke verklaring kunnen geven voor het indienen van zijn verzoeken, zodat niet kan worden aangenomen dat hij bij de door hem gewenste informatie een reëel belang heeft. Voorts volgt uit de onweersproken stellingen en producties van de Gemeente dat [gedaagde] in voorkomende gevallen de Gemeente in gebreke stelde zodra deze - naar zijn mening - niet tijdig reageerde op een verzoek. Bovendien is aannemelijk dat het ambtelijk apparaat van de Gemeente onevenredig en - mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen - onnodig wordt belast als gevolg van de grote hoeveelheid Wob-verzoeken van [gedaagde], met alle nadelige gevolgen voor de Gemeente van dien.

3.7.

Op grond van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat de handelwijze van [gedaagde] niet was gericht op het (tijdig) verkrijgen van informatie, maar op het ontwrichten van de be- en afhandeling van zijn Wob-verzoeken en het incasseren van dwangsommen. Het kan echter niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat een dergelijke - niet te rechtvaardigen handelwijze - wordt beloond met het innen van een substantiële hoeveelheid dwangsommen uit de publieke kas.

3.8.

De omstandigheid dat [gedaagde] na 17 juli 2014 geen Wob-verzoeken meer heeft ingediend bij de Gemeente brengt niet mee dat de onderhavige vordering (reeds) om die reden moet worden afgewezen. Anders dan [gedaagde] lijkt te betogen, geeft dat niet voldoende garantie dat hij niet weer zal aanvangen met het bestoken van de Gemeente met Wob-verzoeken. Opvallend is dat [gedaagde] is gestopt met het indienen van Wob-verzoeken bij de Gemeente nadat deze hem bij brief van 17 juli 2014 had medegedeeld dat zij haar advocaat opdracht heeft gegeven tot het aanhangig maken van de onderhavige procedure. Volgens de Gemeente heeft [gedaagde] het indienen van vergelijkbare Wob-verzoeken bij andere gemeenten nadien gewoon voortgezet. [gedaagde] heeft dit niet (voldoende gemotiveerd) betwist, zodat van de juistheid van die stelling moet worden uitgegaan. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat [gedaagde] de Gemeente weer zal benaderen met Wob-verzoeken na afwijzing van de vordering van de Gemeente. De vrees van de Gemeente daarvoor is in de gegeven omstandigheden alleszins reëel, mede gelet op het door [gedaagde] op de zitting naar voren gebrachte standpunt.

3.9.

Een en ander betekent dat de hiervoor onder 2.1 sub I vermelde vordering zal worden toegewezen. Daarmee wordt [gedaagde] zijn bevoegdheid ex artikel 3 Wob niet ontnomen en resteert hem - naar moet worden aangenomen - nog een reële/voldoende mogelijk om van die bevoegdheid gebruik te maken.

3.10.

De vordering sub II zal worden afgewezen. Er bestaat geen - wettelijke - plicht om in de aanhef van een Wob-verzoek uitdrukkelijk aan te geven dat het een Wob-verzoek betreft. Toewijzing van die vordering zou meebrengen dat [gedaagde] voor wat betreft de (eventueel) door hem in te dienen Wob-verzoeken anders zou worden behandeld dan een ander. Voor zover dat al mogelijk zou zijn, bestaat daarvoor in de gegeven omstandigheden geen aanleiding.

3.11.

Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. Aan het totaal van de eventueel te verbeuren dwangsommen zal wel een maximum worden verbonden. Voorts zal worden bepaald dat de dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.

3.12.

[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4 De beslissing

De voorzieningenrechter:

- verbiedt [gedaagde] om meer dan twee Wob-verzoeken per kalendermaand in te dienen bij de Gemeente, dan wel haar diensten en/of organen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere keer dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,--;

- bepaalt dat de dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.11 vermeld;

- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.519,77, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 608,-- aan griffierecht en € 95,77 aan dagvaardingskosten;

- veroordeelt [gedaagde] tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat;

- bepaalt dat, indien niet binnen veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis aan de kostenveroordelingen is voldaan, daarover de wettelijke rente verschuldigd;

- bepaalt dat, indien en voor zover [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis om die reden door de Gemeente aan [gedaagde] is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving en met de explootkosten van de betekening van dit vonnis;

- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2014.

jvl


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature