E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9591
LJN BZ9591, Rechtbank Den Haag, AWB 12/4460

Inhoudsindicatie:

Accijns. In geschil is of de beschikking doorlopende zekerheid ten behoeve van de verleende vergunning opslag in een accijnsgoederenplaats terecht is genomen en op het juiste bedrag is vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Wet op de accijns in alle gevallen het stellen van zekerheid kan worden verlangd en dat hiermee buiten de reikwijdte van artikel 16, eerste lid, van Richtlijn 2008 /118/EG wordt getreden. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij de accijnsgoederen niet voorhanden krijgt. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van het fictief voorhanden hebben, waardoor, hoewel dit fictief voorhanden hebben van korte duur kan zijn, voldaan wordt aan de in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van Richtlijn 2008 /118/EG gestelde voorwaarden. De rechtbank oordeelt dat verweerder de noodzaak van de zekerheidsstelling op grond van bovengenoemd artikel voldoende heeft gemotiveerd. Ten aanzien van de hoogte van de zekerheidsstelling oordeelt de rechtbank dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bedrag van de zekerheid op 10% moet worden gesteld. De rechtbank stelt de te stellen zekerheid in goede justitie op 5% van het bedrag dat gemiddeld in een tijdvak wordt uitgeslagen. Beroep gegrond.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie