Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

bestuurlijke boete; overtreding arbeidstijdenbesluit vervoer;

bestuurlijke boetes vallen niet onder werkingssfeer Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties;

direct innen van boete opgelegd aan niet-ingezetenen is niet in strijd met artikel 12 van het EG-Verdrag (discriminatieverbod)

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 13/406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2013 in de zaak tussen

[A] GmbH, gevestigd te [plaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: mr. J.B. Vallenduuk),

en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Autar).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2012 is aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van

€ 2.200,- wegens overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: Atbv).

Bij besluit van 3 december 2012 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 januari 2013 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.

De zaak is op 15 juli 2013 gevoegd met de zaken van [B] (AWB 13/3426) en [C] (AWB 13/3422) ter zitting behandeld.

Eiseres heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen mr. W. Autar, J. van der Laarse en

N. Drijer.

Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1

Op 9 juni 2012 heeft een inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: Inspectie) een voertuig (kenteken [kentekennummer], merk Volvo ) gecontroleerd. Het voertuig werd bestuurd door [D] die ten tijde van de controle in opdracht van eiseres vervoer verrichtte. Uit onderzoek bleek dat de werking van de tachograaf als gevolg van het gebruik van een voorziening was gefrustreerd. Voor deze overtreding heeft verweerder aan eiseres de boete opgelegd. Nu er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 10:15 van de Arbeidstijdenwet (hierna: Atw), te weten dat het beboetbare feit heeft plaatsgevonden met of door middel van een voertuig waarvan aannemelijk is dat de houder van het kenteken geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft of dat de bestuurder van het voertuig in Nederland geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, heeft de inspecteur direct ter plaatse de boete geïnd.

2

Bij het bestreden besluit heeft verweerder de boete gehandhaafd. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat door eiseres is gehandeld in strijd met artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv in samenhang met artikel 1 en artikel 13 van de Verordening (EEG) nr. 3821/85 (hierna: Verordening 3821/85). Daartoe heeft verweerder overwogen dat de inspecteur heeft vastgesteld dat de tachograaf op 8 juni 2012 in het tijdvak gelegen na 00:56 uur tot 02:21 uur rust registreerde, terwijl in dat tijdvak door wielsensoren van het voertuig met kenteken [kentekennummer] het ronddraaien van voertuigwielen werd geregistreerd. Dit heeft geleid tot de foutcode [codenummer] (onwaarschijnlijke snelheidssignalen) in het motormanagement. Een onwaarschijnlijk snelheidssignaal ontstaat als de informatie van de wielsensoren van de vrachtauto naar het motormanagement niet overeenkomt met het snelheidssignaal afkomstig van de tachograaf. Dit kan het gevolg zijn van een storing of manipulatie van de tachograaf. Aangezien in de controleperiode geen storingen waren geregistreerd betreffende de sensor en de tachograaf die het rijden in geregistreerde rusttijd kon verklaren heeft de inspecteur vastgesteld dat er sprake was van manipulatie van de tachograaf.

3.1

Eiseres kan zich daarin niet vinden en stelt zich in beroep - samengevat - primair op het standpunt dat het direct innen van een opgelegde boete aan een niet-ingezetene van Nederland in strijd is met artikel 12 van het EG-Verdrag. Er bestaat geen objectieve rechtvaardigingsgrond om de niet in Nederland gevestigde of wonende overtreders anders te behandelen dan Nederlandse onderdanen. Eiseres wijst hierbij op het Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (hierna: Kaderbesluit).

Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder de overtreding als een strafbaar feit had moeten aanmerken. Door dat na te laten is de boete onevenredig zwaar uitgevallen door de problemen van de betaling langs de weg, welke gepaard gaat met stilstand van het transport. Meer subsidiair en enkel en alleen indien het voorgaande niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidt, stelt eiseres zich op het standpunt dat uit de uitdraai van het motormanagement niet opgemaakt kan worden dat met het voertuig nog om 00:57 uur UTC-tijd is gereden. Daarmee is het bestreden besluit naar haar mening onvoldoende gemotiveerd. Verder heeft zij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van manipulatie. Om de vermeende manipulatie aan te tonen, had de rapporteur op zijn minst het door hem veronderstelde manipulatiemiddel moeten aantreffen. Zeker nu de vermeende manipulatie een dag eerder zou hebben plaatsgevonden. Het komt eiseres ook onwaarschijnlijk voor dat de beweerde eenmalige foutcode een gevolg is van manipulatie waar zij verantwoordelijk voor gehouden kan worden, terwijl er tal van andere foutcodes zouden zijn opgetreden. Een en ander duidt eerder op een storing. De veronderstelde manipulatie kan volgens eiseres dan ook niet worden vastgesteld. Ten slotte heeft zij aangevoerd dat voor haar nog steeds niet duidelijk is waarom zij als werkgever verantwoordelijk zou zijn voor de door de rapporteur geconstateerde overtreding.

3.2

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.1

Ingevolge artikel 1, van de Verordening 3821 /85 moet het controleapparaat in de zin van deze verordening ten aanzien van zijn constructie-, installatie-, gebruiks- en controle-eisen voldoen aan de voorschriften van deze verordening, met inbegrip van de bijlagen I en II.

4.2

Ingevolge artikel 13 van de Verordening 3821 /85 zien de werkgever en de bestuurder toe op de juiste werking van het controleapparaat.

4.3

Artikel 2.4:13, tweede lid, van de Atbv bepaalt dat het verboden is te handelen in strijd met de artikelen 1, 3, eerste lid, en 13 tot en met 16 van Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer.

4.4

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv levert het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, een beboetbaar feit op.

4.5

De hoogte van de boete heeft verweerder gebaseerd op de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) (hierna: beleidsregel). Blijkens bijlage 1 van de beleidsregel (Stcrt. 2012, 8973) wordt voor het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, van de Atbv aan de werkgever een boete opgelegd van € 2.200,--

4.6

Ingevolge artikel 12 van het EG-Verdrag is binnen de werkingssfeer van het Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen daarin gesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

5

De rechtbank overweegt als volgt.

5.1

De rechtbank is van oordeel dat de aan eiseres opgelegde boete niet binnen de werkingssfeer van het Kaderbesluit valt. De rechtbank wijst hierbij op de Memorie van Toelichting op de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties die strekt tot implementatie van het Kaderbesluit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 699, nr. 3). Het Kaderbesluit beoogt de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het terrein van de tenuitvoerlegging van geldelijke transacties te versnellen en vereenvoudigen door deze samenwerking vorm te geven volgens het beginsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Het Kaderbesluit heeft betrekking op vier verschillende soorten geldelijke sancties: de geldboete, de in het kader van het strafproces opgelegde verplichting tot betaling van een schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer, de verplichting tot betaling van een geldbedrag voor een fonds of instelling ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten en de verplichting tot betaling van proceskosten. Naast geldelijke transacties opgelegd door de strafrechter, vallen ook bepaalde geldelijke transacties opgelegd door een bestuurlijke autoriteit onder de reikwijdte van het Kaderbesluit. Het gaat hierbij om sancties die zijn opgelegd wegens een strafbaar feit of wegens een feit dat naar het recht van de uitvaardigende lidstaat wordt bestraft als een vergrijp tegen de voorschriften betreffende de orde (“Ordnungswidrigkeiten”), voor zover tegen de beslissing beroep op een met name in strafzaken bevoegde rechter is opengesteld. In alle gevallen moet het om een onherroepelijke beslissing gaan.

Zoals ook uit de Memorie van Toelichting op de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties blijkt valt de zuiver bestuursrechtelijke boete niet onder de reikwijdte van het Kaderbesluit. Een beroep tegen een dergelijke boete is opengesteld bij de bestuursrechter en niet bij een “met name in strafzaken bevoegde rechter”.

5.2

Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog naar voren gebracht dat een werkgroep in het leven is geroepen die onderzoekt of de lidstaten van de Europese Unie afspraken kunnen maken over het innen van bestuurlijke boetes.

5.3

De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder door de boete direct ter plaatse te innen, heeft gehandeld in strijd met artikel 12 van het EG-verdrag. Artikel 12 van het EG-verdrag heeft immers louter betrekking op het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. In dit geval wordt onderscheid gemaakt naar ingezetenschap en niet naar nationaliteit.

5.4

Voorts overweegt de rechtbank dat zo er al van moet worden uitgegaan dat het onderscheid naar ingezetenschap neerkomt op een indirect onderscheid naar nationaliteit dit onderscheid naar nationaliteit objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan het nagestreefde doel. Door niet-ingezetenen direct aan de weg de boete te laten betalen, wordt immers voorkomen dat zij de boete niet betalen. Nu bestuurlijke boetes niet onder de reikwijdte van het Kaderbesluit vallen en betaling van aan niet-ingezetenen opgelegde bestuurlijke boetes in het buitenland derhalve niet kan worden afgedwongen, is directe betaling van de boete een geschikt en proportioneel middel. Van strijd met het in artikel 12 van het EG-Verdrag neergelegde non-discriminatiebeginsel is dan ook geen sprake.

5.5

De omstandigheid dat gedragingen in strijd met de verkeersregels, met inbegrip van overtredingen van de rij- en rusttijdenwetgeving en van de wetgeving inzake gevaarlijke goederen op grond van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit binnen het toepassingsgebied valt, leidt niet tot de conclusie dat de aan eiseres opgelegde boete dient te worden afgedaan via het Kaderbesluit. Er is ten slotte geen sprake van een strafbaar feit.

5.6

De beroepsgrond van eiseres dat de overtreding moet worden aangemerkt als een strafbaar feit begrijpt de rechtbank aldus dat eiseres van mening is dat in dit geval sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 11:3, derde lid, van de Atw , waardoor verweerder op grond van het bepaalde in artikel 10:6, tweede lid, van de Atw niet bevoegd is een boete op te leggen. De rechtbank verwijst - overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 maart 2009, LJN BH5515 -, naar de “Aanwijzing arbeidstijdenbesluit vervoer met betrekking tot het vervoer over de weg” (Stcrt. 2005, 102, p. 20). Deze Aanwijzing van het College van procureurs-generaal heeft betrekking op de vervolging van verdachten die de strafrechtelijke bepalingen van de Atw gerelateerd aan het wegvervoer hebben overtreden. Hierin staat vermeld dat, naast het opleggen van een bestuurlijke boete, strafrechtelijke handhaving onder specifieke omstandigheden mogelijk blijft. Daarbij wordt onder meer verwezen naar de situatie als bedoeld in artikel 11:3, derde lid, van de Atw . Hierover is vervolgens onder meer het volgende opgenomen: ‘Het gaat hierbij dan in het bijzonder om overtredingen de rij- en rusttijd betreffende terwijl tevens sprake is van een ongeval waarbij letsel bij personen (elke vorm van letsel) en/of schade aan goederen (elke vorm van schade) is ontstaan. Het niet voldoen aan een administratieve verplichting zal meestal niet leiden tot het ernstig in gevaar brengen van de verkeersveiligheid. Er kan zich een situatie voordoen zonder een ongeval met schade en/of letsel maar waarbij de situatie zodanig is, dat het opleggen van een bestuurlijke boete geen recht zou doen aan de geconstateerde feiten en omstandigheden. Het gaat daarbij om een uitzonderlijke situatie waarbij sprake is van bijzondere omstandigheden met een zodanig concrete gevaarzetting, dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht of zulks redelijkerwijs kan worden aangenomen.’

5.7

Hoewel het overtreden van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv verstrekkende consequenties kan hebben, is in het onderhavige geval niet gebleken van een concrete gevaarzetting. Er bestaat dan ook geen grond voor toepassing van artikel 11:3, derde lid, van de Atw in samenhang met artikel 10:6, tweede lid, van de Atw . Verweerder was daarom bevoegd om het onderhavige bestreden besluit te nemen.

5.8

Eiseres heeft in dit verband tevens betoogd dat een overtreding als deze in de catalogus die bij de Richtlijn 2009/5/EG van de Europese Commissie van 30 januari 2009 is gepubliceerd als heel belangrijke inbreuk is aangemerkt en daarom via het strafrecht moet worden afgehandeld, welk betoog faalt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet in dit betoog kan worden gevolgd. Zoals de rechtbank Utrecht in haar uitspraak van 12 januari 2010, LJN BK9720 en de rechtbank Amsterdam in haar uitspraak van

6 oktober 2009, LJN BK1739 reeds eerder hebben overwogen is de desbetreffende richtlijn bedoeld als classificatie van de inbreuken op de Verordeningen 561/2006 en 3821/85 en niet bedoeld om te bepalen wanneer sprake is van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 11:3, derde lid, van de Atw , dat niet bestuursrechtelijk, maar strafrechtelijk moet worden afgedaan.

5.9

Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en is het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet hoe hij tot conclusie is gekomen dat sprake was van manipulatie van de tachograaf. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op het op 26 september 2012 op ambtseed opgemaakte rapport van de inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en transport, waarbij een kopie van de print-out vanuit de digitale tachograaf van 8 juni 2012 en een print van de arbeidskaart is gevoegd. In het rapport is - kort gezegd - uiteengezet dat indien op de impulsgever aan de versnellingsbak van de motor in een voertuig van het merk Volvo een magneet wordt bevestigd, in het motormanagement de foutcode [codenummer] (met de omschrijving: onwaarschijnlijke snelheidsignalen) gegenereerd wordt. Nu de foutcode is gegenereerd op 8 juni 00:57 uur (UTC-tijd) in een periode van rust, welke was geregistreerd tussen 00:56 uur en 02:21 uur, terwijl in dat tijdvak door wielsensoren van de vrachtauto ronddraaien van voertuigwielen werd geregistreerd, kon verweerder dit niet anders interpreteren dan rijden van het voertuig. Wat leidde tot de foutcodes van onwaarschijnlijke snelheidssignalen. De inspecteur heeft aan de hand van de print-out technische gegevens vastgesteld dat het controleapparaat in bedoeld tijdvak correct werkte. Verweerder is terecht tot de conclusie gekomen dat sprake was van manipulatie van de tachograaf.

5.10

In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat het in de vervoersbranche algemeen bekend is dat de tachograaf is ingesteld in UTC-tijd en dat het verder ook een bekend gegeven is dat het motormanagement van voertuigen van het Merk Volvo is ingesteld in de tijd van het land waar het voertuig is geregistreerd, in dit geval Duitsland. De inspecteur heeft daarom het tijdstip van de codereeks [codenummer] (onwaarschijnlijke snelheidssignalen) dat op 8 juni 2012 om 02:57 uur voor de laatste maal was opgeslagen in het motormanagement omgezet in UTC-tijd.

5.11

De rechtbank stelt voorts vast dat de uitdraai van de digitale tachograaf de foutcode op 5 juni 2012 om 19:51 (lokale tijd) voor de eerste keer is opgetreden en op 9 juni 2012 om 02:57 (lokale tijd) voor de laatste maal. De stelling van eiseres dat de foutcode slechts eenmaal is opgeslagen, houdt derhalve geen stand.

5.12

Evenmin houdt de stelling stand dat de overtreding slechts tot een boete kan leiden in het geval het manipulatiemiddel in het voertuig wordt aangetroffen. Dit zijn immers twee zelfstandige beboetbare feiten, die los van elkaar kunnen worden beboet.

5.13

Ten slotte overweegt de rechtbank dat zij eiseres niet volgt in haar betoog dat zij als werkgever niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de juiste werking van de tachograaf. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres als werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor de juiste werking en het juiste gebruik van de tachograaf. Dit betekent dat de overtreding zich voordoet als is vastgesteld dat de tachograaf niet op de juiste wijze heeft gefunctioneerd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar als werkgever geen verwijt treft. Nergens in de wet- of regelgeving staat dat de verantwoordelijkheid die eiseres heeft op grond van artikel 13 van Verordening 3821 /85 vervalt op het moment dat de chauffeur onderweg is dan wel eerst aanvangt op het moment dat de chauffeur terug is op het bedrijf. De enkele stelling dat zij niet inziet hoe zij had kunnen zien dat de tachograaf niet naar behoren had gefunctioneerd als gevolg van de manipulatie op 8 juni 2012, is onvoldoende om te kunnen worden aangemerkt als schulduitsluitingsgrond. Eiseres zal haar controles zodanig moeten inrichten dat dergelijke onregelmatigheden door haar voorkomen kunnen worden.

6

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een beboetbare overtreding en op goede gronden een boete heeft opgelegd van € 2.200,-. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

7

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature