Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak



RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2942

Uitspraakdatum: 29 mei 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats A],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2000 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.211.608, alsmede gelijktijdig bij beschikking een boete van ƒ 288.652.

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 augustus 2007 de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.208.864 en de boete verminderd tot ƒ 245.251.

1.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 5 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 6 juli 2007, in één geschrift beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1997 en 2000, de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1998, 1999, 2001, 2002 en 2003, de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2004, de aanslagen vermogensbelasting over de jaren 1999 en 2000, de aanslagen premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen over de jaren 1998, 1999, 2001, 2002 en 2003, de aanslagen ziekenfondspremie over de jaren 2001 en 2002 en de naheffings-aanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997, 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998, 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 en 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004, alsmede de daarbij vastgestelde verhoging en boetebeschikkingen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 143.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], advocaat te Maastricht, alsmede namens de inspecteur, [verweerder]. De beroepen in de zaken, die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de procedurenummers 07/2929, 07/2936, 07/2937, 07/2938, 07/2939, 07/2940, 07/2941, 07/2942, 07/2943, 07/2944, 07/2945, 07/2946, 07/2947, 07/2948, 07/2949, 07/2950, 07/2951, 07/2952, 07/2953, 07/2954, 07/2955, 07/5037 en 08/2761, zijn gezamenlijk ter zitting behandeld.

1.7.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende drijft sinds [datum] 1997 onder de handelsnaam [handelsnaam A] een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming was vanaf 1997 gevestigd op het woonadres van belanghebbende gelegen aan [adres 1] te [plaats A]. Met ingang van [datum] 2003 is de handelsnaam gewijzigd in [handelsnaam B] en is de onderneming verhuisd naar het adres [adres 2] te [plaats A]. In 2004 is de onderneming ingebracht in de op [datum] 2004 opgerichte vennootschap [B BV]. Enige aandeelhouder van [B BV] is [C BV]. Enig aandeelhouder van [C BV] is belanghebbende.

2.2.

Tot [datum] 2003 bestonden de ondernemingsactiviteiten uit de in- en verkoop van tweedehands auto’s en incidenteel nieuwe auto’s. Per [datum] 2003 zijn de ondernemingsactiviteiten uitgebreid met het verrichten van APK-keuringen, spuitwerk, onderhoud en reparaties.

2.3.

Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 1997 tot en met 2003. Het jaar 2004 is globaal in het onderzoek betrokken omdat de aangifte over dat jaar ten tijde van het onderzoek nog niet was ingediend. De bevindingen van de controlemedewerkers zijn neergelegd in het controlerapport van 1 mei 2006. Naar aanleiding van de bevindingen heeft de inspecteur de door belanghebbende ingediende aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 1998, 1999, 2001, 2002 en 2003 gecorrigeerd, over de reeds geregelde jaren 1997 en 2000 navorderingsaanslagen opgelegd en over 2004 een voorlopige aanslag opgelegd.

2.4.

Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur gesteld dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 25, zesde lid, van de AWR en de navolgende uit het controlerapport voortvloeiende correcties in de inkomstenbelasting over één of meerdere jaren van de gecontroleerde periode gehandhaafd:

1. afschrijving en boekwinst [adres 1] te [plaats A]

2. afschrijving en investeringsaftrek hekwerk factuur [D]

3. afschrijving meubels en kosten kerstpakketten factuur [E]

4. camper met kenteken [kenteken]

5. afboeking lening aan [F]

6. overboeking lening van [G]

7. voorziening proceskosten

8. creditering factuur 9700093 [I]

9. winst niet geboekte kentekens

10. winst Porsche 911, kenteken [kenteken]

11. winst BMW 530TD

12. afwaardering Maserati 4200GT Spyder

13. winst Maserati 2

14. winst Ferrari 360 Modena, kenteken [kenteken]

15. winst BMW X5, kenteken [kenteken]

16. winst Mercedes C220, kenteken [kenteken]

17. winst VW Golf, kenteken [kenteken]

18. winst Renault Laguna, kenteken [kenteken]

19. winst BMW 740i, kenteken [kenteken]

20. winst BMW 530D, kenteken [kenteken]

21. winst VW Passat, kenteken [kenteken]

22. winst Citroen Berlingo, kenteken [kenteken]

23. winst VW Polo, kenteken [kenteken]

24. winst Opel Corsa's, kenteken [kenteken], [kenteken] en [kenteken]

25. provisie valutawisselingen

26. omzet Britse ponden £ 39200

27. afboeking bijzonder last £ 39200

28. omzet aangetroffen contanten € 42.700

29. omzet saldo bankrekening Luxemburg

30. omzet aankoop villa Spanje

31. negatieve kassaldi

32. privé-element kantinekosten

33. factuur Schilder- en glaszetbedrijf [J]

34. sponsoring [K BV]

40/41 privégebruik auto's

43. privé-verbruik energie

44. privégebruik Yamaha, kenteken [kenteken]

45. huurwaardeforfait [adres 1] te [plaats A]

46. dwangsom [gemeente A]

47. privé-bestedingen brandstof auto’s

48. meewerkaftrek echtgenote

49. onderhoudskosten [adres 3] te [plaats A]

50. afschrijving [adres 4] te [plaats A]

51. afschrijving [adres 5] te [plaats B]

52. onderhoud [adres 6] te [plaats C]

53. onderhoud [adres 7] te [plaats D]

54. winst aankoop villa [adres 8] (Spanje)

55. resultaat overige werkzaamheden verkoop [L] te [plaats E]

56. resultaat overige werkzaamheden verhuur [L] te [plaats E]

2.5.

Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 369.659. Bij de uitspraak op bezwaar, met dagtekening 15 augustus 2007, heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.208.864. Daarbij zijn de volgende correcties toegepast:

1. afschrijving [adres 1] te [plaats A] -ƒ 3.480

2. investeringsaftrek meubels factuur [E] ƒ 1.890

3. afschrijving meubels factuur [E] ƒ 92

4. kosten kerstpakketten factuur [E] ƒ 3.800

5. voorraad camper met kenteken [kenteken] ƒ 238.848

6. verkoop camper met kenteken [kenteken] -ƒ 22.553

7. privégebruik camper met kenteken [kenteken] ƒ 20.000

8. afboeking lening aan [F] ƒ 25.523

9. winst niet geboekte kentekens ƒ 81.587

10. provisie valutawisselingen ƒ 385.842

11. kantinekosten ƒ 5.000

12. sponsering [K BV] ƒ 17.021

13. privégebruik auto’s ƒ 23.278

14. privé-verbruik energie ƒ 2.910

15. huurwaardeforfait [adres 1] te [plaats A] ƒ 2.358

16. meewerkaftrek echtgenote ƒ 12.389

17. onderhoud [adres 3] te [plaats A] ƒ 357

18. afschrijving [adres 4] te [plaats A] ƒ 900

19. afschrijving [adres 5] te [plaats B] ƒ 6.350

20. onderhoud [adres 6] te [plaats C] ƒ 24.451

21. onderhoud [adres 7] te [plaats D] ƒ 12.641

Totaal correcties ƒ 839.204

2.6.

Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de vergrijpboete verminderd tot ƒ 245.251. De vergrijpboeten zijn aangekondigd bij brief van 22 december 2005 en zijn opgelegd naar aanleiding van de correcties 3, 4, 13, 30, 37, 39, 40, 43, 48, 49, 50, 52, en 53.

2.7.

Bij brief van 29 juni 2007 heeft de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende een “toelichting uitspraak op bezwaar” verzonden betreffende het bezwaar van belanghebbende tegen de hiervoor in 1.3. genoemde aanslagen en beschikkingen. In die brief heeft de inspecteur de diverse correcties en boetes per middel en per jaar besproken en daarbij aangegeven dat de gevolgen van deze correcties op de belastbare inkomens zijn opgenomen in de afzonderlijk toe te zenden uitspraken.

[adres 1] te [plaats A] – correcties 1 en 45

2.8.

De ondernemingsactiviteiten werden vanaf [datum] 1997 tot [datum] 2003 verricht op het toenmalige woonadres van belanghebbende gelegen aan [adres 1] te [plaats A] ([adres 1]). In het achterste gedeelte van de woning, een woonboerderij, was op de bovenverdieping het kantoor gevestigd. Beneden was een hefbrug geplaatst en er was een ontvangstruimte voor de klanten ingericht met een bar en een toilet. Het achterste gedeelte (het bedrijfsdeel) had een eigen toegang vanaf de openbare weg en was in de jaren voordat belanghebbende zijn onderneming startte verhuurd geweest aan een broer van belanghebbende en een derde.

2.9.

Tot de gedingstukken behoort een taxatierapport van de afdeling waardeonderzoek van de belastingdienst. De taxateur heeft de waarde van het bedrijfsdeel met 155 m² ondergrond per 1 juli 1997 getaxeerd op ƒ 160.000. Bij het taxatierapport is een bouwtekening van de benedenverdieping van [adres 1] gevoegd.

2.10.

De inspecteur heeft het bedrijfsdeel met ingang van 1 juli 1997 als verplicht ondernemingsvermogen aangemerkt en een afschrijving in aftrek toegelaten van ƒ 1.740 over 1997, ƒ 3.480 over 1998 tot en met 2000, € 1.597 over 2001 en 2002 en € 395 over 2003. Omdat de onderneming op [datum] 2003 is verhuisd naar het adres [adres 2] te [plaats A] heeft de inspecteur het bedrijfsdeel per 1 april 2003 als verplicht privévermogen aangemerkt en in verband met de overbrenging naar het privévermogen in 2003 een boekwinst van € 54.781 bijgeteld.

2.11.

De WOZ-waarde van [adres 1] is vastgesteld op ƒ 287.000 voor de jaren 1997 tot en met 2000. Belanghebbende heeft in zijn aangiften hiervan 2/3 deel toegerekend aan zijn onderneming. In voornoemd taxatierapport is de vrije verkoopwaarde van [adres 1] getaxeerd op ƒ 1.605.000 per 31 december 2000, waarbij het woongedeelte op ƒ 1.375.000 is getaxeerd en het bedrijfsgedeelte op ƒ 230.000. Op basis van deze taxatiewaarden heeft de inspecteur 1/7 deel toegerekend aan de onderneming van belanghebbende en het door belanghebbende aangegeven huurwaardeforfait over de jaren 1997 tot en met 2000 gecorrigeerd met ƒ 2.358.

Factuur [E] - correctie 3

2.12.

Belanghebbende heeft als inkoop een factuur van 7 december 2000, nummer 2217, geboekt van [E] ten bedrage van ƒ 10.800, exclusief ƒ 1.890 omzetbelasting, voor de levering van kantoormeubels en kerstpakketten. [E] is de handelsnaam van de onderneming van de echtgenote van belanghebbende. Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat de meubels, waarmee het kantoor aan [adres 1] was ingericht, niet door [E] waren geleverd maar uit de woning van belanghebbende afkomstig waren. Verder is geconstateerd dat de meubels en kerstpakketten niet door [E] zijn ingekocht. Ten aanzien van de kantoormeubels heeft de inspecteur de investeringsaftrek van ƒ 1.890 en de afschrijving van ƒ 92 gecorrigeerd en de kosten van de kerstpakketten van ƒ 3.800 niet in aftrek toegelaten. Over de correctie investeringsaftrek is een vergrijpboete van ƒ 284 opgelegd. Over de correctie kerstpakketten is een vergrijpboete van ƒ 1.140 opgelegd.

Camper – correctie 4

2.13.

Belanghebbende heeft op 7 januari 1999 met toepassing van de margeregeling voor de omzetbelasting een camper, met kenteken [kenteken], ingekocht voor een bedrag van ƒ 212.500. Vervolgens heeft belanghebbende de camper voor een bedrag van in totaal ƒ 26.347,90 (exclusief ƒ 4.610,88) in orde laten maken, waardoor de totale kostprijs van de camper ƒ 238.848 bedraagt. Belanghebbende heeft de camper in de voorraadwaardering per 31 december 1999 opgenomen voor een bedrag van ƒ 150.000. Belanghebbende is samen met zijn gezin met de camper naar Spanje op vakantie geweest. Op 5 augustus 2000 is de camper gedeeltelijk verwoest door brand en heeft belanghebbende van de verzekeringsmaatschappij een schade-uitkering van ƒ 158.500 ontvangen. Vervolgens heeft de verzekeringsmaatschappij de camper met de brandschade voor ƒ 130.000 weer verkocht belanghebbende, omdat hij de hoogste bieder was. Op 13 oktober 2000 heeft belanghebbende de camper met de brandschade voor ƒ 26.500 naar privé overgebracht. De inspecteur heeft de afwaardering per 31 december 1999 niet geaccepteerd en de voorraad in dat jaar met ƒ 88.848 gecorrigeerd. In 2000 heeft de inspecteur de overbrenging naar privé niet geaccepteerd en de voorraad in dat jaar met ƒ 238.848 gecorrigeerd. Ten aanzien van het privégebruik heeft de inspecteur in 1999 en 2000 jaarlijks ƒ 20.000 bijgeteld. Ter zake van deze bijtelling heeft de inspecteur in 2000 een vergrijpboete van 25%, ofwel ƒ 3.000, opgelegd. Omdat de camper als gevolg van het privé-gebruik niet onder de margeregeling kon worden verkocht, heeft de inspecteur in 2000 een correctie minder verkoop margeregeling van ƒ 22.553 meegenomen wegens meer verschuldigde omzetbelasting.

Lening aan [F] – correctie 5

2.14.

Belanghebbende heeft in 2000 een lening van ƒ 35.000 verstrekt aan [F], handelend onder de naam [handelsnaam F]. De verschuldigde rente bedroeg 10 % per jaar en tevens was [F] een managmentfee verschuldigd van ƒ 1.000 per maand totdat de lening was afgelost. Daarnaast heeft [F] op 9 februari 2000 bij belanghebbende een auto van ƒ 24.252 gekocht. De koopsom is in termijnen betaald. De totale vordering van belanghebbende op [F] bedroeg per 31 december 2000 ƒ 66.783. Hiervan heeft belanghebbende ƒ 31.783 als oninbaar geboekt. De inspecteur heeft de afboeking alleen geaccepteerd voor zover deze betrekking heeft op de achterstallige termijnen voor de verkoop van de auto. Die afboeking heeft hij op ƒ 6.260 gesteld en het restant van ƒ 25.523 gecorrigeerd.

Winst niet geboekte kentekens - correctie 13

2.15.

Tijdens het boekenonderzoek is de in de administratie van belanghebbende opgenomen handelsvoorraad vergeleken met de op zijn naam geregistreerde handelsvoorraad bij de Rijksdienst voor het wegverkeer te Veendam (RDW). Hieruit is door de controlemedewerkers geconstateerd dat belanghebbende niet alle op zijn naam geregistreerde auto’s in de administratie heeft verantwoord. Voor een aantal van de niet in de administratie verantwoorde auto’s heeft belanghebbende geen verklaring kunnen geven dan wel heeft hij een verklaring gegeven die door de inspecteur als niet afdoende is bestempeld of die niet strookte met informatie die de inspecteur van derden heeft verkregen. Derhalve heeft de inspecteur de winst over de controlejaren gecorrigeerd met: ƒ 30.646 negatief over 1997, ƒ 2.916 over 1998, ƒ 7.550 over 1999, ƒ 81.587 over 2000, € 33.999 over 2001, € 13.478 over 2002 en € 0 over 2003. Over de jaren 1999 tot en met 2002 heeft de inspecteur vergrijpboeten opgelegd van respectievelijk ƒ 2.265, ƒ 24.476, € 8.840 en € 3.504.

Valutawisselingen – correctie 30

2.16.

Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het proces-verbaal van 27 mei 2003, waarin de chef Operationele Zaken bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de Politieregio Brabant-Noord de volgende ambtsedige verklaring heeft afgelegd:

“[belanghebbende] van het autobedrijf te [plaats A] houdt zich bezig met het witwassen van drugsgeld. Hiervoor gebruikt hij zijn bedrijf. Drugshandelaren komen oa met Engelse, Schotse en Ierse ponden en Canadese dollars. [belanghebbende] geeft dan afhankelijk van de koers ongeveer 1,50 Euro voor een pond. [belanghebbende] pakt ongeveer 10% winst op het in te wisselen bedrag. Het gaat hier vaak om honderdduizenden euro’s aan vreemde valuta. [belanghebbende] laat het vreemde geld op zijn rekening storten en zegt dat hij een klant heeft gehad die een auto gekocht heeft.

Met [belanghebbende] van het autobedrijf wordt bedoeld:

[belanghebbende]

geboren [plaats G] op [datum] 1962

wonende [plaats G], [adres 1]

Voorts verklaar ik, alvorens bovenstaande informatie ter beschikking te hebben gesteld, mij een oordeel ten hebben gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en over de juistheid van de informatie. Dit oordeel luidt dat de mij bekende achtergrond van de informant, beiden in samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt:

dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.

Eerdergenoemde informatie is door mij, voor operationele afhandeling, op 14 november 2002 ter beschikking gesteld aan de Dienst Centrale Recherche, afdeling Financiële Recherche. ”

2.17.

Naar aanleiding van deze informatie is op 12 juni 2003 door de regiopolitie Brabant-Noord op last van de Officier van Justitie een strafrechtelijk onderzoek jegens belanghebbende ingesteld. Tijdens het onderzoek zijn door de politie de wisselingen van vreemde valuta, welke in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2004 hebben plaatsgevonden op naam van het autobedrijf van belanghebbende, geïnventariseerd aan de hand van onder meer bankafschriften en stortingsbewijzen. In de geïnventariseerde periode bedroeg het totaalbedrag aan niet-verklaarbare stortingen van vreemde valuta in Nederland € 14.831.917,61, waaronder ruim € 10 miljoen in Engelse ponden. De Engelse ponden werden hoofdzakelijk gestort in kleine coupures (biljetten van 10 of 20 pond). De vreemde valuta werden tot en met 19 februari 2002 contant omgewisseld, na die datum gebeurde dat via sealbagstortingen.

2.18.

Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 oktober 2004, waarin [M], de zaakvoerder van [N] ([N]), onder meer het volgende heeft verklaard. [N] ontving van kopers Duitse marken en Amerikaanse dollars. De ontvangen vreemde valuta werden door [N] op de eigen bankrekening gestort en weer opgenomen in guldens en euro’s. Belanghebbende werd volgens de normale procedure betaald in guldens en later euro’s. Tot medio 2003 werden de bedragen contant bij belanghebbende bezorgd of haalde hij het zelf op bij [N].

2.19.

Tevens behoort tot de gedingstukken een overzicht van door belanghebbende verrichte wisseltransacties in 2003 tot een totaalbedrag van € 6.239.328,60. Het betreft hoofdzakelijk de wisseling van Engelse ponden. Eenmaal is een bedrag in Deense kronen gewisseld, eenmaal een bedrag in Zwitserse franken en eenmaal een bedrag in Noorse kronen.

2.20.

Tijdens het hiervoor onder 2.3. genoemde boekenonderzoek is geconstateerd dat de valutawisselingen niet zijn opgenomen in de kasadministratie van belanghebbendes onderneming. In de administratie zijn ook geen autoverkopen in vreemde valuta aangetroffen. Naar aanleiding van deze constateringen heeft de inspecteur de door belanghebbende aangegeven winst uit onderneming verhoogd met een provisie van 10% van de valutawisselingen. De winstcorrecties over de jaren 2000 tot en met 2003 bedragen respectievelijk ƒ 385.842, € 405.623, € 4141.107 en € 723.553. Tevens heeft de inspecteur in alle jaren een vergrijpboete van 100% opgelegd.

2.21.

Bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2007 is belanghebbende onder meer veroordeeld wegens gewoontewitwassen en het medeplegen van witwassen, strafbaar gesteld in de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van strafrecht, en het medeplegen van valsheid in geschrifte, strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van strafrecht. Een afschrift van het vonnis behoort tot de gedingstukken. In hoger beroep heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij uitspraak van 4 juni 2008 het vonnis van de rechtbank bevestigd en belanghebbende veroordeeld tot een hogere straf.

Kantinekosten – correctie 37

2.22.

In het bedrijfsdeel aan [adres 1] was een ruimte ingericht met een tapkast met barkrukken en zitjes. De tuindeuren gaven toegang tot de tuin en er werden ook alcoholische dranken geschonken door belanghebbende. Belanghebbende heeft in zijn administratie kantinekosten opgevoerd ten bedrage van ƒ 7.756 in 1998, ƒ 10.037 in 1999 en ƒ 11.833 in 2000, exclusief omzetbelasting. De inspecteur heeft slechts een deel van die kosten als zakelijk aangemerkt. Voor 1998 is ƒ 2.500 als privé-besteding in aanmerking genomen en voor 1999 en 2000 is jaarlijks ƒ 5.000 als privé-besteding in aanmerking genomen. Ter zake van deze correctie heeft de inspecteur in 2000 een vergrijpboete van 25%, ofwel ƒ 750, opgelegd. In de jaren 2001 tot en met 2002 heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 5.000 (€ 2.269) als privé-besteding in zijn administratie geboekt.

Sponsoring [K BV] – correctie 39

2.23.

Belanghebbende heeft in 1999 en 2000 respectievelijk ƒ 19.723 (inclusief ƒ 3.451 omzetbelasting) en ƒ 17.021 (inclusief ƒ 2.978 omzetbelasting) aan sponsorgelden betaald aan [K BV] te [Plaats F] ([K BV]) en deze bedragen als zakelijke kosten in aftrek van zijn winst uit onderneming gebracht. De omschrijving op de door de [K BV] gestuurde facturen luidde “[omschrijving 1]”, “[omschrijving 2]”en “[omschrijving 3]”. De bedrijfsnaam van belanghebbende stond op de kart en de kleding van de rijder. Tijdens de controle is geen sponsorovereenkomst aangetroffen. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de sponsoring heeft plaatsgevonden in de vriendensfeer en is ingegeven door de persoonlijke interesse van belanghebbende en de sponsorgelden niet in aftrek toegelaten. Ten aanzien van deze correctie is in 2000 een vergrijpboete van 25%, ofwel ƒ 2.553, opgelegd.

Privégebruik auto’s – correctie 40

2.24.

Belanghebbende en zijn echtgenote staan uit de handelsvoorraad auto’s ter beschikking voor privé-ritten. In zijn aangifte voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende het privégebruik auto berekend op basis van cataloguswaarden van ƒ 50.000.

2.25.

Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat belanghebbende en zijn echtgenote in de controlejaren 1997 tot en met 2000 onder meer de beschikking hadden over een BMW 525 TDS Touring, cataloguswaarde ƒ 95.748, een Porsche Carrera 911 Coupe, cataloguswaarde ƒ 152.722, en een BMW 530D Touring Aut., cataloguswaarde ƒ 148.625. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de inspecteur het privégebruik auto voor 1997 tot en met 1999 voor belanghebbende en zijn echtgenote tezamen vastgesteld op basis van cataloguswaarden van ƒ 300.000 en voor 2000 op basis van cataloguswaarden van ƒ 280.075. Over 1997 is een vergrijpboete van ƒ 3.242 opgelegd en over 2000 een vergrijpboete van ƒ 3.492 opgelegd.

Privé-verbruik energie – correctie 43

2.26.

Belanghebbende heeft in de controlejaren 2/3 van de energiekosten van [adres 1] als zakelijke kosten in aftrek gebracht. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende ƒ 4.850 als zakelijke kosten geboekt. De inspecteur heeft het zakelijke deel van de energiekosten gecorrigeerd met 20%, of ƒ 1.940, op basis van de berekening in het controlerapport en een in het accountantsdossier aangetroffen aantekening: “de energielasten door [P] berekend op 50%. [belanghebbende] wil echter 75%”. De correctie bedraagt ƒ 2.149 met een verhoging van ƒ 200 over 1997, ƒ 3.909 over 1998, ƒ 4.055 over 1999, ƒ 2.910 met een boete van ƒ 437 over 2000, € 2.571 over 2002 en € 693 over 2003.

Meewerkaftrek echtgenote – correctie 48

2.27.

In de jaren 1998 tot en met 2001 heeft belanghebbende meewerkaftrek geclaimd voor zijn echtgenote van respectievelijk ƒ 1.461, ƒ 1.797, ƒ 12.389 en € 4.518. De inspecteur heeft de meewerkaftrek gecorrigeerd, omdat de controleambtenaren tijdens het boekenonderzoek niet aan de hand van boeken en bescheiden konden vaststellen dat de echtgenote daadwerkelijk 525 uren per jaar in de onderneming van belanghebbende heeft meegewerkt. In 2000 is een vergrijpboete van 25%, ofwel ƒ 1.858, opgelegd.

[adres 3] te [plaats A] – correctie 49

2.28.

Belanghebbende heeft op [datum] 1998 een pand gelegen aan de [adres 3] te [plaats A] gekocht voor ƒ 530.000. Tot de gedingstukken behoort een taxatierapport van de afdeling waardeonderzoek van de belastingdienst met daarin een beschrijving van het pand bij aankoop en de na de aankoop door belanghebbende verrichte verbouwingswerkzaam-heden. De begane grond is een horecaruimte die na de aankoop door belanghebbende is opgeknapt en aangepast aan de huidige horeca-eisen. De verdieping is omgebouwd tot vier appartementen. Het dak is vernieuwd, de schuur heeft plaatsgemaakt voor bergingen en er zijn garageboxen bijgebouwd. De totale verbouwingskosten bedroegen ƒ 361.707. Volgens de taxateur hebben de in 1998 gemaakte kosten ten bedrage van ƒ 10.600 geen betrekking op onderhoud, maar moeten deze als verbetering worden aangemerkt. Van de in 1999 en 2000 gemaakte kosten heeft de inspecteur respectievelijk ƒ 137.537 en ƒ 357, zijnde 60% van de gemaakte kosten, als kosten van verbetering aangemerkt. In 2000 is een vergrijpboete van 25%, ofwel ƒ 54, opgelegd.

[adres 4] te [plaats A] – correctie 50

2.29.

Belanghebbende heeft in de jaren 1997 tot en met 2000 op het pand gelegen aan [adres 4] te [plaats A] jaarlijks een afschrijving van 3% in aanmerking genomen berekend over de aankoopsom, inclusief de ondergrond, van ƒ 185.000. De inspecteur heeft de jaarlijkse afschrijving gecorrigeerd met een afschrijving van 3% over de waarde van de ondergrond. De waarde van de ondergrond is tijdens de controle op ƒ 30.000 gesteld. De correctie over de jaren 1997 tot en met 2000 bedraagt jaarlijks ƒ 900. In 1997 is een vergrijpboete opgelegd van ƒ 84, en in 2000 van ƒ 135.

[adres 5] te [plaats B] – correctie 51

2.30.

Belanghebbende is sinds [datum] 1998 voor de helft eigenaar van het pand gelegen aan [adres 5] te [plaats B]. Het pand is in 1998 gebouwd en is in gebruik als nachtclub met een bordeelvergunning. Belanghebbende heeft in de jaren 1999 en 2000 jaarlijks een afschrijving van 4% in aanmerking genomen, berekend over de aankoopsom van ƒ 635.000. De inspecteur heeft de jaarlijkse afschrijving gecorrigeerd tot een afschrijving van 3% over de aankoopsom. De correctie bedraagt ƒ 6.350 per jaar.

[adres 6] te [plaats C] – correctie 52

2.31.

Belanghebbende heeft op [datum] 2000 een pand gelegen aan [adres 6] te [plaats C] gekocht voor ƒ 130.000. Tot de gedingstukken behoort een taxatierapport van de afdeling waardeonderzoek van de belastingdienst, waaruit blijkt dat belanghebbende het pand, een bovenwoning, na de aankoop heeft verbouwd tot twee appartementen. Belanghebbende heeft ƒ 34.451 aan verbouwingskosten in aftrek gebracht. Volgens de taxateur is van de totale verbouwingskosten een bedrag van ƒ 10.000 als onderhoudskosten aan te merken, zijnde de kosten om de bestaande keuken te vervangen. De inspecteur heeft een bedrag van ƒ 24.451 gecorrigeerd.

[adres 7] te [plaats D] – correctie 53

2.32.

Belanghebbende heeft op [datum] 1997 een pand gelegen aan [adres 7] te [plaats D] gekocht voor ƒ 575.000. Tot de gedingstukken behoort een verslag van de afdeling waardeonderzoek van de belastingdienst met daarin een beschrijving van het pand bij aankoop en de na de aankoop door belanghebbende verrichte verbouwingswerkzaamheden. Het pand bestond uit een kantoorruimte en vijf appartementen. Na de aankoop heeft belanghebbende de kantoorruimte verbouwd tot twee woningen. Volgens de taxateur zijn de door belanghebbende opgevoerde kosten ten bedrage van ƒ 66.227 in 1998 en ƒ 12.641 in 2000 niet als kosten van onderhoud aan te merken. Van de door belanghebbende in 1999 opgevoerde kosten van ƒ 32.000 is slechts een bedrag van ƒ 14.165 als onderhoud aan te merken. De inspecteur heeft deze correcties overgenomen en in 2000 een vergrijpboete van 25%, ofwel ƒ 1.896 opgelegd.

3 Geschil

3.1.

In geschil zijn:

de ontvankelijkheid van het beroepschrift;

de juistheid van de in 2.5. genoemde correcties;

de in 2.6. genoemde vergrijpboeten.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

Formeel

4.1.

De uitspraak op het bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag is gedagtekend 15 augustus 2007. De beroepstermijn is dus op 16 augustus 2007 aangevangen. Belanghebbende was echter al op 6 juli 2007 in beroep gekomen. Het beroep is dus voortijdig ingesteld. Niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan blijft – op grond van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awb - achterwege indien de uitspraak ten tijde van de indiening van het beroepschrift nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. Uit de onder 2.7. vastgestelde feiten leidt de rechtbank af dat belanghebbende reeds op die datum redelijkerwijs kon menen dat de uitspraak tot stand was gekomen. Het beroep is dan ook ontvankelijk.

4.2.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de behandeling en verwijzing naar een rechter-commissaris. De rechtbank zal dit verzoek niet toewijzen. Hetgeen aan dit verzoek ten grondslag ligt, heeft in hoofdzaak betrekking op de ontnemingsvordering waarvoor belanghebbende op 19 februari 2009 een dagvaarding heeft ontvangen en niet op de onderhavige belastingschuld. De overige argumenten en stellingen van belanghebbende zal de rechtbank in het onderzoek betrekken.

[adres 1] te [plaats A] – correctie 1

4.3.

Gelet op de tot de gedingstukken behorende bouwtekening en de onder 2.8. vermelde indeling van [adres 1] is de rechtbank van oordeel dat het pand in 1997 zonder bezwaren in twee afzonderlijke gedeelten kon worden gesplitst die apart te gebruiken/verhuren waren. Het woondeel en het bedrijfsdeel beschikten immers over een eigen toegang en een eigen toilet. Dit oordeel wordt tevens ondersteund door het feit dat het bedrijfsdeel in voorgaande jaren afzonderlijk verhuurd is geweest aan een broer van belanghebbende en een derde. De inspecteur heeft derhalve met juistheid gehandeld door de woning als splitsbaar aan te merken. De afwezigheid van gesplitste nutsvoorzieningen staat aan deze splitsbaarheid niet in de weg. Belanghebbende heeft de grenzen der redelijkheid overschreden door het gehele pand tot zijn privévermogen te blijven rekenen toen hij het bedrijfsdeel voor de onderneming bestemde. Vanaf [datum] 1997 behoorde het bedrijfsdeel tot het verplichte ondernemingsvermogen. De extra afschrijving van ƒ 3.480 is terecht.

[adres 1] te [plaats A] – correctie 45

4.4.

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard zijn grieven tegen correctie 45 inzake het huurwaardeforfait van [adres 1] te laten varen.

Privégebruik auto’s – correctie 40

4.5.

De rechtbank gaat voorbij aan belanghebbendes stelling dat - naar aanleiding van gesprekken tussen hem en de controlerend ambtenaar, [ambtenaar], - van de zijde van de controlerend ambtenaar toegezegd zou zijn dat het privégebruik auto voor belanghebbende en zijn echtgenote tezamen zou worden berekend op basis van cataloguswaarden van ƒ 150.000. Belanghebbende heeft een zodanige toezegging, tegenover de betwisting daarvan door de inspecteur, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank hecht daarbij geloof aan de verklaring van [ambtenaar] ter zitting dat hij belanghebbende niet gezegd heeft zich sterk te maken om de correctie op ƒ 150.000 vast te stellen, maar dat hij heeft gezegd dat hij de vraag op kantoor zou voor leggen om te zien wat gebruikelijk is in een situatie als de onderhavige. Voorts heeft belanghebbende de onder 2.25. genoemde bevindingen niet bestreden, zodat naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk is dat belanghebbende en zijn echtgenote samen in het onderhavige jaar de beschikking hadden over auto’s met cataloguswaarden van ƒ 300.000. De correctie is derhalve juist.

Privé-verbruik energie – correctie 43

4.6.

De inspecteur heeft het zakelijke deel van de energiekosten gecorrigeerd tot 20%. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt in die zin dat een extra aftrek van 6 % van de energiekosten van [adres 1] als zakelijke kosten, of ƒ 582, in aanmerking worden genomen.

[adres 3] te [plaats A] – correctie 49

4.7.

Van aftrekbare onderhoudskosten is sprake indien de kosten van de werkzaamheden ertoe hebben gestrekt om het pand, zoals dat bij de aanvang der werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen en aldus de ingetreden achteruitgang op te heffen. Indien bij verbouwingswerkzaamheden zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, moeten de verbouwingskosten worden gesplitst in onderhoudskosten en kosten van verbetering. Gelet op het onder 2.19. genoemde taxatierapport van de afdeling waardeonderzoek van de belastingdienst en de daarin gegeven - door belanghebbende niet betwiste - beschrijving van het pand bij aankoop en de na de aankoop door belanghebbende verrichte verbouwingswerkzaamheden, is de rechtbank van oordeel dat die werkzaamheden zowel uit herstel als vernieuwing hebben bestaan. Belanghebbendes stelling dat de volledige kosten zien op onderhoud acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De inspecteur heeft met het overgelegde taxatierapport de splitsing in onderhoud en verbetering voldoende aannemelijk gemaakt en het aangegeven inkomen op dit punt terecht gecorrigeerd.

[adres 4] te [plaats A] – correctie 50

4.8.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 maart 1973, nr. 16 987, BNB 1973/101 overwogen dat een onroerend goed in de loop der jaren zijn waarde verliest, behoudens een residuwaarde, maar dat dit met de grond niet het geval is. Daar afschrijving alleen betrekking behoort te hebben op zaken, die door het gebruik (en ook door ouderdom) in waarde verminderen, dient de grond bij de berekening van de afschrijving geheel buiten beschouwing te blijven. Nu belanghebbende overigens de door de inspecteur vastgestelde waarde van de ondergrond en het afschrijvingspercentage niet heeft betwist, is deze correctie juist.

[adres 5] te [plaats B] – correctie 51

4.9.

Belanghebbende heeft gesteld dat het afschrijvingspercentage op 4 % moet worden gesteld, omdat de branche waarvoor het pand geschikt is niet meer winstgevend is en het pand daardoor sterk is verwaarloosd. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende er met deze stelling – tegenover de betwisting door de inspecteur - niet in geslaagd het vereiste bewijs te leveren dat bij het onderhavige pand sprake is van technische en/of economische veroudering die tot een hogere afschrijving dan de door de inspecteur toegestane afschrijving zou moeten leiden.

[adres 6] te [plaats C] – correctie 52 en [adres 7] te [plaats D] – correctie 53

4.10.

Van aftrekbare onderhoudskosten is sprake indien de kosten van de werkzaamheden ertoe hebben gestrekt om het pand, zoals dat bij de aanvang der werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen en aldus de ingetreden achteruitgang op te heffen. Indien bij verbouwingswerkzaamheden zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, moeten de verbouwingskosten worden gesplitst in onderhoudskosten en kosten van verbetering. Gelet op de onder 2.31. en 2.32. genoemde verslagen van de afdeling waardeonderzoek van de belastingdienst en de daarin gegeven - door belanghebbende niet betwiste - beschrijving van de panden bij aankoop en de na de aankoop door belanghebbende verrichte verbouwingswerkzaamheden, is de rechtbank van oordeel dat die werkzaamheden zowel uit herstel als vernieuwing hebben bestaand. Belanghebbendes stelling dat de volledige kosten zien op onderhoud acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De inspecteur heeft met de overgelegde taxatierapporten de splitsing in onderhoud en verbetering bij beide panden voldoende aannemelijk gemaakt en het aangegeven inkomen op dit punt terecht gecorrigeerd.

Omkering bewijslast

4.11.

Door de controlemedewerkers is onder meer geconstateerd dat de administratie van belanghebbende aanzienlijke gebreken vertoont. In de boekjaren 1997 tot en met 2003 is een groot aantal kentekens dat bij de RDW op naam van belanghebbende stond geregistreerd als handelsvoorraad niet in de administratie opgenomen, een groot aantal verkoop- en inkooptransacties zijn niet in de administratie verantwoord en in de boekjaren 2001 en 2003 zijn aanzienlijke negatieve kassen aangetroffen. In de administratie is een extracomptabel bijgehouden Excel-bestand aangetroffen, waarin een aparte kolom “zwarte”omzet staat vermeld, en er zijn valselijk opgemaakte bescheiden in de administratie aangetroffen. De provisie die belanghebbende in de jaren 2000 tot en met 2003 heeft ontvangen voor het wisselen van buitenlandse valuta is niet in de administratie verantwoord. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de post “koerswinsten” ziet op de provisie uit de wisseltransacties. Gezien de grootte van de bedragen van de wisseltransacties, zoals die blijken uit het strafdossier, is de post “koerswinsten” daarvoor te laag.

4.12.

Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende niet voldaan aan de op grond van artikel 52 van de AWR op hem rustende administratieplicht. Dat op zich is al voldoende voor omkering van de bewijslast. Daarnaast is de verzwegen provisie voor het wisselen van buitenlandse valuta naar het oordeel van de rechtbank zowel absoluut als verhoudingsgewijs dermate hoog dat niet gezegd kan worden dat belanghebbende voor dat deel van zijn inkomen de vereiste aangifte heeft gedaan. Op grond van het bepaalde in artikelen 29 (later artikel 27e) van de AWR dient de rechtbank alsdan het beroep ongegrond te verklaren, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de aanslag of de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De rechtbank zal beoordelen of de inspecteur in redelijkheid de overige correcties heeft kunnen aanbrengen.

Factuur [E] - correctie 3

4.13.

Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat de meubels waarmee het kantoor aan [adres 1] was ingericht niet door [E] waren geleverd maar uit de woning van belanghebbende afkomstig waren en dat de meubels en kerstpakketten niet door [E] zijn ingekocht. Belanghebbende heeft dienaangaande ter zitting verklaard dat de controlerend ambtenaar aan de betreffende tafel heeft gewerkt, dat de kerstpakketten door zijn echtgenote zelf zijn gemaakt, dat hij haar daarvoor heeft betaald en dat hij de kerstpakketten aan klanten heeft geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele verklaring van belanghebbende ten aanzien van deze kostenposten onvoldoende om de tijdens het boekenonderzoek gedane constateringen te weerleggen. De inspecteur heeft de correcties in verband met de factuur van [E] in redelijkheid aangebracht.

Camper – correctie 4

4.14.

Ter zitting heeft de inspecteur verklaard alsnog akkoord te gaan met overbrenging van de camper naar het privévermogen van belanghebbende na de brand op 5 augustus 2000. Dat betekent dat de terugkoop van het wrak door belanghebbende van de verzekeringsmaatschappij voor een bedrag van ƒ 130.000 fiscaal niet meer relevant is, evenmin als de uiteindelijke verkoop aan [Q]. De rechtbank heeft in de zaak betreffende de aanslag inkomstenbelasting 1999 (procedurenummer 07/2939 waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht) beslist dat de boekwaarde van de camper op 31 december 1999 op ƒ 238.848 moet worden gesteld. Vaststaat dat belanghebbende een verzekeringsuitkering naar aanleiding van de brandschade heeft ontvangen van ƒ 158.500, zodat hij in het onderhavige jaar ter zake van de brand een verlies van ƒ 88.848 mag nemen.

4.15.

Ten aanzien van het privégebruik heeft de inspecteur zich ter zitting akkoord verklaard met een bijtelling van ƒ 20.000 (10.000 km x ƒ 2) verdeeld over 1999 en 2000. Deze bijtelling acht de rechtbank redelijk. De correctie in verband met de camper wordt dan als volgt:

Boekwaarde 1-1-2000 ƒ 238.848

Uitkering verzekeringsmaatschappij ƒ 158.500

Verlies -ƒ 80.348

Privégebruik ƒ 10.000

Resultaat voor het jaar 2000 -ƒ 70.348

Blijkens het controlerapport heeft belanghebbende geboekt:

Boekwaarde 1-1-2000 ƒ 150.000

Uitkering verzekeringsmaatschappij ƒ 158.500

Winst ƒ 8.500

Aankoop wrak ƒ 130.000

Verkoop aan privé ƒ 26.500

Verlies ƒ 103.500

Het in de jaarstukken opgenomen resultaat

is derhalve ƒ 8.500 min ƒ 103.500 -ƒ 95.000

Gecorrigeerd moet dan worden (minder verlies) ƒ 24.652

Correctie in navorderingsaanslag ƒ 236.295

Minder correctie ƒ 211.643

Lening aan [F] – correctie 5

4.16.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft gesteld – tegenover de betwisting door de inspecteur - niet aangetoond dat de lening van ƒ 35.000 op basis van zakelijke motieven is verstrekt. De inspecteur heeft de afboeking dan ook terecht niet geaccepteerd. De hoogte van de correctie acht de rechtbank, gelet op de in 2.14. gegeven berekening, redelijk.

Winst niet geboekte kentekens - correctie 13

4.17.

Vaststaat dat belanghebbende niet alle auto’s, die bij de RDW op zijn naam staan geregistreerd, als handelsvoorraad in de administratie heeft opgenomen. Het is thans aan belanghebbende om te bewijzen dat de ontbrekende kentekens geen omzet hebben gegenereerd. Belanghebbende is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Belanghebbende heeft in eerste instantie als verklaring gegeven dat het schadeauto’s betreft, waarvan hij tegen provisie een schaderapport heeft opgemaakt. De auto’s zijn vanwege de verzekering gevrijwaard. Van de auto’s is 80 à 90% niet meer bruikbaar en gaat naar een opkoper of de sloop, zodat de auto’s voor hem geen omzet generen. Nadat belanghebbende geconfronteerd werd met de bevindingen van de inspecteur dat de meeste van de ontbrekende kentekens zijn geëxporteerd, heeft belanghebbende verklaard dat hij schade-en sloopauto’s vrijwaarde voor zijn Belgische zakenrelatie, [N]. De provisie is evenwel niet in de administratie verantwoord en nader onderzoek door de inspecteur heeft uitgewezen dat deze verklaring slechts voor een aantal auto’s juist is. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij een schadeauto van een klant op de handelsvoorraad zette zodat de klant dan geen motorrijtuigenbelasting hoefde te betalen. Hij deed dat wanneer de afwikkeling van de schade lang ging duren. Welke kentekens het betreft kan belanghebbende niet nader specificeren en de rechtbank gaat voorbij aan de stelling van belanghebbende dat de inspecteur het hem onmogelijk heeft gemaakt een verklaring te geven voor de nog ontbrekende kentekens door niet ook de naam van de eigenaar en het merk van de auto te vermelden. Het is immers aan belanghebbende zelf om een zodanige administratie te voeren dat daaruit ten allen tijde de voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. Met name in de branche van belanghebbende is het naar het oordeel van de rechtbank essentieel dat er een deugdelijke kentekenadministratie wordt bijgehouden waaruit te allen tijde blijkt wat er met de betreffende auto’s is gebeurd. De omstandigheid dat belanghebbende uit zijn eigen administratie niet kan afleiden wat er met de auto’s is gebeurd en dat de auto’s geen omzet hebben gegenereerd, komt dan ook geheel voor zijn risico. In dit verband acht de rechtbank de stelling van belanghebbende dat de gegevens door toedoen van de politie niet meer uit de administratie zijn af te leiden, tegenover de betwisting daarvan door de inspecteur, niet aannemelijk geworden. De inspecteur heeft de onderhavige correctie in redelijkheid bij het aangegeven inkomen in aanmerking genomen.

Valutawisselingen – correctie 30

4.18.

Vaststaat dat belanghebbende in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2004 op naam van zijn bedrijf in totaal € 14.831.917,61, waaronder ruim 10 miljoen euro in Engelse ponden, aan vreemde valuta in Nederland heeft ingewisseld. Ten aanzien van de herkomst van de vreemde valuta heeft belanghebbende in de hoorgesprekken van 5 maart 2007 en 3 april 2007 en ter zitting verklaard dat de vreemde valuta afkomstig zijn uit de autoverkopen. Een groot deel van de vreemde valuta zou afkomstig zijn van door [N] aan buitenlanders verkocht auto’s. De zaakvoerder van [N] heeft evenwel verklaard dat belanghebbende in guldens en later in euro’s werd betaald. Voorts kan belanghebbende niet aangegeven op welke verkooptransacties de ontvangen vreemde valuta betrekken zouden hebben. Belanghebbende kan ook geen verkoopfacturen of andere bescheiden overleggen waaruit blijkt dat er verkooptransacties in vreemde valuta zijn voldaan. Mede gelet op de CIE-informatie en de omvang van de wisseltransacties acht de rechtbank aannemelijk dat de door belanghebbende gewisselde vreemde valuta niet uit de reguliere autoverkopen afkomstig zijn. De door de inspecteur gestelde provisie van 10% acht de rechtbank in het licht van meergenoemde CIE-informatie redelijk. Belanghebbende heeft de door hem gestelde provisie van 2 à 3 cent per transactie op geen enkele wijze aangetoond. De inspecteur heeft de onderhavige correctie in redelijkheid vastgesteld.

Kantinekosten – correctie 37

4.19.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende –tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – niet aangetoond dat de kosten tot het door hem opgevoerd bedrag als zakelijke kosten moeten worden aangemerkt. Gelet op de hiervoor onder 2.22. weergegeven feiten alsmede de omstandigheid dat belanghebbende in de jaren 2001 tot en met 2002 zelf een bedrag van ƒ 5.000 (€ 2.269) als privé-besteding in zijn administratie heeft geboekt, heeft de inspecteur de onderhavige correctie in redelijkheid vastgesteld.

Sponsering [K BV] – correctie 39

4.20.

Belanghebbende heeft gesteld en de inspecteur heeft niet betwist dat de betalingen van sponsorgelden hebben plaatsgevonden. Ook heeft de inspecteur niet betwist dat [K BV] daadwerkelijk reclame voor de onderneming van belanghebbende heeft gemaakt door de vermelding van de bedrijfsnaam van belanghebbende op de kart en kleding van de rijder. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitgaven in verband met de sponsoring hun oorzaak vinden in persoonlijke overwegingen en daarmee niet in het kader van de onderneming van belanghebbende zijn gedaan. De rechtbank kan de inspecteur hierin niet volgen. Nu tegenover de verstrekking van de sponsorgelden een prestatie ten behoeve van de onderneming van belanghebbende is ontvangen, moet er in beginsel vanuit worden gegaan dat de uitgaven zijn gedaan in het kader van de uitoefening van de onderneming. De omstandigheid dat belanghebbende affiniteit heeft met de motorsport, doet hieraan niet af. De stelling van de inspecteur dat de betaling van de sponsorgelden heeft plaatsgevonden binnen de vriendensfeer en op die grond voor de winstberekening van belanghebbendes onderneming correctie behoeft, acht de rechtbank gelet op de hoogte van de betaalde bedragen niet aannemelijk. De onderhavige uitgaven zijn voorts bezien tegen de achtergrond van de omzet en netto winst van de onderneming niet excessief. Naar het oordeel van de rechtbank kan de onderhavige correctie in redelijkheid niet in stand kan blijven. Ten laste van de winst komt derhalve een bedrag van ƒ 17.021 min ƒ 2.978 omzetbelasting is ƒ 14.043.

Meewerkaftrek echtgenote – correctie 48

4.21.

In artikel 44n van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van de gehuwde niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtige wiens echtgenoot arbeid verricht in een door hem voor eigen rekening gedreven onderneming, een meewerkaftrek van 1,25 percent van de winst wordt toegepast indien gedurende het kalenderjaar de voor werkzaamheden beschikbare tijd van die echtgenoot bij een aantal uren van 525 of meer in beslag wordt genomen door die arbeid. Belanghebbende heeft naar oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat zijn echtgenote ten minste 525 uren arbeid heeft verricht in de door belanghebbende voor eigen rekening feitelijk gedreven onderneming. De enkele stelling van belanghebbende dat zijn echtgenote in de onderneming heeft meegewerkt, is daartoe onvoldoende.

Omzetbelasting

4.22.

Ter zitting is tevens komen vast te staan dat de naheffingsaanslagen omzetbelasting ten laste gebracht kunnen worden van de jaren waarop zij betrekking hebben. Voor 2000 betekent dat een aftrek van ƒ 68.230.

4.23.

Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond. Op grond van hetgeen is overwogen in 4.6., 4.15., 4.20. en 4.22. moet het belastbaar inkomen worden verminderd tot afgerond ƒ 915.366.

Vergrijpboete

4.24.

Aan belanghebbende zijn ingevolge artikel 67e van de AWR en paragrafen 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 vergrijpboeten opgelegd. Over de correcties 3 (investeringsaftrek meubels), 4 (bijtelling privégebruik camper), 37, 40, 43, 48, 49, 50, 52, en 53 bedragen de vergrijpboeten 25%. Over correctie 3 (kerstpakketten) en de correctie niet geboekte kentekens bedragen de vergrijpboeten 50%. De vergrijpboete over de correctie valutawisselingen bedraagt 100%.

4.25.

Ten aanzien van de correcties 3 (investeringsaftrek meubels), 4 (bijtelling privégebruik camper), 37, 40, 43, 48, 49, 50, 52, en 53 had belanghebbende zich ervan bewust behoren te zijn dat de door hem in zijn aangifte vermelde bedragen niet overeenstemde met de werkelijkheid, waardoor het aan zijn grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Zo had belanghebbende zich ten aanzien van de correcties 37 en 43 moeten realiseren dat het door hem aangegeven zakelijke deel van de kosten te hoog was in verhouding tot het privé-deel, alsmede dat de meubels uit het privé-deel afkomstig waren. Ten aanzien van de correcties 40 en 4 had hij moeten beseffen dat hij door het privégebruik van de duurdere auto’s uit zijn handelsvoorraad en de camper een te laag privégebruik heeft opgegeven. Ten aanzien van de correcties 49, 52, en 53 had belanghebbende zich, gelet op de aard van de verbouwingen, moeten realiseren dat de kosten niet enkel onderhoudskosten waren en ten aanzien van correctie 50 dat in de afschrijving de waarde van de grond was meegenomen. Tot slot had belanghebbende moeten weten dat het enkele feit dat zijn echtgenote in de onderneming heeft meegewerkt, onvoldoende is om in aanmerking te komen voor de meewerkaftrek.

4.26.

Met betrekking tot de boete over de correctie niet geboekte kentekens oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht voldoende bewezen dat belanghebbende op grote schaal omzetten heeft gerealiseerd die niet in de boeken zijn verantwoord. De rechtbank baseert zich daarbij onder meer op het gegeven dat er een groot aantal auto’s was die volgens de RDW-gegevens op naam van belanghebbende stonden maar die niet in de administratie waren vermeld, en de strafrechtelijke veroordeling wegens witwassen. De door belanghebbende daarvoor gegeven verklaringen acht de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat daarvoor terecht een boete is opgelegd. Ook met betrekking tot de boete over correctie 3 (kerstpakketten) is de rechtbank, gelet op hetgeen in 4.13. is overwogen, van oordeel dat niet aannemelijk is dat de geboekte kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, dat belanghebbende een onjuiste inkoopadministratie heeft gevoerd en daarmee willens en wetens het risico heeft aanvaard dat er onjuiste aangifte zou worden gedaan.

4.27.

Met betrekking tot de boete over de correctie valutawisseling is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende de ontvangen provisie opzettelijk heeft verzwegen. Vaststaat dat belanghebbende in het onderhavige jaar inkomsten uit het wisselen van vreemde valuta heeft gegenereerd die niet in de administratie van zijn onderneming zijn verantwoord en ook niet als inkomsten in de aangifte zijn opgenomen. De inspecteur heeft, met hetgeen hij heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende deze inkomsten willens en wetens heeft verzwegen, zodat de inspecteur is geslaagd in het van hem verlangde bewijs dat het aan de opzet van belanghebbende is te wijten dat er te weinig belasting is geheven. Paragraaf 43, lid 3, van het BBBB stelt de boete op en houdt deze aan op 100%, in elk geval indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning, en evenzo indien de te weinig geheven of betaalde belasting omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is. In dit verband is voor wat betreft de relevante omstandigheden en gedragingen van belang hetgeen is overwogen in 4.18, een en ander in onderlinge samenhang beschouwd. Een boete van 100% is hier passend en geboden.

4.28.

De rechtbank heeft in 4.20. geoordeeld dat correctie 39 moet vervallen. De over deze correctie opgelegde boete van ƒ 2.552 moet dan eveneens worden vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.6. en 4.15. is overwogen, moet de boete over correctie 43 en de bijtelling privégebruik camper worden verminderd tot respectievelijk ƒ 349 en ƒ 1.500.

4.29.

De rechtbank acht in het onderhavige geval, gelet op de hoogte van de correcties, een boete van in totaal ƒ 200.000, zowel absoluut als relatief gezien, passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij tevens meegewogen dat de aanslag is vastgesteld met omkering van de bewijslast.

4.30.

Belanghebbende is van het voornemen tot het opleggen van de boete in kennis gesteld op 22 december 2005. Nu de uitspraak van de rechtbank wordt gedaan ruim drie jaar na deze kennisgeving, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake meer van een berechting binnen een redelijke termijn. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boete te verminderen tot ƒ 180.000.

5 Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de 13 samenhangende zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 07/2929, 07/2936, 07/2939, 07/2941, 07/2942, 07/2943, 07/2948, 07/2950, 07/2952, 07/2953, 07/2954, 07/2955 en 08/2761 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.811,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5 en toepassing van een factor 1,5 wegens meer dan 3 samenhangende zaken), waarvan € 139 wordt toegerekend aan deze zaak.

6. Beslissing 6. Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 914.366.;

vermindert de boete tot ƒ 180.000 (€ 81.680,41);

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 139, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.J. van Balkom, griffier ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature