inkomstenbelasting. De echtgenote van belanghebbende heeft geld uitgeleend aan vennootschappen waarin hij (middellijk) een 50%-belang had. Belanghebbende kan een afwaarderingverlies op deze vorderingen niet in mindering brengen op zijn belastbaar inkomen nu de vorderingen, op basis van huwelijkse voorwaarden, niet tot zijn vermogen behoren. Het beroep is toch gegrond nu, zoals de inspecteur terecht ter zitting heeft erkend, mutatis mutandis hetzelfde heeft te gelden voor inkomsten uit de betreffende vorderingen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, nu geen sprake is van vervreemding, de afwaarderingverliezen op basis van het Verdrag uitsluitend door Groot Brittanniƫ in de belastingheffing kunnen worden betrokken.