Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Vervangingsreserve terecht gevormd; niet-overgelegd dagboek kan niet als basis dienen om zelfstandigenaftrek en zakelijke kilometers te onderbouwen

Een vervangingsreserve ter zake van een verkocht mestquotum varkens/kippen is terecht gevormd. Aannemelijk is dat ten tijde van de vervreemding een vervangingsvoornemen bestond dat is uitgesteld als gevolg van de onzekere situatie in de in die periode aan de varkenssector ten grondslag liggende regelgeving.

Belanghebbende weigert om een dagboek over te leggen dat naar zijn zeggen kan dienen om het aantal in zijn onderneming gewerkte uren, alsmede de ten behoeve van de onderneming verreden kilometers, te onderbouwen. De rechtbank acht belanghebbende niet geslaagd in het aannemelijk maken van het aantal gewerkte uren en de verreden kilometers, waardoor belanghebbende niet in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek, respectievelijk aftrek van de opgevoerde autokosten.

Uitspraak



RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/1655

Uitspraakdatum: 11 mei 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[X],

wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P],

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als belanghebbende, respectievelijk de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1. 1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 1997 tot en met 2000 navorderingsaanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen berekend naar belastbare inkomens van ƒ 52.762 (€ 23.942) voor 1997, ƒ 141.381 (€ 64.155) voor 1998, ƒ 47.082 (€ 21.364) voor 1999 en ƒ 62.446 (€ 28.336) voor 2000, alsmede bij beschikking boetes ƒ 1.629 voor 1997, ƒ 1.563 voor 1998, ƒ 1.337 voor 1999 en ƒ 2.876 voor 2000, alsmede een navorderingsaanslag premie inzake de Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (WAZ) voor het jaar 1998 berekend naar een premie-inkomen van ƒ 84.000.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de navorderingsaanslagen gehandhaafd, en de boetes, in verband met de relatief lange duur van de bezwaarprocedure, verminderd met 10 % tot ƒ 1.466 voor 1997, ƒ 1.406 voor 1998, ƒ 1.203 voor 1999 en ƒ 2.588 voor 2000. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft belanghebbende een griffierecht van € 37 voldaan.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2006 te Breda.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] en [B], verbonden aan [C] te [Q], als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [D] en [E].

1.4. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. De rechtbank rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. De feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende, oefent sinds 1994 in maatschapverband een agrarische onderneming uit met [F], en [G] (de maatschap).

2.2. In 2000 bestaat de agrarische onderneming uit een melkveebedrijf met 702.108 kg melkquotum. Tot de onderneming behoren ongeveer 37 ha cultuurgrond, alsmede een vleesvarkenshouderij met ongeveer 100 varkens.

2.3. De maatschap verkocht in 1997 voor een bedrag van ƒ 149.788 (€ 67.971) een zogeheten verplaatsbare referentiehoeveelheid fosfaat varkens/kippen. Dit op basis van overeenkomsten van 21 juni (1420 kg) en van 24 juni (860 kg). Deze twee overeenkomsten werden op 9 juli 1997 geregistreerd.

2.4. Van de boekwinst van ƒ 149.788 (€ 67.971) kwam 50% of f 74.894 toe aan belanghebbende. De boekwinst werd toegevoegd aan een vervangingsreserve. In 2001 is 50% van € 28.009 (ƒ 61.723) vrijgevallen ten gunste van het resultaat in verband met het overschrijden van de vierjaarstermijn, bedoeld in artikel 14, lid 2 Wet inkomstenbelasting 1964, en het restant, zijnde 50 % van € 39.962, afgeboekt op een aangekocht melkquotum en op de inrichting van de varkensstal.

2.5. Belanghebbende heeft, na de registratie van de verkoopovereenkomsten, een brief van 10 juli 1997 van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ontvangen, waarin beleidsvoornemens over herstructurering van de varkenssector werden verwoord.

2.6. Aan de maatschap zijn naar aanleiding van de Wet Herstructurering Varkenshouderij bij beschikking 103 varkenseenheden toegekend.

2.7. Tegen deze beschikking is door de maatschap een bezwaarschrift ingediend op basis van het Besluit Hardheidsgevallen. Dit bezwaar is afgewezen.

De maatschap heeft met de vleesvarkenshouderij niet deelgenomen aan de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken.

2.8. De maatschap heeft in 1998 twee luchtfoto’s van de huislocatie gekocht voor ƒ 1.599. (€ 726) en dit bedrag ten laste van de winst gebracht. Van dit bedrag is 50% of f 800 ten laste van belanghebbende gekomen.

2.9. Belanghebbende houdt een dagboek bij. Mede op basis van de daarin vervatte aantekeningen komt hij tot een opsomming van 1411 in het jaar 2000 aan de onderneming bestede uren, op basis waarvan hij aanspraak maakt op zelfstandigenaftrek. Hij weigert echter, met een beroep op het privé-karakter van een aantal dagboekaantekeningen, aan de vordering van de Inspecteur, krachtens art. 47, lid 1 AWR, tot overlegging van het dagboek, te voldoen.

2.10.. Belanghebbende heeft aanvankelijk een bedrag groot f 7.800 als met een hem in privé toebehorende auto gemaakte zakelijke autokosten ten laste van de winst van de maatschap gebracht. Uiteindelijk heeft hij een specificatie overgelegd op basis waarvan dit bedrag werd teruggebracht tot f 2.539, Ook deze specificatie is gebaseerd op voornoemd privé-dagboek, waarvan overlegging is geweigerd.

2.11. Belanghebbende ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op vragenformulieren van het GUO heeft belanghebbende over de jaren 1997 tot en met 2000 vermeld dat hij 10 uren en zijn echtgenote 20 uren per week werkzaam is in de onderneming.

2.12. Aan belanghebbende zijn over de onderhavige jaren primitieve aanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar belastbare inkomens van f 43.251 (1997), f 141.381 (1998), f 47.082 (1999) en f 62.446 (2000). Er is geen aanslag premie WAZ opgelegd voor het jaar 1998. Vanaf 9 oktober 2002 heeft er een boekenonderzoek plaats gevonden bij belanghebbende. Naar aanleiding hiervan zijn de navorderingsaanslagen opgelegd. Daarbij zijn de onder 2.4., 2.8., 2.9. en 2.10 vermelde aftrekposten niet geaccepteerd. Tevens is toepassing van de zelfstandigenaftrek geweigerd. Bij de navorderingsaanslagen zijn vergrijpboeten opgelegd over alle correcties met uitzondering van die betreffende de vorming van de vervangingsreserve.

3. Het geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Is door belanghebbende in 1998 terecht een vervangingsreserve opgevoerd?

2. Vormen de kosten voor luchtfoto’s aftrekbare bedrijfskosten in 1998?

3. Kan in het jaar 2000 een bedrag groot ƒ 2.539 aan zakelijke kilometers in aftrek worden gebracht?

4. Heeft belanghebbende terecht de zelfstandigenaftrek toegepast in de jaren 1997 tot en met 2000?

5. Zijn de boetes terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

Belanghebbende is van oordeel dat de vragen 1 tot en met 4 bevestigend moeten worden beantwoord en vraag 5 ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende: het voornemen om de te verkopen varkensrechten te vervangen door rundveerechten blijkt onder meer uit berekeningen, uit 1997, van Cehave. De winstverdeling binnen de maatschap (de beide zoons doen vooral het fysieke werk, krijgen daarvoor een arbeidsbeloning, van het resterende bedrijfsresultaat gaat 80 % naar belanghebbende en zijn echtgenote) zegt op zich niets over de door iedere maat verrichte hoeveelheid arbeid.

De Inspecteur: de opgelegde boete heeft mede te maken met een aantal andere correcties aangebracht naar aanleiding van het boekenonderzoek, waarin belanghebbende heeft berust. Indien de rechtbank mocht besluiten dat belanghebbende voldoet aan het urencriterium als

bedoeld in artikel 44m, lid 1, onder a., Wet inkomstenbelasting 1964, en aldus aanspraak heeft op zelfstandigenaftrek, kunnen over de jaren 1998 tot en met 2000 alsnog toevoegingen aan de oudedagsreserve, als bedoeld in artikel 44e, lid 1, Wet inkomstenbelasting 1964, worden gedaan.

3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen voor de jaren 1997 en 1998 en vermindering van de navorderingsaanslagen voor de jaren 1999 en 2000 tot navorderingsaanslagen naar belastbare inkomens van respectievelijk f 34.232 en f 48.320

en tot vernietiging van de boetes.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep, behoudens voor wat betreft het feit dat voor de jaren 1998 tot en met 2000 alsnog rekening dient te worden gehouden met een toevoeging aan de fiscale oudedagsreserve.

4. Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van vraag 1.

4.1. Uit de stukken en het ter zitting aangevoerde blijkt het volgende.

Belanghebbende heeft aangegeven de in juni 1997 vervreemde verplaatsbare referentiehoeveelheid fosfaat varkens/kippen aanvankelijk te hebben willen vervangen door fosfaatrechten rundvee. Daarnaast was hij voornemens om varkens te blijven houden, maar dan via een zogenaamd grondgebonden fosfaatquotum. Nog voordat hij dit voornemen tot uitvoering kon brengen werd hij geconfronteerd met een brief van de Minister van landbouw, natuurbeheer en visserij van 10 juli 1997. In deze brief werden beleidsvoornemens inzake de herstructurering van de varkenssector uiteengezet. Voor belanghebbende hield dit in dat het niet langer mogelijk zou zijn om nog varkens te houden op basis van grondgebonden fosfaatrechten. Aangezien hij het houden van varkens wilde voortzetten ontstond aldus het voornemen om de opbrengst van de verkochte referentiehoeveelheid fosfaat aan te wenden voor de aanschaf van vervangende varkensrechten. Alvorens dit voornemen kon worden uitgevoerd diende echter het effect van de door de Minister aangekondigde wetgeving te worden afgewacht. Op basis van deze wetgeving, de in 1998 ingevoerde Wet Herstructurering Varkenshouderij, werden aan de maatschap 103 zogenaamde varkenseenheden toegekend. Namens de maatschap, die tot de verkoop in 1997 van de verplaatsbare referentiehoeveelheid fosfaat, 450 varkens hield, heeft belanghebbende daartegen bezwaar aangetekend, welk bezwaar niet ontvankelijk is verklaard, waarna nog een vergeefs beroep op de hardheidsclausule is gedaan.

4.2. Aangezien de regelgeving ook voorzag in zogenaamde afromingspercentages en, mede afhankelijk daarvan, verscherpte eisen stelde aan de inrichting van de stallen, terwijl bovendien wijzigingen van de regelgeving ter zake waren aangekondigd, ontstond voor belanghebbende een periode van onzekerheid. Deze hield in eerste aanleg aan tot in 1999, in welk jaar, als gevolg van een uitspraak in kort geding van de President van de Rechtbank te ’s Gravenhage van 23 februari 1999, een deel van de Wet Herstructurering Varkenshouderij buiten werking werd gesteld. Eerst in het jaar 2000 ontstond weer duidelijkheid over de aan de varkenshouderij ten grondslag liggende regelgeving. Het feit dat de maatschap het voornemen om op enige schaal varkens te blijven houden nimmer heeft opgegeven blijkt mede uit het feit dat niet is deelgenomen aan de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken.

4.3 De rechtbank is van oordeel dat deze feiten, in hun onderlinge samenhang bezien, enerzijds het vermoeden rechtvaardigen dat belanghebbende c.q. de maatschap het aanvankelijke voornemen om tot vervanging van de in 1997 vervreemde verplaatsbare referentiehoeveelheid fosfaat over te gaan, nimmer heeft opgegeven, anderzijds een verklaring vormen voor het feit dat aan dit vervangingsvoornemen uiteindelijk niet in de aanvankelijk gewenste vorm en binnen het door belanghebbende voorgestane tijdsbestek uitvoering is gegeven en in ieder geval de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende per ultimo 1998 het voornemen had tot vervanging door een gelijkaardig bedrijfsmiddel over te gaan in de zin van artikel 14 Wet inkomstenbelasting 1964, zodat in zoverre het gelijk aan belanghebbende is.

Naar aanleiding van vraag 2.

4.4. Niet in geschil is dat met de luchtfoto’s de feitelijke bedrijfssituatie, zoals die op het moment van het maken van de foto’s bestond, werd vastgelegd. In zoverre zou sprake kunnen zijn van het dienen van een zakelijk doel, zoals ondersteuning bij bouwaanvragen of milieuvergunningen. Het toetsingsrecht ter zake van zakelijke uitgaven door de Inspecteur strekt zich, naar het oordeel van de rechtbank, niet uit tot de vraag of de foto’s voor deze doeleinden noodzakelijk waren. Voorts staan, naar het oordeel van de rechtbank, de met de foto’s gepaard gaande kosten niet in een zodanige wanverhouding tot het door belanghebbende beoogde doel dat daaraan om die reden reeds het bedrijfsmatig karakter zou komen te ontvallen. De rechtbank laat in het midden of dit zakelijk doel zich reeds in 1998 aandiende, dan wel mede betrekking zou kunnen hebben op een zich in de naaste toekomst voor te doen bedrijfsmatig gebeuren als door belanghebbende geschetst en door de Inspecteur als mogelijkheid genoemd. De rechtbank acht aannemelijk dat met de litigieuze kosten een met de onderneming samenhangend doel werd gediend. Gezien het relatief geringe bedrag van de onderhavige kosten en de omstandigheid dat niet duidelijk is of, en zo ja, in welk jaar de toekomstige gebeurtenis zich zal voordoen waarmee de kosten, in de subsidiaire stellingname van de Inspecteur verband zouden kunnen houden, ziet de rechtbank geen reden tot activering van deze post in verband met het aanmerken daarvan als betrekking hebbend op een toekomstig jaar. Het vorenoverwogene leidt tot een verlaging van het belastbare inkomen met f 800.

Naar aanleiding van vraag 3.

4.5. Belanghebbende heeft aanvankelijk een bedrag groot f 7.800,- als kosten voor zakelijk verreden kilometers met een privé personenauto ten laste van het bedrijfsresultaat over het jaar 2000 gebracht. Een ter zake bijgehouden kilometeradministratie kon niet worden overgelegd. Eind 2002 heeft belanghebbende vervolgens alsnog een overzicht van zakelijk verreden kilometers over het jaar 2000 overgelegd, waarvan de kosten in totaal f 2.539,- beliepen. Dit overzicht is, naar zeggen van belanghebbende, gebaseerd op gegevens ontleend aan het door hem bijgehouden dagboek. Andere gegevens op basis waarvan deze kosten zouden kunnen worden getoetst, ontbreken. Nu belanghebbende weigert de stukken waaruit hij het door hem vervaardigde overzicht van zakelijk verreden kilometers heeft samengesteld ter inzage te verstrekken en ook anderszins niets aanvoert dat zowel het aantal kilometers als het zakelijk karakter daarvan kan onderbouwen, acht de rechtbank hem niet geslaagd in het aannemelijk maken van het bestaan van zodanige zakelijk verreden kilometers en de daaraan verbonden kosten. Het gelijk is in zoverre aan de Inspecteur.

Naar aanleiding van vraag 4.

4.6. Belanghebbende heeft geen administratie bijgehouden van de door hem over de jaren 1997 tot en met 2000 voor de onderneming gewerkte uren. Een voor het jaar 2000 vervaardigd overzicht berust op niet meer dan een achteraf gemaakte analyse van gegevens uit meergenoemd dagboek, dat belanghebbende weigert over te leggen. Belanghebbende geniet een WAO-uitkering. Op de formulieren gebezigd in het kader van het verkrijgen van een WAO-uitkering voor de jaren 1997 tot en met 2000, heeft hij vermeld dat hij per week omstreeks 10 uren feitelijk werkzaam was in de onderneming. De rechtbank acht de nadere verklaring van belanghebbende, dat in feite veel meer is gewerkt en dat de opgegeven 10 uren de vertaling daarvan zouden zijn in wat een gezond persoon aan uren feitelijk aan werkzaamheden in de onderneming zou hebben besteed, niet aannemelijk. Daarnaast waren in de onderneming nog zowel de echtgenote van belanghebbende als zijn beide zoons werkzaam, waarbij de door de beide zoons tezamen ten behoeve van de onderneming gemaakte uren voor het jaar 2000 worden geschat op omstreeks 3900. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij in een van de jaren 1997 tot en met 2000 ten minste 1225 uren in de onderneming werkzaam is geweest, zoals artikel 44m, lid 1, Wet inkomstenbelasting 1964 vereist, zodat terecht geen zelfstandigenaftrek is verleend.

4.7. Hetgeen onder 4.3. en 4.4. is overwogen leidt tot de conclusie dat het belastbaar inkomen en het premie-inkomen voor de WAZ over het jaar 1998 moeten worden verminderd met f 74.894 plus f 800 of f 75.694.

Naar aanleiding van vraag 5.

4.8. De door de Inspecteur opgelegde boeten over de jaren 1997 tot en met 2000 houden verband met een over deze jaren ingesteld boekenonderzoek, op basis waarvan een aantal correcties op het voor die jaren aangegeven inkomen is voorgesteld. Deze correcties hielden onder meer verband met het feit dat met betrekking tot een aantal als bedrijfskosten opgevoerde posten de onderliggende stukken ontbraken, dat een deel van de als bedrijfskosten opgevoerde posten een privé-karakter had en dat in het jaar 2000 een deel van de omzet niet bleek te zijn verantwoord. Belanghebbende heeft zich bij enkele correcties ter zake neergelegd. Tevens zijn, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, de correcties met betrekking tot de autokosten en zelfstandigenaftrek terecht toegepast.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen deze feiten tezamen genomen reeds de conclusie dat het aan grove schuld, dan wel ernstig verwijtbare onzorgvuldigheid van belanghebbende te wijten is geweest dat over genoemde jaren onjuist aangifte is gedaan. Voor wat betreft de zelfstandigenaftrek is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende gezien de aan de GUO verstrekte gegevens, moet hebben geweten dat hij niet aan het urencriterium voldeed. De rechtbank is van oordeel dat ook ten aanzien van de overige thans nog in geding zijnde correcties geen sprake is van een pleitbaar standpunt. Van andere verzachtende omstandigheden dan door de Inspecteur reeds in aanmerking genomen is de rechtbank niet gebleken. Waar de Inspecteur, met het oog op de lange duur van de bezwaarprocedure, reeds aanleiding heeft gezien de opgelegde boeten met 10 % te matigen, ziet de rechtbank geen aanleiding om belanghebbende verder tegemoet te komen. Wel zal de boete over het jaar 1998 worden verminderd in verband met hetgeen onder 4.4. is overwogen.

Met betrekking tot de fiscale oudedagsreserve.

4.10. In het licht van het onder 4.6. overwogene is een dotatie aan de fiscale oudedagsreserve niet aan de orde.

5. Proceskosten

In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiser in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën)aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor wat betreft het jaar 1998 en ongegrond voor wat betreft de jaren 1997, 1999 en 2000;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie WAZ alsmede de opgelegde boete voor het jaar 1998;

- stelt de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1998 nader vast op een berekend naar een belastbaar inkomen van f. 65.687 (€ 29.807);

- vernietigt de aanslag premie WAZ voor het jaar 1998;

- stelt de boete die is opgelegd bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 nader vast op f 1.406 – 22,5% x 800 = f 1.230 (

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. D. Hund, voorzitter, en mrs. A.F.M.Q. Beukers van Dooren en A.G.M. Zander, leden en op 10 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr.M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,

2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature