Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verdachte wordt vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie.

Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier en het onderzoek ter terechtzitting daartoe onvoldoende aanknopingspunten.

Niet is komen vast te staan dat sprake was van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en de in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen. Daarbij speelt een rol dat de (rechts)personen die in de tenlastelegging zijn genoemd veelal handelspartners van verdachte zijn, waarmee hoofdzakelijk legale handel werd gedreven.

Uitspraak



RECHTBANK ASSEN

Sector strafrecht Noordelijke Fraudekamer

Parketnummer: 19.996519-09

vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 11 oktober 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1953,

wonende [adres]

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 18 februari 2011, 15 augustus 2012 en 10, 11, 13 en 27 september 2012.

De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat

1 hij, op of omstreeks 5 oktober 2005 en/of 4 januari 2007 en/of 21 april 2008 te Emmen en/of Heerlen, althans in Nederland (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) Inkomstenbelasting ten name van [verdachte] over de/het ja(a)r(en) 2004 en/of

2005 en/of 2006, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der Rijksbelastingen, bestaande deze onjuistheid en/of onvolledigheid hierin dat verdachte (telkens) opzettelijk de door hem genoten inkomsten uit [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of andere rechtspersonen, althans inkomsten, niet (volledig) heeft opgenomen in de daartoe bestemde aangifte(n), terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;

2. [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4], op of omstreeks 8 juni 2005 en/of 22 januari 2007 en/of 3 april 2008, te Emmen en/of Heerlen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) Vennootschapsbelasting ten name van [medeverdachte 5], over de/het ja(a)r(en) 2004 en/of 2005 en/of 2006 onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der Rijksbelastingen, bestaande de onjuistheid en/of onvolledigheid hierin dat verdachte (telkens) opzettelijk genoten inkomsten uit handel in metalen door [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of deelneming in andere rechtspersonen niet

(volledig) heeft vermeld in de daartoe bestemde aangifte(n), terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen, althans alleen, (telkens) tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;

3. hij, in de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 september 2009, te Emmen, en/of Raalte en/of Heeze en/of Middelburg en/of Harderwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere (rechts)personen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten geld en/of (edel)metalen, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze/dit voorwerp(en) middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig was/waren, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) al dan niet van het plegen van (het) voormelde strafbare feit(en), een gewoonte gemaakt;

4. hij, op of omstreeks 11 september 2009, te Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere (rechts)personen, voorhanden heeft gehad:

- een wapen van categorie III onder 1, te weten een semiautomatisch pistool, merk Haenel, kaliber .6,35, serienummer 23451 en/of (bijbehorende) munitie van categorie III te weten 4, althans een aantal, (centraalvuur)patronen, merk Lapua, van het kaliber 6.35mm en/of munitie van categorie III te weten 50, althans een aantal, (centraalvuur)patronen, merk Geco, van het kaliber 7,65mm,

en/of

- een wapen van categorie III onder 1, te weten een revolver van het merk H&R, kaliber .22 randvuur kort, serienummer 418570 en/of (bijbehorende) munitie van categorie II te weten 49, althans een aantal (randvuur)patronen van het merk Winchester;

5. hij, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 september 2009 te Emmen en/of Raalte en/of Heeze en/of Middelburg en/of Harderwijk, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door [verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of een of meer andere (rechts)personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, bestaande uit

- het (herhaaldelijk) plegen van valsheid in geschrifte, en/of

- het (herhaaldelijk) plegen van belastingfraude, en/of

- het plegen van witwassen,

althans het plegen van misdrijven.

Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. E.L. Edens acht hetgeen onder 1 tot en met 5 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:

* oplegging van 27 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.

Verweren ten aanzien van de voorvragen

De raadsman van de verdachte heeft onder meer aangevoerd dat de dagvaarding met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit waar is opgenomen "heeft omgezet" nietig, dan wel partieel nietig, dient te worden verklaard, nu de tenlastelegging op dit punt onvoldoende feitelijk is omschreven.

Voorts heeft de raadsman nietigheid, dan wel partiële nietigheid, van het onder 3 tenlastegelegde bepleit nu de misdrijven waaruit de gelden en metalen zijn verkregen onvoldoende feitelijk zijn omschreven gelet op de omvang van het dossier met een breed scala aan verdenkingen jegens een groot aantal personen en rechtspersonen. Ook met betrekking tot het verweten gewoonte witwassen ontbreekt een nadere omschrijving uit welke handelingen die gewoonte heeft bestaan.

De officier van justitie heeft zich bij repliek op het standpunt gesteld dat het bestandsdelict "omzetten" in het dagelijks taalgebruik voldoende duidelijk is en derhalve niet nader feitelijk hoeft te worden omschreven. De officier van justitie heeft gewezen op een uitspraak van de Rechtbank Roermond van 3 april 2009.

Gelet op die onderdelen in het dossier waar het witwas feit wordt behandeld door de FIOD kan naar het oordeel van de officier van justitie voldoende worden vastgesteld welke feiten en gedragingen aan het witwas feit ten grondslag liggen. In het bijzonder hetgeen de verdachte heeft verklaard over de besteding van de "zwarte" gelden.

Naar het oordeel van de officier van justitie is sprake van gewoonte witwassen gelet ook op de periode dat de door de verdachte gepleegde witwashandelingen hebben plaatsgevonden.

Met betrekking tot dit verweer oordeelt de rechtbank als volgt.

Gelet op de ruime periode die is tenlastegelegd alsmede de meerdere pleegplaatsen, had de tenlastelegging met betrekking tot het bestandsdelict "omzetten" nader dienen te worden omschreven. De rechtbank acht de dagvaarding op dit punt partieel nietig.

Met betrekking tot de tenlastegelegde "gewoonte witwassen" ontbreekt een nadere omschrijving uit welke feiten of gedragingen die gewoonte heeft bestaan, op grond waarvan de rechtbank de dagvaarding op dit punt eveneens partieel nietig acht.

Voor het overige acht de rechtbank het feit voldoende feitelijk omschreven in relatie tot het dossier. Te meer nu verdachte daarover is ondervraagd door de FIOD en hetgeen verdachte heeft verklaard waarvoor hij de gelden die uit de "zwarte handel" afkomstig waren, heeft aangewend.

Vrijspraak

De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 4 tenlastegelegde voorhanden hebben van het vuurwapen merk Haenel met bijbehorende munitie moet worden vrijgesproken.

Het betreffende wapen is tijdens een doorzoeking in het bedrijfspand van [medeverdachte 4] aangetroffen in een tas met bankbiljetten in een ruimte boven het systeemplafond in de werkkamer van medeverdachte [medeverdachte 1].

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet op de hoogte was van het feit dat bedoeld wapen zich in die tas bevond. Verdachte wist dat er een tas met geld in het bedrijf aanwezig was die ook wel eens door hem mee naar huis werd genomen. Het betrof echter een andere tas dan die is afgebeeld op de ter terechtzitting getoonde foto's -afkomstig uit het dossier- waarop het wapen tussen de bankbiljetten in een tas met een rits is te zien.

Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte voldoende wetenschap had van de bewaarplaats van het wapen, dan wel de aanwezigheid daarvan in het bedrijfspand, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte bedoeld wapen met anderen voorhanden heeft gehad.

De verdachte wordt onder feit 5 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

Om te kunnen spreken van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is het volgende van belang.

Vereist is dat er sprake is van een organisatie en voorts dat een betrokkene een aandeel heeft in gedragingen, dan wel deze ondersteunt, die strekken of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van een organisatie. Voorts moet er, voordat gesproken kan worden van een organisatie, een samenwerkingsverband bestaan met een zekere duurzaamheid en structuur tussen een betrokkene en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist.

Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Als bewijs voor het bestaan van het oogmerk van de organisatie kunnen (mede) dienen de misdrijven die zijn gepleegd en het duurzaam en/of gestructureerde karakter van de samenwerking. Ten aanzien van de rol van een betrokkene geldt voorts dat een betrokkene in zijn algemeenheid moet weten, in de zin van onvoorwaardelijke opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Een betrokkene hoeft echter niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven.

Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een organisatie zoals hiervoor is omschreven.

Niet is komen vast te staan dat sprake was van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en de in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen. Daarbij speelt een rol dat de (rechts)personen die in de tenlastelegging zijn genoemd veelal handelspartners van verdachte zijn, waarmee hoofdzakelijk legale handel werd gedreven.

De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 5 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Bewijsmotivering

Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak voor de betreffende feiten heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.

Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1. hij op 5 oktober 2005 en 4 januari 2007 te Emmen en/of Heerlen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten aangiften Inkomstenbelasting ten name van [verdachte] over de jaren 2004 en 2005, onjuist en onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der Rijksbelastingen, bestaande deze onjuistheid en onvolledigheid hierin dat verdachte telkens opzettelijk de door hem genoten inkomsten niet volledig heeft opgenomen in de daartoe bestemde aangiften, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;

2. [medeverdachte 5] op 8 juni 2005 en 22 januari 2007, te Emmen en/of Heerlen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten aangiften Vennootschapsbelasting ten name van [medeverdachte 5], over de jaren 2004 en 2005 onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der Rijksbelastingen, bestaande de onjuistheid en onvolledigheid hierin dat verdachte telkens opzettelijk genoten inkomsten uit handel in metalen door [medeverdachte 4] niet volledig heeft vermeld in de daartoe bestemde aangiften, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven,

zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (rechts)personen, aan bovenomschreven verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;

3. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 september 2009, te Emmen en/of Heeze en/of Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met andere (rechts)personen, voorwerpen, te weten geld en metalen, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat deze voorwerpen middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig waren;

4. hij, op 11 september 2009, te Emmen, voorhanden heeft gehad:

- een wapen van categorie III onder 1, te weten een revolver van het merk H&R, kaliber .22 randvuur kort, serienummer 418570 en bijbehorende munitie van categorie II te weten 49, randvuur patronen van het merk Winchester;

De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. De in de bewijsmiddelen opgenomen andere geschriften zijn uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

De verdachte zal van het onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Nadere bewijsoverweging

Met betrekking tot feit 1 en 2 overweegt de rechtbank het volgende.

De onjuiste opgaven hebben betrekking op niet opgegeven inkomsten uit "zwarte handel" en uit de "zwarte" leveringen aan [betrokkene 3] onder de valse naam [betrokkene 2] . [medeverdachte 1] zijn drie facturen, opgemaakt door [betrokkene 3], voorgehouden die betrekking hebben op veronderstelde leveringen in 2006. [medeverdachte 1] herkende die facturen niet en heeft die leveringen weersproken.

Verdachte heeft verklaard dat hij deelde in de "zwarte" winst. Nu het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het feit dat er in 2006 ook "zwart"geleverd is aan [betrokkene 3], kan niet worden bewezen dat verdachte in 2006 "zwarte" winst heeft ontvangen

die vermeld had moeten worden bij de belastingaangifte van hemzelf en [medeverdachte 5].

De verdachte wordt van het onder 1 en 2 ter zake van het jaar 2006 vrijgesproken.

Voor feit 2 geldt bovendien dat [medeverdachte 5] als bestuurder van [medeverdachte 4] gehouden is aangifte voor de vennootschapsbelasting te doen.

De aangiften vennootschapsbelasting zijn alleen op naam van verdachte gesteld. Uit die aangiften blijkt derhalve niet dat [medeverdachte 4] een fiscale eenheid met [medeverdachte 5] vormde. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken voor zover het om het feitelijk leiding geven gaat aan het plegen van strafbare feiten/handelingen door [medeverdachte 4].

Kwalificaties

Het bewezen geachte levert respectievelijk op:

onder 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd,

telkens strafbaar gesteld bij artikel 69 (oud) van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen ;

onder 2: medeplegen van feitelijk leiding geven aan: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd,

telkens strafbaar gesteld bij artikel 69 (oud) van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en de artikelen 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht;

onder 3: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd,

telkens strafbaar gesteld bij artikel 420bis in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht .

onder 4: handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie , terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en

handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie ,

telkens strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie .

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Beroep op artikel 359a Wetboek van Strafvordering

De raadsman heeft aangevoerd -kort weergegeven- dat uit het dossier en de getuigenver-horen niet duidelijk is geworden op welk moment de fiscale controle is overgegaan in de strafrechtelijke opsporing. Het standpunt van de raadsman is dat er wel sterke vermoedens zijn dat aan verdachte toekomende rechten zijn geschonden. Volgens de raadsman is er een overlap geweest tussen het controleonderzoek en het opsporingsonderzoek, hetgeen zou kunnen worden afgeleid uit getuigenverklaringen die wisselend zijn in het benoemen van de start van het opsporingsonderzoek.

Ook bestond er volgens de raadsman al een verdenking van fiscale delicten, ruim voor het opsporingsonderzoek van start ging (de informatie van de FIOD Eindhoven) en in dat opzicht kwam verdachte het zwijgrecht toe. Echter uit de verklaringen van de getuigen, die hebben verklaard over de overdracht van de informatie van de FIOD Eindhoven aan de FIOD Noord (onderzoek Schroot), is niet duidelijk geworden of er op dat moment een strafrechtelijke verdenking jegens verdachte bestond.

De raadsman stelt zich op het standpunt dat er verdedigingsrechten zijn geschonden en dat daarmee sprake is van een verzuim van vormen dat niet meer hersteld kan worden en waarvan het rechtsgevolg niet uit de wet blijkt. Daarmee is artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) van toepassing, waarbij de raadsman van mening is dat deze schending moet leiden tot een substantiële strafvermindering.

De officier van justitie van oordeel dat uit het nadere onderzoek aangaande de sfeerovergang geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen die er op duiden dat de rechten van verdachte zijn geschonden of dat er sprake is geweest van vormverzuimen.

Naar het oordeel van de officier van justitie zijn de stellingen van de raadsman gebaseerd op vermoedens en is niet gebleken dat er vormen zijn verzuimd of rechten zijn geschonden.

Er is dan ook niet sprake van een situatie als bedoeld in artikel 359a Sv .

De rechtbank is van oordeel dat door de verdediging geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de stelling kunnen onderbouwen dat gebleken is dat er vormen zijn verzuimd of rechten zijn geschonden in het controle- dan wel opsporingsonderzoek. In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding tot strafvermindering als bedoeld in artikel 359a Sv .

Strafmotivering

De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte inkomsten uit "zwarte" transacties niet heeft opgegeven aan de belastingdienst aangaande de aanslag voor de inkomsten belasting en de aanslag voor de vennootschapsbelasting. Voorts heeft de rechtbank bewezen geacht dat verdachte geld en metalen heeft witgewassen.

De bewezen geachte feiten komen voort uit een door de belastingdienst opgezet onderzoek naar contante geldstromen in de schrootbranche. Naar aanleiding van het onderzoek bij [medeverdachte 4] waarvan verdachte en zijn twee broers vennoot zijn, zijn twee transacties naar voren gekomen. Van deze transacties is de inkoop van twee honderd koperkathodes niet in de bedrijfsadministratie van [medeverdachte 4] opgenomen. De "zwarte" inkoop werd "gewit" met hulp van [betrokkene 2] om de verkoop van die kathodes mogelijk te maken.

Voorts verkocht [medeverdachte 4] metalen aan [betrokkene 3], waarbij deze verkopen "buiten de boeken" van [medeverdachte 4] bleven.

Uit het dossier en ook op de terechtzitting is naar voren gekomen dat de broer van [medeverdachte 1], de leidinggevende persoon was binnen [medeverdachte 4]. Hij nam de beslissingen aangaande de in- en verkoop van metalen en had daarbij de volledige goedkeuring van [medeverdachte 3] en [verdachte].

De rechtbank ziet [medeverdachte 1] dan ook als de initiator van de "zwarte" inkoop bij [betrokkene 4 en de 'zwarte" verkopen aan [betrokkene 3].

Verdachte en zijn medeverdachten hebben verklaard dat met bedoelde transacties werd beoogd om minder belasting te betalen zodat de volledige winst in eigen zak kon worden gestoken.

Naar het oordeel van de rechtbank gaat het mede gelet op de omvang, om ernstige feiten die verdachte kunnen worden aangerekend. Verdachte kan worden verweten dat hij zich door zijn broer [medeverdachte 1] heeft laten meeslepen in diens handelen en er onterecht op vertrouwde dat het allemaal wel goed zou komen aangaande die "zwarte" transacties.

Door zo te handelen heeft verdachte zijn eigen financieel gewin voorop gesteld en heeft hij de Staat nadeel berokkend door niet alle inkomsten te verantwoorden op de belastingaan-giftes van hemzelf, [medeverdachte 4]en [medeverdachte 5].

Ook acht de rechtbank het zeer kwalijk dat verdachte het wapen en de munitie in zijn auto bewaarde. Daaraan doet niet af dat verdachte volgens zijn eigen mededeling niet voornemens was dat wapen te gebruiken.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door hem bewezen geachte feiten dienen te worden afgedaan met een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De officier van justitie heeft bij de bepaling van zijn eis aansluiting gezocht bij de hoogte van het fiscaal nadeel met betrekking tot de inkomstenbelasting ad 391.087 euro.

De raadsman heeft gepleit voor een werkstraf van 240 uren en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf.

De raadsman heeft gewezen op een aantal punten ten voordele van verdachte zoals de omtandigheid dat verdachte volledig heeft meegewerkt aan het opsporingsonderzoek, dat verdachte als first offender is aan te merken en de impact die de hele zaak op verdachte en zijn gezin heeft gehad. De raadsman heeft voorts gewezen op het tijdsverloop van de zaak en dat in die periode niet gebleken is van nieuwe strafbare feiten.

Aangaande de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan en met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 20 augustus 2012 waaruit blijkt dat verdachte recentelijk niet ter zake misdrijven is veroordeeld.

De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening met de volgende omstandigheden.

Verdachte zal deels worden vrijgesproken van feit 4, het verboden wapenbezit en geheel voor feit 5, de deelname aan een criminele organisatie. De dagvaarding zal gedeeltelijk nietig worden verklaard ten aanzien van feit 3.

Voorts houdt de rechtbank bank rekening met de omstandigheid dat de belastingdienst door middel van fiscale aanslagen de te weinig afgedragen belasting van verdachte en zijn BV's heeft gevorderd. Ook is verdachte met de belastingdienst een betalingsregeling overeenge-komen aanslagen te betalen, alsmede dat verdachte en zijn medeverdachten inmiddels ruim 1,3 miljoen euro aan de belastingdienst hebben voldaan. Het fiscale nadeel dat de Staat heeft geleden zal derhalve naar verwachting teniet worden gedaan.

De verdachte heeft medewerking verleend aan het onderzoek door de FIOD en ook op de terechtzitting is gebleken dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn foutief handelen.

Ook spreekt in het voordeel van verdachte dat hij en zijn medeverdachten met de officier van justitie een schikking hebben getroffen omtrent de in beslag genomen (contante) geldbedragen van ruim 1,9 miljoen euro. Verdachte en zijn broers hebben in het kader van die schikking afstand gedaan van een bedrag groot 1.650.000 euro ter compensatie voor het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de negatieve aandacht die verdachte heeft gehad van de landelijke media.

Ook laat de rechtbank meewegen dat verdachte een ondergeschikte rol heeft gespeeld in de "zwarte" transacties.

Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte oprecht spijt heeft van zijn handelen en inzicht heeft getoond van het foutieve van zijn handelen.

Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het tijdsverloop in deze zaak.

Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat in deze zaak geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de voortzetting van de onderneming van verdachte en zijn broers in gevaar brengen met grote financiële gevolgen. Aldus is de kans groot dat verdachte zijn financiële afspraken met de fiscus niet zal kunnen nakomen.

De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke straf van 240 uren werkstraf geboden is en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht .

Beslissing van de rechtbank

Verklaart de dagvaarding met betrekking tot feit 3, voor zover betrekking hebbende op de delictsbestanddelen "omzetten" en "gewoonte witwassen", nietig.

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 5 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:

* gevangenisstraf voor de duur van ACHT MAANDEN geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

* een taakstraf bestaande uit 240 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;

De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen.

De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. G. Eelsing en mr. M.R. de Vries, rechters in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 11 oktober 2012, zijnde mrs. Eelsing en De Vries buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.

Parketnummer: 19.996519-09

Uitspraak d.d.: 11 oktober 2012 10

vonnis


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature