U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009 (LJN: BH1896) overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Hierbij is van belang dat deze inschatting van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. In onderhavig geval berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag.

Uitspraak



RECHTBANK ASSEN

Sector Bestuursrecht

Kenmerk: 08/879 WIA

Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 4 juni 2009

in het geding tussen

[eiser], wonende te Hollandscheveld, eiser,

en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

I. Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 23 april 2008 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende dat eiser ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht heeft op een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) met ingang van 3 juni 2008.

Namens eiser is bij brief van 27 oktober 2008 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij brief van 24 november 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hiervan een afschrift ontvangen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 24 april 2009, alwaar eiser, na voorafgaande mededeling daarvan, niet is verschenen.

Voor verweerder is verschenen W.R. Bos.

II. Motivering

Feiten en omstandigheden

Eiser was werkzaam als metselaar gedurende 37 uur per week. Eiser valt op 6 juni 2006 uit met hartklachten, neurologische klachten en rugklachten.

Op 11 februari 2008 heeft eiser een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet WIA. Eiser is onderzocht door de verzekeringsarts B. Bruins-Kibalenko. De verzekeringsarts heeft aan de hand van dossierstudie, informatie van de behandelende sector en contact met eiser op het spreekuur, geoordeeld dat eiser ten aanzien van het verrichten van arbeid weliswaar beperkt moet worden geacht, maar benutbare arbeidsmogelijkheden heeft. De verzekeringsarts stelt dat eiser hartpatiënt is, maar de klachten stabiel zijn te noemen. Er zijn wel risicofactoren aanwezig. Eiser heeft een neurologische aandoening, waardoor hij kans heeft op toevallen en niet in gevaarlijke omstandigheden mag werken, ook niet autorijden. Ten gevolge van een hersenbloeding is de linker lichaamshelft pijnlijk. Eiser heeft forse degeneratieve beperkingen aan de rug en is beperkt voor rugbelasting. Er spelen ook beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren, wat het gevolg is van samengaan van vrij ingrijpende gebeurtenissen, verwerking en het gevolg van somatische aandoeningen. Energetische beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts reëel en rechtstreeks het gevolg van de aandoeningen. Er is sprake van een plausibel, coherent verhaal en een beperkte dagfunctionering. Op lange termijn is er een toename van de belastbaarheid te verwachten. De verzekeringsarts heeft haar bevindingen neergelegd in een rapportage d.d. 6 maart 2008. Tevens heeft de verzekeringsarts een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van eiser zijn verwoord.

Op 21 april 2008 heeft de arbeidsdeskundige R. Barhorst gerapporteerd in het kader van de arbeidskundige beoordeling. Na raadpleging van het Claim Beoordeling en Borging Systeem stelt deze vast dat voor eiser, gezien de krachten, bekwaamheden, opleiding en arbeidservaring onvoldoende functies zijn te duiden. Bij de automatische selectie worden slechts 6 functies getoond, die echter niet passend zijn omdat eiser niet mag autorijden, geen lopende band werk mag verrichten of niet de juiste vooropleiding heeft of omdat hij geen ervaring of affiniteit heeft met dat werk.

Bij besluit van 23 april 2008 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij met ingang van 3 juni 2008 recht heeft op een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

Eiser heeft hiertegen bij brief van 16 april 2008 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is in verband met een ziekenhuisopname van eiser niet door hem mondeling toegelicht; wel heeft zijn echtgenote telefonisch een toelichting gegeven op de bezwaren.

Bij het onderzoek in het kader van de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts E. Bloemhof gebruik gemaakt van informatie zoals opgenomen in het dossier. Volgens het rapport van 5 september 2008 van deze bezwaarverzekeringsarts vormen de bezwaren van eiser geen reden geven af te wijken van het primaire oordeel. De primaire verzekeringsarts heeft aangegeven dat van de uitgebreide somatische pathologie de prognose stationair is. En dat de prognose van de belastbaarheid zodanig is dat op lange termijn een toename is te verwachten. Dit is gebaseerd op de waarneming dat er bij betrokkene nog sprake is van verwerkingsproblematiek die het beeld vooralsnog (negatief) beïnvloedt. In de onderliggende stukken spreekt de revalidatiearts zich hierover ook duidelijk uit. Daarnaast is er ook nog de epilepsie van betrokkene die beperkingen geeft ten aanzien van risicovolle omstandigheden en vervoer. Het is niet uit te sluiten dat het CBR betrokkene in de toekomst toch weer rijgeschikt acht. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is er terecht van uitgegaan dat zowel in het komende jaar als na het komende jaar verbetering van de belastbaarheid mogelijk is.

Bij besluit van 17 september 2008 zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Standpunten partijen

Eiser is van mening dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Met name heeft de bezwaarverzekeringsarts te lichtvaardig de bevindingen van de primaire arts overgenomen. Eiser is niet opgeroepen voor een onderzoek en is niet gezien. Eiser verzoekt de rechtbank dan ook een deskundige te benoemen.

Eiser is voorts afgelopen zomer alweer enige dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis, omdat hij zonder aanwijsbare reden het bewustzijn verloor. In het ziekenhuis werd zuurstofgebrek van de hersenen geconstateerd. Eiser heeft nog nadere medische informatie overgelegd van de behandelend neuroloog C.J. de Langen.

Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd. Bij aanvullende rapportage van 9 januari 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts Bloemhof gereageerd op nader ingezonden medische verklaringen. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat deze informatie ten aanzien van de gegevens die ten grondslag liggen aan de beoordeling van de duurzaamheid geen ontkennende relevantie geven. Wel maakt de bezwaarverzekeringsarts uit de informatie op dat er geen nieuwe epileptische aanvallen zijn geweest en ziet dit als een bevestiging van het gegeven dat er ook daadwerkelijk positieve ontwikkelingen zijn.

Toepasselijke regelgeving

Artikel 4 van de Wet WIA luidt:

1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.

3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

Artikel 41 van de Wet WIA luidt:

Het UWV beoordeelt met inachtneming van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen gedurende de eerste vijf jaar nadat recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan jaarlijks of de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, derde lid, nog volledig arbeidsongeschikt is.

Artikel 47 van de Wet WIA luidt:

1. Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:

a. hij de wachttijd heeft doorlopen;

b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en

c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.

2. Het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.

Artikel 54 van de Wet WIA luidt:

1. Recht op een WGA-uitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:

a. hij de wachttijd heeft doorlopen;

b. hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en

c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.

2. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.

3. De WGA-uitkering bestaat voor de verzekerde die voldoet aan de referte-eis, bedoeld in artikel 58 uit een loongerelateerde uitkering en na afloop hiervan uit een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering.

4. De WGA-uitkering bestaat voor de verzekerde die niet voldoet aan de referte-eis, bedoeld in artikel 58 uit een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering.

Beoordeling

De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of terecht en op juiste gronden aan eiser WGA-uitkering is toegekend ingevolge de Wet WIA.

Eiser keert zich tegen het aan dat besluit ten grondslag liggend medisch oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts. Eiser acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, op grond waarvan hij van oordeel is dat hij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).

Verweerder stelt zich op het standpunt dat gelet op de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen en de verklaringen van de behandelend artsen, de prognose van eisers belastbaarheid is dat op lange termijn een verbetering is te verwachten van zijn belastbaarheid, zodat er geen sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid die duurzaam is te achten.

Gelet op de door partijen ingenomen standpunten is in geschil het antwoord op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid is, aldus heeft verweerder in het verweerschrift uiteengezet, uitgegaan van het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Hierbij heeft de verzekeringsarts geoordeeld op basis van bevindingen uit het eigen onderzoek en de (meest recente) medische informatie van de behandelende sector. De rechtbank stelt in dit verband vast dat eiser niet in geschil heeft gebracht dat verweerder het beoordelingskader onjuist zou hebben toegepast. Het beroepschrift van eiser richt zich op de zorgvuldigheid, waaronder de volledigheid, van het medisch onderzoek door verweerder.

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009 (LJN: BH1896) overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Hierbij is van belang dat deze inschatting van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.

In het geval bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit waarin is bepaald dat de betrokkene op een bepaalde datum niet duurzaam arbeidsongeschiktheid wordt geacht, zal vervolgens de bezwaarverzekeringsarts zich een oordeel moeten vormen. Uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vloeit voort dat ook ten aanzien van de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een heroverweging dient plaats te vinden. Dit brengt met zich dat de bezwaarverzekeringsarts, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn, beoordeelt of de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gehandhaafd moet blijven.

Aansluitend bij dit laatste, de bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 9 januari 2009 aangegeven dat de in beroep ontvangen informatie van de neuroloog geen ontkennende relevantie geeft ten aanzien van de beoordeling van de duurzaamheid en dat bevestigd wordt dat er daadwerkelijk positieve ontwikkelingen zijn nu zich geen nieuwe epileptische aanvallen hebben voorgedaan. De nieuw ontvangen informatie is derhalve, zoals namens verweerder ter zitting is bevestigd, door verweerder betrokken bij de vraag of de inschatting van de duurzaamheid ten tijde in geding een juiste is geweest.

De rechtbank is desalniettemin van oordeel dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag berust en overweegt hiertoe als volgt.

De verzekeringsarts heeft, overigens nog voordat de arbeidsdeskundige had gerapporteerd, geoordeeld dat de prognose van de belastbaarheid zodanig is dat een toename hiervan is te verwachten, zonder dit nader te beargumenteren. De bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld dat dit was gebaseerd op de waarneming dat er bij betrokkene nog sprake is van verwerkingsproblematiek die het beeld vooralsnog (negatief) beïnvloedt. De bezwaarverzekeringsarts verwijst daarbij naar onderliggende stukken van de revalidatiearts die zich hierover uitspreken. Dat dit meebrengt dat er dús toename van de belastbaarheid valt te verwachten, acht de rechtbank hiermee onvoldoende onderbouwd, mede omdat niet duidelijk is welke waarde aan deze opmerking van de revalidatiearts, niet zijnde een psychiater, voor de toekomstige situatie moet worden gehecht.

Hetzelfde geldt voor de epilepsie van betrokkene. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat niet uit te sluiten is dat het CBR betrokkene in de toekomst toch weer rijgeschikt acht. De rechtbank overweegt dat, los van de vraag of verweerder de rijgeschiktheid (ook) niet zelf zou dienen te beoordelen, de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts meer lijkt te zijn gebaseerd op een algemene aanname over de herstelkansen na epileptische aanvallen dan één gebaseerd op de bij betrokkene aanwezige individuele feiten en omstandigheden. Dat de in de fase van beroep overgelegde neurologische informatie een periode noemt waarin er geen epileptische aanvallen zijn geweest en dat dit er op kàn duiden dat de inschatting van de toename van de belastbaarheid een juiste is geweest, neemt nog steeds niet weg dat verweerder niet nader heeft onderbouwd dat zo’n toename past bij het specifieke ziektebeeld van betrokkene.

Voorts overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiser ernstige hartklachten heeft en dat er in dit opzicht geen verbetering is te verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder nader dienen te motiveren dat, gelet op het totale ziektebeeld van eiser, deze hartklachten op zichzelf niet kunnen maken dat er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.

Ter zitting is nog aan de orde gekomen dat de inschatting door de verzekeringsarts van de toename van de belastbaarheid mede gebaseerd is geweest op de algemene ervaring dat de beperkingen van eiser, die op de Functionele Mogelijkheden Lijst voor een groot deel in de rubrieken I en II worden gescoord, snel leiden tot de arbeidskundige conclusie dat er te weinig functies te duiden zijn. Een lichte toename van de belastbaarheid zal dan vervolgens ook snel leiden tot een relatief grote verbetering van de verdiencapaciteit, zodat de verzekeringsarts tot het oordeel heeft kunnen komen dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.

Naar het oordeel van de rechtbank worden in deze redenering arbeidskundige criteria betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Dit acht de rechtbank onjuist. De arbeidskundige beoordeling betreft de vraag of sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid; of deze volledige arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is te achten, is onderworpen aan een medische beoordeling.

Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te worden vernietigd.

Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten worden begroot op € 322,-. Voorts ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- aan hem dient te vergoeden.

Beslist wordt als volgt.

III. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de totale proceskosten van eiser ten bedrage van € 322,- en bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze kosten aan hem dient te vergoeden, evenals het door eiser betaalde griffierecht ad € 39,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, rechter, bijgestaan door mr. H.E. Melissen, griffier.

mr. H.E. Melissen mr. K. Wentholt

In het openbaar uitgesproken op 4 juni 2009.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak.

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature