U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Ontslag wegens redenen van gewichtige aard, bestaande uit een blijvend verstoorde arbeidsrelatie. Ontslag als zodanig wordt in stand gelaten nu eiseres ook erkent dat er een verstoorde arbeidsrelatie is.

Geboden vergoeding doet geen recht aan de situatie. Dat deel van het besluit wordt vernietigd. Rechtbank bepaalt zelf de vergoeding. Geen aansluiting gezocht bij kantonrechtersformule.

Uitspraak



Enkelvoudige kamer

voor

bestuursrechtelijke zaken

Kenmerk: 04/1014 AW

U I T S P R A A K

In het geding tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

en

het Bestuur van de Stichting [school] College, verweerder.

I. Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2004 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen zijn besluit van 25 augustus 2004 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende een (uitgesteld) ontslag per 1 december 2004 op grond van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 4b.3, onder l, van de CAO-VO 2003-2005.

Namens eiseres heeft mr. P.H. Rappa, advocaat te Assen, bij brief van 1 november 2004 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken, voor zover niet reeds eerder ingediend, alsmede een verweerschrift ingezonden. Mr. Rappa heeft hiervan een afschrift ontvangen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 23 november 2004, alwaar eiseres in persoon is verschenen, daartoe ambtshalve opgeroepen bijgestaan door mr. Rappa voornoemd.

Voor verweerder zijn verschenen, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, de heer J. Dijkstra, algemeen directeur en mevrouw H. Feddema, coördinator P&O, bijgestaan door mr. drs. G.J. Heussen, werkzaam bij de Vereniging van Openbare en Algemeen Toegankelijke Scholen (VOS ABB) te Woerden.

II. Motivering

Feiten en omstandigheden

Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres, geboren op 20 augustus 1953, is werkzaam als docent aan het [school] College in een omvang van 0,7692. Op deze arbeidsverhouding is de CAO-VO van toepassing.

Eiseres is met ingang van 21 januari 2001 uitgevallen voor haar werk in verband met psychische klachten.

Op 26 februari 2002 is ten aanzien van eiseres door de heer E. Fidom, adviseur arbeid en reïntegratie bij Prové BV te Groningen, een werkhervattingplan opgesteld waarin de conclusie is neergelegd dat uit onderzoek is komen vast te staan dat eiseres met de aangegeven beperkingen beperkt geschikt geacht moet worden voor haar eigen functie als lerares. Voorts is geconcludeerd dat bij werkhervatting in de eigen functie er een grote kans op recidive is.

Volgens de heer Fidom is het verstandig om een evenwichtiger verdeling te maken ten aanzien van les- en niet-lesgevende taken.

In het plan is tevens vermeld dat het schriftelijk is voorgelegd aan eiseres en dat zij akkoord gaat met de inhoud ervan.

Op 27 maart 2002 heeft verweerder aan Prové ten behoeve van eiseres de opdracht tot 'motivatie interventie / reïntegratie begeleiding, bemiddeling en begeleiding naar passend werk, plaatsingsondersteuning en nazorg' verstrekt.

Eiseres en verweerder zijn op 12 juni 2002 een detachering van eiseres overeengekomen naar het […]gymnasium te […] voor de periode van 30 september 2002 tot 1 februari 2002 in de omvang van 0,7692 fte, bestaande uit 20 lessen Nederlands per week.

Tijdens een gesprek op 28 augustus 2002 zijn met eiseres afspraken gemaakt ten aanzien van haar terugkomst na deze detachering.

De aan eiseres bij besluit van 14 februari 2002 toegekende WAO-uitkering is bij besluit van 12 september 2002 beëindigd met ingang van 28 augustus 2002, zijnde de datum waarop eiseres haar werkzaamheden volledig hervat heeft.

De heer Fidom heeft op 16 januari 2003 de begeleiding van eiseres stopgezet. Zijn bevindingen heeft hij neergelegd in een eindevaluatie van gelijke datum. Deze is aan verweerder gezonden.

Bij brief van 6 januari 2003 heeft eiseres verweerder laten weten 3 februari 2003 weer beschikbaar te zijn voor het [school] College. Daarbij heeft zij aangegeven graag schriftelijk bericht te ontvangen welk takenpakket de school voor haar heeft. Voorts heeft eiseres aangegeven een takenpakket te verwachten dat gezien haar geschiedenis bij haar past. Daarbij heeft eiseres gewezen op de eindevaluatie van de heer Fidom.

Naar aanleiding van deze brief hebben partijen op 30 januari 2003 met elkaar gesproken. Een verslag daarvan, alsmede een afschrift van de door eiseres gemaakte op- en aanmerkingen met betrekking tot dit verslag bevindt zich onder de gedingstukken.

Op 18 februari 2003 spreken partijen andermaal met elkaar, waarbij wordt geconcludeerd dat eiseres weer bereid is om 20 uur les te gaan geven, maar dat verweerder dan eerst de belastbaarheid van eiseres door de bedrijfsarts onderzocht wenst te zien.

Het verslag van dit gesprek en de op- en aanmerkingen van eiseres daarbij bevinden zich eveneens onder de gedingstukken.

De bedrijfsarts heeft zijn oordeel in een brief van 14 maart 2003 neergelegd. Daarin heeft hij onder meer aangegeven dat eiseres arbeidsongeschikt is voor haar eigen functie op andere dan medische gronden, dat er geen sprake is van medische beperkingen, dat de arbeidsongeschiktheid werkgerelateerd is, dat hervatting van de eigen functie zal leiden tot het recidiveren van gezondheidsklachten en dat er sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 28 augustus 2002.

Partijen hebben op 18 maart 2003 de bevindingen van de bedrijfsarts besproken. Daarbij is de mogelijkheid van een beëindiging van het dienstverband en het treffen van een regeling daaromtrent besproken.

Op 4 september 2003 hebben partijen opnieuw met elkaar gesproken. Daarbij zijn eiseres een drietal opties voorgehouden te weten: detachering voor een langere periode, outplacement met daaraan gekoppeld een neutrale ontbinding en een terugkeer naar de eigen functie.

De besprekingen zijn op 7 oktober 2003 voortgezet. Daarbij is eiseres op haar verzoek in de gelegenheid gesteld om, zoals zij zelf heeft aangegeven, de 'moraliteit van de ontstane situatie' aan de orde te stellen.

De schriftelijke uitwerking van de drie opties heeft verweerder bij brief van 9 oktober 2003 aan eiseres doen toekomen met het verzoek om uiterlijk 23 oktober 2003 voor 15.00 uur aan te geven welke optie haar voorkeur heeft.

Bij brief van 23 oktober 2003 heeft eiseres verweerder laten weten dat haar voorkeur uitgaat naar optie drie, te weten werkhervatting. Eiseres heeft daarbij een aantal opmerkingen gemaakt.

Bij brief van 4 november 2003 heeft verweerder eiseres de nadere uitwerking van het bij de derde optie behorende begeleidingstraject toegezonden.

Op 21 november 2003 heeft eiseres een intake gesprek gevoerd met de in het kader van het begeleidingstraject beoogde coach.

Bij brief van 12 december 2003 heeft eiseres verweerder laten weten geen vertrouwen in de beoogde coach te hebben in verband met haar onervarenheid met een dergelijk begeleidingstraject.

Partijen hebben op 11 december 2003 wederom met elkaar gesproken. Verweerder heeft daarbij het verzoek van eiseres om het gesprek op te mogen nemen geweigerd.

Op 8 januari 2004 hebben partijen de besprekingen voortgezet. Daarbij is een door eiseres in week 47 van 2003 in de personeelskamer gedane uitspraak aan de orde geweest.

Met betrekking tot de door haar in week 47 gedane uitspraak heeft verweerder eiseres bij brief van 21 januari 2004 aangeschreven. Daarbij heeft verweerder eiseres een disciplinaire maatregel aangezegd wanneer zij weer een dergelijke uitspraak doet.

Na een reactie op het met betrekking tot het gesprek van 8 januari 2004 gemaakte verslag heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 25 maart 2004 gereageerd op de aan eiseres gegeven waarschuwing.

Bij brief van 18 mei 2004 heeft verweerder daarop gereageerd. In deze brief heeft verweerder de bereidheid geuit om, bij voldoende vertrouwen van de zijde van eiseres in het [school] College, waartoe volgens verweerder behoort dat tevens een streep wordt getrokken onder het verleden, het begeleidingstraject te beëindigen.

Voorts heeft verweerder aangegeven dat alsdan eiseres voor het komende schooljaar reguliere uren in de onderbouw zullen worden aangeboden.

Partijen hebben op 30 juni 2004 een bespreking gevoerd. Naar aanleiding daarvan is door (de gemachtigden van) partijen over en weer gereageerd.

Bij brief van 20 juli 2004 heeft verweerder aan eiseres kenbaar gemaakt voornemens te zijn haar met ingang van 1 oktober 2004 te ontslaan op grond van het gestelde in artikel 4b.3, onder l, van de CAO-VO 2003-2005 op grond van andere met name genoemde redenen van gewichtige aard bestaande uit een ernstig verstoorde arbeidsverhouding waardoor in het belang van de organisatie een verdere voortzetting niet van het bevoegd gezag kan worden gevergd.

Tegen dit voornemen heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 2 augustus 2004 zienswijzen ingediend.

Bij primair besluit van 25 augustus 2004 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar zienswijzen voor hem geen aanleiding zijn om af te zien van het ontslag.

Verweerder heeft eiseres bij dit besluit met ingang van 1 oktober 2004 ontslagen wegens andere met name genoemde redenen van gewichtige aard, bestaande uit een verstoord geraakte arbeidsverhouding.

Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar doen maken. Voorts heeft eiseres de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen (het geding 04/790).

Ter zitting van 15 september 2004 zijn met partijen afspraken gemaakt omtrent een versnelde behandeling van het beroep, waarop het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingetrokken.

Eiseres heeft haar bezwaren mondeling toegelicht ten overstaan van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften van het [school] College (verder de commissie) op 5 oktober 2004. Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.

De commissie heeft bij brief van 21 oktober 2004 van advies gediend, inhoudende het ongegrond verklaren van het bezwaarschrift van eiseres.

Daarbij heeft de commissie aangetekend dat het bestreden besluit als zodanig in stand kan blijven, zij het onder de voorwaarde van verhoging van de daarin verdisconteerde vergoeding, zodanig, dat recht wordt gedaan aan de mate waarin ook verweerder een verwijtbaar aandeel heeft gehad in de ontstane situatie.

Bij het thans bestreden besluit van 27 oktober 2004 heeft verweerder dienovereenkomstig besloten, met dien verstande, dat verweerder van oordeel is dat, behoudens een immateriële vergoeding voor de achteraf gebleken onzorgvuldige totstandkoming van de medische conclusie van de bedrijfsarts van 14 maart 2003, een extra vergoeding niet op zijn plaats is.

Standpunten van partijen

Kort samengevat en in hoofdzaak bestrijdt eiseres dat er sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsrelatie van blijvende aard. Voor zover er wel sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie dient deze in de optiek van eiseres volledig te worden toegeschreven aan verweerder.

Indien aan de arbeidsrelatie een einde dient te komen, dient -zo stelt eiseres- aan haar een vergoeding te worden toegekend, waarbij onder meer rekening dient te worden gehouden met aspecten als arbeidsmarktperspectief, de duur van het dienstverband en de aard en het salaris van haar functie, bijvoorbeeld te berekenen aan de hand van de zogenoemde kantonrechtersformule.

Daarbij dient naar de mening van eiseres, nu er in haar optiek sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van verweerder de correctiefactor te worden bepaald op 2.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het vertrouwen tussen partijen onherstelbare schade heeft opgelopen. Er is volgens verweerder onvoldoende fundament aanwezig om langer met eiseres door te gaan na 1 december 2004.

Verweerder voert aan dat eiseres dat met zoveel woorden ook erkent en dat alleen al daarom voortzetting van het dienstverband geen haalbare optie meer is.

Deze vertrouwensbreuk heeft eiseres, zo stelt verweerder, in overwegende mate zelf veroorzaakt. Er is in de optiek van verweerder sprake van een onomkeerbare en onwerkbare situatie.

Voorts is er volgens verweerder een genoegzame compensatie geboden. De eiseres geboden uitkeringsperspectieven zijn aanmerkelijk gunstiger dan die van een werknemer waarvan een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht wordt beëindigd.

Verweerder acht het van belang dat in zijn besluiten een op geld waardeerbare garantstelling is geboden die het equivalent vormt van een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (verder WW) vermeerderd met de aanspraken van eiseres op een bovenwettelijke WW-uitkering.

Verweerder merkt op dat hij daarnaast de bereidheid heeft getoond om € 7.000,- aan outplacement voor zijn rekening te nemen en dat hij bereid is geweest het ontslag twee maanden op te schorten, hetgeen volgens verweerder neerkomt op een bedrag van afgerond € 9.000,-.

Rekening houdend met een bedrag aan € 5.000,- bij wijze van immateriële schadevergoeding stelt verweerder dat hij, naast de garantstelling op sociale zekerheid, in totaal € 21.000,- heeft gereserveerd om de gevolgen van het ontslag voor eiseres te compenseren.

Eén en ander vormt naar de mening van verweerder een volstrekt redelijke compensatie welke volgens verweerder ook geheel in lijn ligt met de door de commissie aangelegde maatstaven.

Toepasselijke regelgeving

Op voet van het bepaalde in artikel 4b.3, aanhef, en onder l van de CAO-VO kan een werknemer met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.4 ontslag worden verleend op grond van andere met name genoemde en aan de betrokkene schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard.

Beoordeling

Gesteld voor de beantwoording van de vraag of het in bezwaar gehandhaafde ontslag van eiseres de rechterlijke toets kan doorstaan, overweegt de rechtbank het volgende.

In de eerste plaats stelt de rechtbank, in aanmerking nemende het gestelde in het beroepschrift van 1 november jl., maar meer nog het verhandelde ter zitting, vast dat eiseres thans met zoveel woorden onderkend dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie.

Nu uit het betoog van verweerder kan worden afgeleid dat verweerder dezelfde mening is toegedaan en de rechtbank uit de gedingstukken zoals deze in de diverse procedures zijn gewisseld en hetgeen tijdens de zitting is verhandeld niet is gebleken dat hierover anders geoordeeld zou moeten worden, komt de rechtbank tot het oordeel dat deze verstoorde arbeidsrelatie, mede gelet op de aard en omvang daarvan, een reden van gewichtige aard als bedoeld in voormelde CAO-bepaling oplevert.

Verweerder was mitsdien bevoegd eiseres te ontslaan.

De vervolgens te beantwoorden vraag of verweerder deze bevoegdheid op een rechtens correcte wijze heeft ingevuld, vertaalt zich naar het oordeel van de rechtbank, in aanmerking nemende hetgeen partijen hebben aangevoerd, in de vraag of gezegd moet worden dat het aandeel van partijen in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde arbeidsrelatie -welke tot het thans bestreden ontslag heeft geleid- van dien aard is geweest, dat verweerder daarin in redelijkheid aanleiding heeft kunnen vinden om te volstaan met de thans geboden (financiële) compensatie.

Daarbij dient de rechtbank -in zekere mate- te komen tot een waardering van de feiten en omstandigheden die tot het thans bestreden besluit hebben geleid en dient te worden vastgesteld wat het aandeel van ieder der partijen daarin is geweest.

Uit de gedingstukken, meer in het bijzonder het verslag van het op 4 mei 2002 met eiseres gehouden functioneringsgesprek, heeft de rechtbank de indruk gekregen dat weliswaar al langer sprake is van een niet geheel rimpelloze arbeidsverhouding, maar dat de verdere polarisatie daarvan, leidend tot het thans bestreden besluit, zijn oorzaak vindt in de detachering van eiseres in het najaar van 2002 en dan met name de gang van zaken rondom de door haar beoogde terugkeer.

Vanaf dat moment komt uit het dossier een beeld naar voren, waarbij partijen -naar de rechtbank aanneemt onbedoeld- een éénrichtingsweg lijken te zijn ingeslagen en waarbij zij uiteindelijk bij het thans bestreden besluit zijn aangekomen.

Vanaf december 2002/begin 2003 laat het dossier diverse momenten zien waarbij beide partijen zich wellicht te formeel hebben opgesteld met als gevolg een verdere escalatie van het conflict.

Illustratief is in dit verband wellicht de brief van eiseres van 6 januari 2003 waarin eiseres stelt dat zij vanaf 3 februari 2003 weer beschikbaar is voor het [school] College, dat zij graag schriftelijk bericht ontvangt over welk takenpakket de school

voor haar heeft en waarin zij aangeeft een takenpakket te verwachten dat "gezien haar geschiedenis bij haar past". Ook de reactie zijdens verweerder daarop van 17 januari 2003 mag in dit opzicht illustratief worden genoemd, daar waar verweerder van mening is dat hij zich "in de alsdan ontstane situatie moet beraden over de positie van eiseres als werknemer op het Dr. Nassau College".

De brief van eiseres en verweerders reactie daarop lijken naar het oordeel van de rechtbank de zogenoemde luxerende factoren te zijn voor de verstoring van de arbeidsverhouding.

De daarop volgende periode kenmerkt zich naar het oordeel van de rechtbank door een reeks van tussen partijen gevoerde gesprekken, waarbij -uiteindelijk- een niet of nauwelijks te doorbreken impasse is ontstaan.

Het is de rechtbank uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in ieder geval duidelijk geworden dat ieder der partijen een zeker aandeel in de verdere escalatie van het conflict niet kan worden ontzegd, hetgeen strookt met de overwegingen van de commissie, zoals neergelegd in het advies van 21 oktober 2004.

Met de commissie is de rechtbank voorts van oordeel dat verweerders aandeel in dat opzicht groter moet worden geacht dan dat van eiseres. Dit grotere aandeel is naar het oordeel van de rechtbank met name gelegen in de onzorgvuldige gang van zaken met betrekking tot het onderzoek door de Arbo-arts.

Die gang van zaken en het min of meer op dit advies voortborduren door verweerder, heeft bij eiseres geleid tot spanningen en vormt mogelijkerwijs een verklaring voor haar verdere opstelling, die -op haar beurt- weer heeft bijgedragen aan de verdere escalatie.

Juist van verweerder had, gezien de door hem te vervullen rol als werkgever, in dit geheel een meer deëscalerende houding mogen worden verwacht, waarbij meer recht had kunnen worden gedaan aan de bij eiseres, mede als gevolg van de gang van zaken rondom het onderzoek door de Arbo-arts, levende gevoelens.

Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de eiseres bij het bestreden besluit geboden compensatie onvoldoende rekening houdt met verweerders aandeel in het complex van feiten en omstandigheden dat heeft geleid tot het thans bestreden besluit.

Het bestreden besluit ontbeert daarmee en in zoverre een zorgvuldige belangenafweging en dient, uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de aan het ontslag verbonden compensatie, te worden vernietigd.

Het beroep, voor zover daartegen gericht, is mitsdien gegrond.

De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op hetgeen partijen dienaangaande hebben aangevoerd, aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat verweerder aan eiseres, ter compensatie van de voor haar aan het ontslag verbonden onevenredige nadelen, een bedrag ineens dient uit te keren.

Dit bedrag dient naar het oordeel van de rechtbank te worden toegekend naast de geboden garantstelling ten aanzien van de aanspraken van eiseres op een WW-uitkering en een bovenwettelijke uitkering, alsmede naast de door verweerder geboden vergoeding voor outplacement ten bedrage van € 7.000,-.

Bij de bepaling van dit bedrag ineens heeft de rechtbank in aanmerking genomen het gegeven dat het zwaartepunt voor wat betreft de oorzaak van het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde arbeidsrelatie in overwegende mate aan de zijde van verweerder ligt, waarbij de rechtbank aantekent dat verweerder in dit kader in de door hem geboden compensatie tot op heden de weinig gelukkige en zorgvuldige gang van zaken bij de medische beoordeling door de Arbo-arts enkel heeft verdisconteerd in de vorm van een immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,-.

Anders geformuleerd kan er, nu in casu niet gesproken kan worden van een tussen partijen in evenwicht zijnde mate van verwijtbaarheid met betrekking tot de verstoorde arbeidsrelatie, daarin reeds een aanleiding worden gevonden voor het bieden van extra -financiële- compensatie.

Voorts acht de rechtbank in dit verband van belang dat eiseres, gelet op haar onderwijsbevoegdheden en werkervaring, niet bepaald kanloos op de arbeidsmarkt geacht kan worden. Te meer niet, nu verweerder haar in dat verband behulpzaam is door een vergoeding voor outplacement ter beschikking te stellen.

Anderzijds moet de rechtbank, bij de bepaling van dit bedrag ineens, overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, het gegeven in aanmerking nemen dat bij een situatie als de onderhavige in het algemeen geen aanspraak bestaat op een volledige vergoeding van de geleden en nog te lijden schade.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze gehoudenheid in de onderhavige situatie wel zou bestaan.

Tenslotte heeft de rechtbank in dit kader rekening gehouden met (vaste) jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, inhoudende dat waar bij een ontslag -qua verwijtbaarheid- sprake is van een neutrale situatie, een wachtgeld- c.q. uitkeringsgarantie -zoals ook thans is geboden- volstaat ter compensatie van de aan het ontslag verbonden nadelen.

Alles afwegende bepaalt de rechtbank het door verweerder uit te keren bedrag ineens op € 20.000,-, te vermeerderen met de door verweerder geboden immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,- zodat het door verweerder aan eiseres uit te keren bedrag ineens in totaal € 25.000,- bedraagt.

De vordering tot volledige vergoeding van de feitelijk door eiseres gemaakte kosten van rechtsbijstand in de vorm van een vergoeding van de geleden schade wordt door de rechtbank onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep verworpen.

Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten in verband met de behandeling van haar beroep.

Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 966,- wegens verleende rechtsbijstand (twee punten, gewicht zwaar) en € 7,90 wegens reiskosten teneinde de zitting bij te wonen.

Beslist wordt als volgt.

III. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de hoogte van de aan het ontslag verbonden vergoeding;

- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;

- herroept het primaire besluit van 25 augustus 2004 voor zover daarbij geen vergoeding is toegekend;

- bepaalt de hoogte van de door verweerder aan eiseres te verstrekken vergoeding op € 25.000,-, samengesteld en uit te keren op de wijze zoals in deze uitspraak is overwogen;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- wijst het verzoek tot vergoeding van de door eiseres geleden schade, bestaande uit de integrale proceskosten, af;

- veroordeelt verweerder in de kosten aan de zijde van eiseres gevallen ten bedrage van € 973,90 en bepaalt dat de Stichting Dr. Nassaucollege dit bedrag, alsmede het griffierecht ad € 136,- aan eiseres dient te vergoeden.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak.

Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter en uitgesproken in het

openbaar op 30 november 2004

door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. W.P. Claus, griffier.

mr. W.P. Claus mr. A.T. de Kwaasteniet

Afschrift verzonden op:

typ: wpc


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature