Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Uitspraak



Kenmerk: 02/956 WRO

U I T S P R A A K

van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen:

Meppeler Beton Centrale BV, gevestigd te Meppel, verzoekster,

en

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Meppel, verweerder.

I. Procesverloop

Bij een drietal besluiten van 9 augustus 2002 heeft verweerder ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouwplannen "De Kades I, II en III" ten behoeve van de bouw van appartementen aan de Prins Hendrikkade en de hoek Prins Hendrikkade/Prins Hendrikstraat te Meppel.

Namens verzoekster is bij brief van 21 augustus 2002 tegen deze besluiten bij verweerder bezwaar gemaakt.

Bij brief van 8 november 2002 is tevens namens verzoekster aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De vergunninghoudster, Archon BV, heeft zich als partij in dit geding gevoegd.

Het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe is ambtshalve als partij aangemerkt.

Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 20 november 2002, alwaar verzoekster is verschenen in de persoon van haar directeur [directeur], bijgestaan door [gemachtigde].

Verweerder, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen bij gemachtigden

G. Brinksma, beleidsmedewerker ruimtelijke ordening van de gemeente Meppel, en mr. K. Stroop, directeur van Stroop raadgevende ingenieurs.

Namens de vergunninghoudster zijn verschenen [vergunninghouders], bijgestaan door mr. M.E.F. Staal, advocate te Utrecht.

Ter zitting zijn namens verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overhandigd, waarvan gelijktijdig een exemplaar aan verzoekster en aan de vergunninghoudster is verstrekt.

II. Motivering

Algemeen

Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.

Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.

Feiten en omstandigheden

De raad van de gemeente Meppel heeft op 21 februari 2002 het bestemmingsplan "Partiële herziening nummer 4 bestemmingsplan Meppel Binnenstad (deelgebied 1) Prins Hendrikkade" vastgesteld.

Bij brieven van 7 augustus 2002 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe desgevraagd de ingevolge artikel 19 van de WRO benodigde verklaringen van geen bezwaar afgegeven voor de bouwplannen "De Kades I, II en III" ten behoeve van de bouw van respectievelijk 69 woningen, 8 woningen en 58 woningen aan de Prins Hendrikkade en de hoek Prins Hendrikkade/Prins Hendrikstraat te Meppel.

Bij besluiten van 9 augustus 2002 heeft verweerder onder toepassing van artikel 19 van de WRO aan Archon BV vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouwplannen "De Kades I, II en III".

Bij brief van 21 augustus 2002 is tegen deze besluiten namens verzoekster bij verweerder bezwaar gemaakt.

Op 8 oktober 2002 heeft het college van Gedeputeerde Staten voornoemde partiële herziening van het bestemmingsplan goedgekeurd met uitzondering van de aanduiding voor de bouw van zes appartementen, zoals in rood aangegeven op de plankaart. Hiertegen is namens verzoekster bij brief van 1 november 2002 bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) beroep ingesteld.

Op 8 november 2002 is namens verzoekster bij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening gevraagd.

Standpunten partijen

Verzoekster stelt dat zij een inrichting is als bedoeld in categorie 11.3 onder c ten 2e van Bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en een bedrijf is als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer juncto artikel 41 van de Wet geluidhinder. Verzoekster stelt dat vanuit dit oogpunt de beschikbare geluidruimte van groot belang is voor haar betoncentrale. Verzoekster geeft aan dat op grond van de hogere vastgestelde grenswaarde de maximale geluidbelasting op de nieuw te bouwen flats maximal 55 dB(A) mag bedragen.

Volgens verzoekster blijkt uit meerdere onderzoeken dat, wanneer zij gebruik maakt van de aan haar afgegeven milieuvergunning, de geluidbelasting alleen al vanwege haar betoncentrale hoger zal zijn dan 55 dB(A). Verzoekster stelt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat kan worden voldaan aan deze maximale geluidbelasting en zich daarbij baseert op een onderzoeksrapport van Stroop raadgevende ingenieurs d.d.

4 februari 2002. Verzoekster betwist echter de gegevens uit dit onderzoeksrapport en stelt dat de discrepantie tussen dit rapport en de andere (4) onderzoeksrapporten is gebaseerd op het gegeven dat de berekening is gebaseerd op een puntbron (immissiepunt), terwijl in de voor verzoekster geldende milieuvergunning

wordt uitgegaan van 3 controle- dan wel immissiepunten. Verzoekster stelt dat in het rapport van 4 februari 2002 de akoestische situatie niet voldoende representatief in beeld wordt gebracht. Verzoekster verbindt aan het vorenstaande de conclusie dat de geluidbelasting op de te bouwen woningen hoger zal zijn dan de gestelde 55 dB(A). Wanneer de geluidbelasting moet worden gereduceerd komt de verantwoordelijkheid daarvoor volgens verzoekster bij haar te liggen en zal haar bedrijfsvoering ernstig worden ontwricht.

Verweerder handhaaft de verleende vrijstellingen en bouwvergunningen.

Beoordeling

Niet in geschil is dat de onderhavige bouwplannen in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan en dat voor het verlenen van de gevraagde bouwvergunningen vrijstellingen ex artikel 19 van de WRO noodzakelijk zijn.

De voorzieningenrechter beperkt zich in zijn beoordeling tot het hem voorgelegde geschil betreffende de problematiek rond de aan verzoekster verleende milieuvergunning en de door haar gestelde overschrijding van de maximaal toegestane geluidbelasting op de gevel van de te bouwen flatwoningen van 55 dB(A). Dienaangaande wordt het volgende overwogen.

Na het doorlopen van de procedure als bedoeld in artikel 19 van de WRO en het hebben voldaan aan de daarin gestelde formele en materiële vereisten - welke vereisten de voorzieningenrechter derhalve thans niet heeft meegenomen in zijn beoordeling -, dient verweerder, alvorens een beslissing te nemen omtrent het al dan niet verlenen van de vrijstellingen, een afweging te maken van de betrokken belangen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder deze afweging niet dan wel onvoldoende gemaakt.

Niet in geschil is dat door gedeputeerde staten van de provincie Drenthe bij besluit van 23 januari 2001 de hoogst toelaatbare waarde voor de geluidbelasting vanwege het industrieterrein waarop het bedrijf van verzoekster is gelegen is vastgesteld op 55 dB(A). Evenmin is in geschil dat dit besluit formele rechtskracht heeft verkregen.

Verzoekster stelt dat onderzoek heeft uitgewezen dat de geluidbelasting vanwege haar bedrijfsvoering op de gevel van de te bouwen woningen hoger zal zijn dan 55 dB(A), ook indien zij zich houdt aan de voorwaarden van de aan haar verleende milieuvergunning.

Overwogen wordt dat aan een verleende (milieu)vergunning, die onherroepelijk is geworden, door de desbetreffende vergunninghouder rechten kunnen worden ontleend. Een dergelijke vergunning brengt voor de houder daarvan rechtszekerheid met zich mee. Met deze rechten dient rekening te worden gehouden bij het verlenen van een vrijstellingen als hier aan de orde, waarbij de verlening van de vrijstelling(en) een discretionaire bevoegdheid is van het desbetreffende bestuursorgaan. Indien sprake is van een (dreigende) aantasting van de door een vergunningverlening verkregen rechten (in casu de verkregen rechten van verzoekster op grond van de door haar verkregen milieuvergunning) wegen de verkregen rechten zwaar in het kader van de door het bestuursorgaan te maken belangenafweging.

Verweerder heeft aan de bestreden besluit het rapport van Stroop van 4 februari 2002 ten grondslag gelegd, waaruit zou blijken dat vanwege het bedrijf van verzoekster de maximale geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen niet zal worden overschreden.

Noch dit rapport van 4 februari 2002, noch verweerder heeft inzichtelijk gemaakt waarom en op welke wijze de uitkomsten van dit rapport ten aanzien van de 55 dB(A) hogere grenswaarde geheel anders is dan de drie andere rapporten, waaronder het rapport van Stroop van 14 september 2001. Dit klemt des te meer nu, zoals ter zitting is gebleken, voor beide rapporten de aan verzoekster afgegeven milieuvergunning de basis vormde. Hierbij komt dat het rapport van 14 september 2001 nog uitgaat, overeenkomstig de verleende milieuvergunning, van meerdere imissiepunten, terwijl het laatste rapport van Stroop uitgaat van een puntbron. Voorts is onduidelijk gebleven in hoeverre de door Agrifirm getroffen maatregelen ter reductie van het door dit bedrijf voortgebrachte geluid, welke maatregelen kennelijk met dat bedrijf zijn overeengekomen, van invloed zijn op het door verzoekster voortgebrachte geluid.

Vorenstaande onduidelijkheden hadden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de bestreden besluiten zorgvuldig moeten worden gemotiveerd, te meer omdat uit de stukken blijkt dat zowel gedeputeerde staten als verweerder er lange tijd vanuit zijn gegaan dat verzoekster bij gebruikmaking van haar milieuvergunning de grens van

55 dB(A) zou overschrijden. Verwezen wordt naar het eerste rapport van Stroop van

14 september 2001 en het verslag van het overleg op 15 oktober 2001 tussen verzoekster, vertegenwoordigers van de gemeente Meppel en vertegenwoordigers van de provincie Drenthe.

In verband met het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet zonder meer heeft mogen afgaan op de door gedeputeerde staten afgegeven verklaringen van geen bezwaar. Daarbij wordt door gedeputeerde staten slechts aangegeven dat uit onderzoek is gebleken dat de vastgestelde hogere grenswaarde niet wordt overschreden en dat niet vooruit kan worden gelopen op de nieuwe of herziene milieuvergunning ten behoeve van verzoekster. Van gedeputeerde staten had ten minste mogen worden verwacht dat zij bij afgifte van de verklaringen van geen bezwaar gemotiveerd zouden hebben aangegeven, waarom in tegenstelling tot voorheen thans wel voldaan zou kunnen worden aan de vastgestelde hogere grenswaarde.

Op basis van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet dan wel in onvoldoende mate een belangenafweging heeft gemaakt, waardoor aan de bestreden besluiten een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek kleven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder de consequenties van de geplande bebouwing voor de milieuvergunning van verzoekster zorgvuldiger dienen te (laten) onderzoeken. Door de verleende vrijstellingen en bouwvergunning schuift de geluidgevoelige bebouwing (woningen) circa 50 meter op richting het bedrijf van verzoekster, zonder dat afdoende uit de akoestische onderzoeksrapportages blijkt dat verzoekster desondanks kan blijven voldoen aan de haar verleende milieuvergunning.

De voorzieningenrechter ziet in het vorenstaande alsmede gelet op de te ontstane onomkeerbare situatie aanleiding de verleende vrijstellingen en bouwvergunningen te schorsen. Verweerder heeft daarbij de mogelijkheid om bij besluit op bezwaar en naar aanleiding van nader onderzoek een afweging te maken, waarbij de belangen van verzoekster nadrukkelijk aan bod dienen te komen.

Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster redelijkerwijs in verband met de behandeling van haar verzoek heeft moeten maken. Deze kosten zijn onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,--, als proceskosten, en op € 9,88 als zijnde reiskosten.

III. Beslissing

De voorzieningenrechter:

I. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst de bestreden besluiten;

II. bepaalt dat de schorsing duurt tot zes weken na de datum van verzending van het besluit op bezwaar door verweerder;

III. veroordeelt verweerder in de kosten van verzoekster ten bedrage van € 653,88;

IV. bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 218,-- aan haar vergoedt;

V. wijst de gemeente Meppel aan als de rechtspersoon die de onder III en IV genoemde bedragen dient te betalen.

Aldus gegeven door mr. H.J. ter Sc hegget, voorzieningenrechter en uitgesproken in het

openbaar op

door mr. H.J. ter Schegget, in tegenwoordigheid van mr. A. Verweij, griffier.

mr. A. Verweij mr. H.J. ter Schegget

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature