U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Dat de naam van verzoeker is genoemd in vonnissen van medeverdachten in het “Sprinkhaan”-onderzoek (in de bewijsmotivering) heeft slechts betrekking op – objectief verifieerbare – vaststellingen van ‘kale historische feiten’. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de wrakingskamer niet de slotsom dat de rechtbank in de gewraakte samenstelling op enige wijze is vooruit gelopen op enige beslissing die zij zal hebben te nemen in de strafzaak tegen verzoeker. In beide vonnissen wordt niet gerept over ogenschijnlijk strafbare handelingen die verdachte zou hebben gepleegd en wordt, a fortiori, geen strafrechtelijke kwalificatie gegeven over diens betrokkenheid bij een of ander. Ook het argument dat verzoeker in zijn strafzaak verweren wil opwerpen die de rechtbank in de eerdere vonnissen reeds heeft verworpen, kan niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. Het staat verzoeker vrij verweren te voeren en daarvoor alle argumenten aan te dragen die hij dienstig acht, ook argumenten die in andere strafzaken wellicht nog niet zijn aangevoerd. Het is immers de kerntaak van de rechter iedere hem voorgelegde zaak op haar eigen merites te beoordelen, met inachtneming van alle in die zaak aangevoerde argumenten.

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK ARNHEM

Wrakingskamer

Zaaknummer: 12/1153

Parketnummer: 05/518348-08

Beschikking van 27 november 2012

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker tot wraking,

raadsman: mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam

tegen

mrs. [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3],

in hun hoedanigheid van rechter.

De procedure

1.1 Ter terechtzitting van 23 oktober 2012 is namens verzoeker mondeling de wraking verzocht van mrs. [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3] (hierna: de rechters), leden van de meervoudige strafkamer in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige - van het "Sprinkhaan"- onderzoek deel uitmakende - strafzaak met het hierboven vermelde parketnummer.

1.2 Bij schrijven van 9 november 2012 hebben de rechters aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben zij hun zienswijze op het wrakingsverzoek uiteengezet.

1.3 Op 15 november 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn raadsman

mr. R.A. van der Horst. Ook zijn verschenen mr. [rechter 1] en mr. [rechter 3], leden van de meervoudige strafkamer.

2. Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1 De raadsman heeft namens verzoeker een wrakingsverzoek ingediend en daaraan ten grondslag gelegd dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daartoe heeft hij verwezen naar het verloop van het strafproces, het eerder door hem ingediende (en afgewezen) wrakingsverzoek en een op 19 april 2012 toegewezen wrakingsverzoek van medeverdachte [medeverdachte 1]. Voorts heeft hij gewezen op (veroordelende) vonnissen in de zaken van enkele medeverdachten, waarin de rechters verweren hebben verworpen die de raadsman ook namens verzoeker wil gaan voeren. In die vonnissen heeft de rechtbank een standpunt ingenomen over strafbare feiten waarvan ook verzoeker wordt verdacht en zijn feiten vastgesteld over de betrokkenheid van verzoeker daarbij. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de raadsman nader toegelicht dat hij doelt op de vonnissen inzake [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en heeft hij gewezen op enkele passages hierin, die volgens hem aanleiding geven voor de conclusie van schijn van vooringenomenheid.

2.2 De rechters hebben verweer gevoerd en stellen zich - kort samengevat - op het standpunt dat zij zich in bedoelde vonnissen niet hebben uitgelaten over de vraag of verzoeker schuldig zou zijn aan het door de Officier van Justitie ten laste gelegde. Voor zover de raadsman doelt op het vaststellen van de feiten in die vonnissen is volgens de rechters van belang dat in de zaken van die medeverdachten de feiten niet zijn betwist en dat deze niet-betwisting dus slechts een rol speelt in de strafzaken van die medeverdachten. Het staat verzoeker vrij, aldus de rechters, om al hetgeen de medeverdachten niet hebben betwist, alsnog te betwisten in zijn eigen strafzaak. De rechters achten van belang dat in de reeds gewezen vonnissen tegen de medeverdachten geen verklaringen van verzoeker zijn gebruikt ten behoeve van het bewijs of de verwerping van verweren. Voorts benadrukken zij dat zij zich in de zaak van verzoeker nog steeds vrij voelen om te oordelen over nog te voeren verweren en aangedragen standpunten.

3. De beoordeling

3.1 In artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden, die tot dat verzoek aanleiding geven, aan verzoeker bekend zijn geworden.

3.2 De wrakingskamer overweegt dat de door verzoeker aangevoerde gronden met betrekking tot het verloop van het strafproces, het eerder door hem ingediende wrakingsverzoek en het op 19 april 2012 toegewezen wrakingsverzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] feiten en omstandigheden betreffen die bij verzoeker reeds enige tijd bekend waren en - in strijd met het bepaalde in artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering - te laat als grond voor de wraking zijn aangevoerd. Niet gebleken is dat die feitelijkheden een (zodanig) verband houden met de resterende (op de vonnissen van medeverdachten betrekking hebbende) wrakingsgronden dat daarin een rechtvaardiging kan worden gevonden voor het niet tijdig naar voren brengen daarvan. Voor zover verzoeker voormelde feiten en omstandigheden aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, dient het verzoek dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.3 Voor zover verzoeker het wrakingsverzoek heeft gebaseerd op de door hem genoemde vonnissen ten aanzien van medeverdachten overweegt de wrakingskamer als volgt.

3.4 Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

3.5 Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.6 Derhalve ligt de vraag ter beantwoording voor of de door verzoeker genoemde vonnissen een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens hem vooringenomen zijn, objectief gerechtvaardigd is.

3.7 In beginsel leidt de omstandigheid dat rechters hebben deelgenomen aan de berechting van een medeverdachte in hetzelfde onderzoek, leidend tot een veroordeling van die medeverdachte, niet zonder meer tot de conclusie dat deze rechters niet meer onbevangen zijn in de strafzaak tegen de verdachte (HR 3 maart 1998, NJ 1998, 514; EHRM 24 maart 2009, NJ 2009, 534 (32271/04; Poppe/Nederland).

3.8 Dat kan anders zijn indien de eerdere uitspraak tegen medeverdachten overwegingen bevat die de procespositie van verdachte rechtstreeks raken of die ingaan op diens strafbare betrokkenheid bij het tenlastegelegde handelen.

3.9 In de zaak die ten grondslag lag aan het arrest van het EHRM van 16 november 2000 (39676/98; EHRC 2001/7; Rojas Morales/Italië) waren in het vonnis tegen een medeverdachte talloze verwijzingen opgenomen over klager en diens rol in de organisatie waarvan hij werd verdacht lid te zijn en werd met name diens rol als organisator of bevorderaar van drugstransporten tussen Italië en Latijns Amerika beschreven.

In de zaak die heeft geleid tot het arrest van het EHRM van 7 augustus 1996 (NJ 1998/185; Ferrantelli & Santangelo/Italië) bevatte het eerdere vonnis tegen een medeverdachte een beschrijving van de rol van klagers in het bewezen geachte criminele handelen en bovendien bevatte het veroordelende vonnis van klagers talloze citaten uit het eerdere veroordelende vonnis tegen de medeverdachte.

In HR 14 oktober 1997, NJ 1998 had het gerechtshof zich in een eerder vonnis tegen de hoofdverdachte gemotiveerd uitgelaten over de betrouwbaarheid van de tegenover de politie afgelegde verklaring van - toen - getuige T. (die de belastende verklaring had ingetrokken omdat deze onder druk van de politie tot stand tot stand zou zijn gekomen), zodat het hof niet meer voldoende onbevangen was toen het, deels in dezelfde samenstelling, opnieuw moest oordelen over de betrouwbaarheid van dezelfde verklaringen, maar nu in de strafzaak tegen T. zelf.

3.10 In het licht van het voorgaande dient onderzocht te worden of de rechtbank in de gewraakte samenstelling in eerdere vonnissen tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich over de betrokkenheid van verzoeker bij enig strafbaar handelen op zodanige wijze heeft uitgelaten dat zulks een objectieve rechtvaardiging vormt voor de bij verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid.

3.11 In beide vonnissen stelt de rechtbank vast dat bij één van de verdachten een 'hasjboekhouding' is gevonden die, in combinatie met telefoontaps en het aantreffen van een grote hoeveelheid hasj, wijst op internationale handel in hasj. Voorts blijkt daaruit dat er buitenlandse vennootschappen zijn opgericht, bankrekeningen zijn geopend en dat er financiële transacties hebben plaatsgevonden, die erop wijzen dat het met de hasjhandel verdiende criminele geld in het normale handelsverkeer is terechtgekomen en aldus is witgewassen.

3.12 In de bewijsmotivering in beide vonnissen is vermeld dat verzoeker voor 10% "ultimate beneficial owner" was van de vennootschap [naam 1] Ltd. en - via allerlei tussenstappen - ook van [naam 2] Ltd. Voorts is vermeld dat verzoeker een bankrekening heeft geopend bij de [naam 3]Bank te Basel en dat [medeverdachte 3] voor deze bankrekening een machtiging had.

3.13 In het vonnis inzake [medeverdachte 2] is daarnaast vermeld dat op 29 augustus 2007 op de bankrekening van verzoeker een bedrag van € 400.000 is gestort. De rechtbank oordeelt dat het [medeverdachte 2] moet zijn geweest die dit bedrag op de bankrekening van verzoeker heeft gestort (pagina 16). Dit resulteert uiteindelijk in een bewezenverklaring ten laste van [medeverdachte 2], inhoudende dat [medeverdachte 2] een geldbedrag van € 400.000, dat is overgemaakt naar een rekening van verzoeker, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, wetende dat dit afkomstig was uit enig misdrijf.

3.14 In het vonnis inzake [medeverdachte 3] stelt de rechtbank vast dat in april 2008 aanzienlijke geldbedragen (CHF 134.199,20 en € 1.204.428,03) zijn opgenomen van de bankrekening van verzoeker en dezelfde dag dezelfde geldbedragen zijn gestort op rekening van ene [naam 4] (pagina 7). De rechtbank concludeert dat de stortingen op rekening van [naam 4] afkomstig moeten zijn van de bankrekening van verzoeker (pagina 17). Voorts releveert de rechtbank dat een brief van de [naam 5]bank in Zürich vermeldt dat verzoeker en [medeverdachte 3] op 1 juli 2008 het kantoor van de [naam 5]bank hebben bezocht om een nieuwe rekening te openen, waarop meteen een bedrag van € 650.000 werd gestort. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat verzoeker op dat moment kon beschikken over een dergelijk bedrag. Zij komt tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat dit bedrag afkomstig is van [medeverdachte 3]. Deze moet de beschikking hebben gehad over de rekening van [naam 4], waarvan het saldo voor een groot deel afkomstig was van een rekening van verzoeker (pagina 18). Tenslotte vermeldt het vonnis nog dat bij verzoeker twee kwitanties zijn aangetroffen die zien op betalingen van € 385.000 en € 620.000 door [naam 2] Ltd. aan [naam 6] Group (pagina 20) hetgeen - na ampele overweging - leidt tot de conclusie dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] betalingen hebben gedaan aan [naam 6] Group zonder dat de naam van verzoeker daarbij nog ter sprake komt. Uiteindelijk resulteert dit in de bewezenverklaring dat [medeverdachte 3] - onder meer - zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van CHF 134.199,20 en € 1.204.428,03, welk bedrag is opgenomen van de bankrekening van verzoeker en gestort op de rekening van [naam 4], welk bedrag later is gebruikt als aanbetaling aan [naam 6] voor bestelde vaartuigen.

3.15 Voor het overige komt de naam van verzoeker niet in relevante zin voor in beide vonnissen.

3.16 Dit alles overziend komt de wrakingskamer tot de conclusie dat de naam van verzoeker weliswaar wordt genoemd in de bewijsmotivering, maar dat zulks slechts betrekking heeft op - objectief verifieerbare - vaststellingen van 'kale historische feiten', namelijk dat hij 10% van de aandelen in [naam 1] Ltd. had en indirect betrokken was bij [naam 2] Ltd., dat bij verzoeker twee kwitanties zijn aangetroffen, dat hij een bankrekening had bij [naam 3]Bank te Basel waarvoor [medeverdachte 3] was gemachtigd, dat op deze rekening in augustus 2007 een bedrag van € 400.000 is gestort door [medeverdachte 2], dat in april 2008 aanzienlijke geldbedragen van deze rekening zijn opgenomen en gestort op de rekening van [naam 4] en dat verzoeker tezamen met [medeverdachte 3] een rekening heeft geopend, waarop een bedrag is gestort. De rechtbank beredeneert vervolgens dat dit bedrag afkomstig moet zijn van de rekening van [naam 4].

3.17 Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de wrakingskamer niet de slotsom dat de rechtbank in de gewraakte samenstelling op enige wijze is vooruit gelopen op enige beslissing die zij zal hebben te nemen in de strafzaak tegen verzoeker. In beide vonnissen wordt niet gerept over ogenschijnlijk strafbare handelingen die verdachte zou hebben gepleegd en wordt, a fortiori, geen strafrechtelijke kwalificatie gegeven over diens betrokkenheid bij een of ander. In de bewoordingen van het onder 3.7 genoemde arrest van het EHRM van 24 maart 2009: 'Whether the applicant's involvement with C3 and D [medeverdachten, rb] fulfilled all the relevant criteria necessary to constitute a criminal offence and, if so, whether the applicant was guilty, beyond reasonable doubt, of having committed such an offence was not addressed, determined or assessed by the trial judges whose impartiality the applicant now wishes to challenge. There is no specific qualification of the involvement of the applicant or of acts committed by him, criminal or otherwise.'

3.18 Ook het argument dat verzoeker in zijn strafzaak verweren wil opwerpen die de rechtbank in de eerdere vonnissen reeds heeft verworpen, kan niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. Het staat verzoeker vrij verweren te voeren en daarvoor alle argumenten aan te dragen die hij dienstig acht, ook argumenten die in andere strafzaken wellicht nog niet zijn aangevoerd. Het is immers de kerntaak van de rechter iedere hem voorgelegde zaak op haar eigen merites te beoordelen, met inachtneming van alle in die zaak aangevoerde argumenten.

3.19 Derhalve zal als volgt worden beslist.

4. De beslissing

De rechtbank:

- verklaart het verzoek deels niet-ontvankelijk zoals overwogen in rechtsoverweging 3.2;

- wijst het verzoek om wraking voor het overige af.

Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C.G.J. van Well, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en F.J.H. Hovens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2012.

de griffier de voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature